De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 595]
| |
*252 (J. Wijtz aan P.C. Hooft)(Hooft op blz. 2v: Van den Heere Jacob Wijtz, Noopende de Veldslaeghen, beschreven, en bëoordeelt van zijn Ed.)
1 Mijn Heer,
2 Voor het oversien, verbeteren, ende aenwijsen vande 3 misstellingen in de Veltslaegen begaen (die uwe 4 heusheijt belieft de mijne te noemen) bedancke 5 ick u grootelix. De schrijvers waer wt ick die 6 begonnen heb te versaemelen, en in onse táál te 7 brengen souden ongelijck lijden indien ick mijn toe-Ga naar eind7 8 schreef de weerdicheijt van haere stof: DurfGa naar eind8 9 mijn oock niet aeneijgenen domstandicheden en 10 gestalten daervan wel gegist te hebben; gelijkGa naar eind10 11 het mijn mede te hooch is sulx voor misslaegenGa naar eind11 12 te oordeelen twelk de strijders mogelick metGa naar eind12 13 rijpsinnicheijt overleijdt hebbende, hun door anderGa naar eind13 14 toeval is misluckt. Alleen bekenne ick gepoochtGa naar voetnoot* 15 te hebben dese verstroijde en overgebleven scharen,Ga naar eind15 16 die soo veel gevaars wtgestaen hebben, bij een te 17 brengen, hun een Duijtschen moedt te geven, en 18 gelijkse in ander landen wel ofte quaelick gedaenGa naar voetnoot** 19 hebben, op onsen bodem noch eens aen den man te 20 brengen tot nut vande merkende oversten alhier.Ga naar eind20 21 Daertoe had ickse geern opt NederduijtschGa naar eind21 22 gewaepent: doch voelende mijne schouderen 23 te swack om dit groot beleijdt aen te nemen,Ga naar eind23 24 en vreesende datse te kort souden commen, jae in 25 groot gevaer staen van teenemael verslaegen te 26 werden onder soo krancken aenleijder als ick ben,Ga naar eind26 27 mogen sij wel van geluck spreken in uwe handen 28 gevallen te sijn, en soo een kloek Hóóft ontmoet 29 te hebben, bij t welk sij te degen toegerust, en 30 soot behoort herstelt, haere vijanden onder 31 d'ooghen sullen durfven trecken, om voet bijGa naar eind31 32 steck te setten. Hierop is mijn wensch 33 dat uwe Ed: dese benden als t'begin van een 34 groijend' heijr soudt willen aennemen, t'selveGa naar eind34 35 vermeerderen, en tot aen onse tijden toe voorts | |
[pagina 596]
| |
36 leijden. Laet mijn dit van wegen alle onse 37 nederduijtsche Oversten bidden en verwerven. 38 Uwe ongetwijffelde zeegh sal hierin bestaen dat 39 onse krijghslieden een gemeene vrucht 40 hierbij genieten, ons VaderlandtGa naar eind40 41 gevoelen, en ijderman uwen arbeijdt croonenGa naar eind41 42 sullen. Hiertoe gevoecht dat onse taal (wiens voorstanderGa naar eind42 43 ghij met recht genoempt meucht werden) 44 haere plaets oock onder de wapenen sal 45 behouden. Binnewijle 46 sal ick u Ed: voetstappen poogen te volgen 47 ende den ingeboren treck die ick totGa naar eind47 48 haere volmaektheijd draege met 49 vreucht ende dancksegginge wt uwe aenwijsingen 50 vermeerderen. Biddende u Ed: en wil niet voorGa naar eind50 51 sulx aennemen als of ick wt dit heijr verloopen wilde, maer 52 sult mijn altijts vinden bereijt om onder uw 53 gebiet ende vendel in dese oeffeninge mijn te laetenGa naar eind53 54 gebruijken alst maer mach geschieden dat 55 ick niet meer en 56 schijne op mijn genomen te hebben als ick wel 57 kan wtvoeren, Ick wil u Ed 58 hiermede den almogenden bevelen, met groetenis 59 ende hertelicke gebiedenisse van
60 Uwer Ed
Wijtz bedankt Hooft voor zijn werk aan de Veltslaeghen. Hij wijst zijn lof af en vraagt hem, het werk te willen voortzetten tot de eigen tijd. Hij zal Hooft's aanwijzingen graag volgen. |
|