De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 520]
| |
220 (C. Huygens aan P.C. Hooft)1 Mijn Heer;
2 Dese beleeftheid valt mij te wreed ende veel genadigher haddeGa naar eind2 3 mij U.E. die Muijdsche vreughden geheelt gehadt, dan dus op mijn 4 ongelegenste voor ooghen gestelt. Dat mochte Tantalus verdient 5 hebben, maer welcke mijner overtredingen kan zoo swaren straffeGa naar eind5 6 toegepast werden? Dewijl ick dan emmers den stoot moetGa naar eind6 7 uijtstaen van zoo wel willen ende soo qualick konnen, zoo gelieveGa naar eind7 8 U.E. voor mijn gerechtigste onschuld aen te vaerden, dat nieweGa naar eind8 9 Bessemen wel vaegen moeten, ende ick mij all te onvoorsichtichl 10 zoo veel dagen desen niewen dienst ontstelen zoude, daer U.E.Ga naar eind10 11 wel weet datmen met de eerste stadicheid den eersten inbreuck inGa naar eind11 12 'smeesters hert moet maken. Dese korte redenen stelleGa naar eind12 13 ick ter wage van U.E. groot oordeel ende sonderlinge beleeftheit.Ga naar eind13 14 Zullende mij voor dubbel verplicht houden, wanneer U.E.Ga naar eind14 15 dit wederspreken den louteren noodsdwang toe sal schrijven,Ga naar eind15 16 ende mij daerom niet min achten te wesen 17 Mijn Heere;
19 Hage, den 9en Augti 1625. 19 U.E. dienstwste vrund 20 CHuygens.
21 Hoe naer groote Henrick sijn verrijsenisse isGa naar eind21 22 verlangt mij seer te hooren.
Huygens bedankt Hooft voor een uitnodiging, maar weigert omdat hij zich niet voor ettelijke dagen aan zijn nieuwe ambt durft te onttrekken. Hij informeert naar de aangekondigde verschijning van Henrik de Gróte. |
|