De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 661]
| |
283 Aenden Heere Ridder C. Hujghens.1 Mijn Heere,
2 Tegens den ondank, dien ons gering onthaelen, bij UEd. met redenGa naar eind2 3 moet behaelt hebben, stel ick, om mij wat te vrede te stellen, denGa naar eind3 4 dank dien 't UEd. vrienden aldaer te kleener konst zal zijn te be-Ga naar eind4 5 gaen, om dat hun banket zal geblanket wezen, door den naesmaekGa naar eind5 6 van ons daeghelijks broodt. Zagh ick mij maer zoo wel te troosten,Ga naar eind6 7 belangende de ooren Uwer Ed. die ick weet, dat zich wijder als deGa naar eind7 8 mondt, in lekkernij verloopen! Mijn zorghen is datse met het er-Ga naar eind8 9 kaeuwen mijner kost zonder kaeuw, tot inden Haeghe toe zullenGa naar eind9 10 gequelt blijven, 't en zij zij niet te kiesch zijn om mijne gasten te we-Ga naar eind10 11 zen op het Deensch gerecht, op zijn Hollandsch gekookt, dat UEd.Ga naar eind11 12 in desen geschotelt vindt. Mondt het hun; 't zal goedt zijn om deGa naar eind12 13 maegherheit van mijn torentafelken te boeten; zoo niet, ten min-Ga naar eind13 14 sten de lafhejt onzer oorspijse afspoelen. Maer als zij haere bekoom-Ga naar eind14 15 ste daer van hebben beding ick 't overschot te rugge van UEd. endeGa naar eind15 16 van 't geluk, zoo ick kan, dat deselve 17 Mijn Heere, met haere welwaerde gemalinne, altijds in eere ende 18 voorspoedt bewaert in haere jonste bewaere,
19 Wt het Toorentjen, den 20 laesten van Zomermaent. 21 1628. 20 Uwer Ed. 21 Verplichten dienstwillighen 22 P C Hóóft.
22 juni 1628 vertrok Huygens met zijn vrouw, broer en zusters uit den Haag voor een plezierreisje langs Delft, Rotterdam, Gouda, de IJsselstadjes, Vianen, Culemborg, Buren, Wijk bij Duurstede en Amersfoort met de bedoeling om 26 juni over Naarden, Muiden en Weesp Amsterdam te bereiken. De Hoofts hielden het gezelschap echter te logeren, zodat het 27 juni in Amsterdam aankwam. Drie dagen later schrijft Hooft aan Huygens, die nog in Amsterdam is, om zijn pover onthaal, zowel wat de maaltijden als wat de letteren aangaat, te verontschuldigen. Hij sluit verzen in ter lezing, die Vondel hem uit Denemarken gestuurd heeft. |
|