De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 663]
| |
284 (C. Huygens aan P.C. Hooft.)1 Mijn Heer;
2 Uijt Amsterdam rijdende vernam ick U.E. komste in dieGa naar eind2 3 Stadt, maer, meesters hadde ick doenmael soo veel alsGa naar eind3 4 metgesellen; Drij waghens voll; die ick, in 'tbeginselGa naar eind4 5 vande reise, met eeren niet en sagh te stuijten, op de volle straet,Ga naar eind5 6 tot voldoening van mijn genegenh alleen. Dese penn salderGa naar eind6 7 voor boeten, ende U.E. rekenschapp geven vande Deensche Ge-Ga naar eind7 8 dichten, zoo die noch niet t'huijs gekeert zijn. Den He Baeck hebb 9 ickse in handen gelaten, vertrouwende aen 'tmededeelen van sulcke 10 geheimenissen, van vriend tot vriend, niet te konnen misdoen.Ga naar eind10 11 Van dier gedichten waerde oft onwaerde hebb ick niet teGa naar eind11 12 seggen, Vondelens geschriften rekene ick onder de dinghen daer- 13 van niet wel te oordeelen is. Sij duncken mij oneenparighGa naar eind13 14 ende haerselven hier en daer beschamende. Soo valt erin 'tgrosGa naar eind14 15 weinigh van hem te verklaren. Evensulcken vonnissGa naar eind15 16 staet 'er over mij te strijcken. U.E. weethet bij oude onder-Ga naar eind16 17 vindinge. Nochtans hebb icker dit versch exempel af 18 derven voorstellen. Ten deele hebb ick 't moeten doen, vindendeGa naar eind18 19 ten einde, hoe diep ick mij in de hergedachtenisse van U.E. 20 onthael, genoechsaem ongevoelijcken, verwert hadde, endeGa naar eind20 21 soo veel regulen aen Muyden alleen gehangen als aen vele 22 grooter Steden. Die eere komt de plaetse alleen van 23 weghen U.E. toe, Soo was 't redelick, datse tot harenGa naar eind23 24 oorsprong keerde. U.E. sal lacchen met een betalingeGa naar eind24 25 van vuijl pampier, voor soo veel beleeftheits, maer 26 magh ick noch de eere eens hebben van U.E. t'mijnent, koortse-Ga naar eind26 27 loos, te sien, ick sal trachten dese obligatie, nu in geschrifte,Ga naar eind27 28 dan metter daed af te leggen, ende erkennen, soo verre mijnGa naar eind28 29 macht streckt, de eere die ick mij toeschrijve vanGa naar eind29 30 gehouden te wesen 31 Mijn Heere, 32 U.E. dienstwill.ste 33 CHuygens. 34 U.E. en keure dese voddige dichten niet ten scherpsten, sij hebbenGa naar eind34 35 nec secessum nec otia scribentis te baet gehadt, als meest op de coetsGa naar eind35 36 geboren, onder allerleij praet. Soo moetense onder 'tgetal endeGa naar eind36 37 waerde vande wagenliedjens door, Een ridder uijt jagen etc. | |
[pagina 664]
| |
38 Wij gebieden ons dienstel ende danckel aen Me VreGa naar eind38 39 Hooft met U.E. verlof. Hage den 15en Julij 40 1628.
6 juli 1628 vertrok Huygens uit Amsterdam naar den Haag. Op het laatste ogenblik vernam hij dat Hooft in Amsterdam was aangekomen, te laat om hem te ontmoeten. Hij zendt Hooft zijn gedicht Speelreise, waarvan vs. 49-64 betrekking hebben op het verblijf te Muiden. Hij heeft de hem ter lezing gezonden gedichten van Vondel ter terugbezorging overhandigd aan (Joost) Baek; hij geeft er een weifelend oordeel over. |
|