De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 510]
| |
215 (P.C. Hooft aan C. Huygens.)1 Mijn Heere,
2 Dank heb U E voor soo goed een gevoelen, dat zij mij toever-Ga naar eind2 3 trouwt den moedt om d'onbevallijkheden van een vernuft zuinigh- 4 lijk bij Natujre begunsticht, en door overdaedighe ongenaede vanGa naar eind4 5 'tgeluk verbluft, te pronk te stellen, tot een diepsel in de verheveneGa naar eind5 6 schilderije van U E bloeijenden geest, die, zonder dat genoegh uijt-Ga naar eind6 7 steekt. De proeven van vrindschap sluijten nemmer bet, dan als 'erGa naar eind7 8 schaede bij is; zonderling van achtbaerheit, dat kostelijk kleinnoodt,Ga naar eind8 9 in den zin van de werelt. U E heeft dan hier eenighe dichten nonGa naar eind9 10 animo deducta sereno maar velut eluctantium verborum. Indien U E keurGa naar eind10 11 weet in verscheide soorten van gelijke slechtigheit, en beter gedientGa naar eind11 12 waer met ijets van anderen slagh, 't heeft haer maer een woordt te 13 kosten, en ick zal mij verpijnen te doen blijken hoe handelbaer mijnGa naar eind13 14 hart is in zoo hooghe eene handt, als die van U E. Want om te zeg-Ga naar eind14 15 gen zoo ick 't verstae, mij twijfelt zelve oft deese verstaen sullenGa naar eind15 16 werden, oft verstaen zijnde niet smaekelooser gevonden als anders.Ga naar eind16 17 Welcke bijsterheit van mijn oordeel U E. wel kan doen oordeelen,Ga naar eind17 18 dat, al waer daer ijet goeds in, om in eenigh deel te beschaemen deGa naar eind18 19 lofrijmen van ijemandt anders, men sulx meer 't geval dan mij teGa naar eind19 20 wijten heeft. Ick hebben den Heer Generael en Vanden Vondel inGa naar eind20 21 U E leedighe wren te werke geholpen, en meene U E van daer ijets 22 te verwachten heeft, dat beter gëaert zal zijn als 't geen hier bij gaet:Ga naar eind22 23 't welk ick dacht te doen staen nae d'eere van dat geselschap, en hadGa naar eind23 24 mij U E neef van Baerle niet geport wt haeren naeme. Alles met hetGa naar eind24 25 onvoldrukte boek zal passen op den gestelden tijd, drie weeken naeGa naar eind25 26 U E schrijven ontvangen den xvij deeser. Ondertusschen verplich-Ga naar eind26 27 ten mij gebrujk en genegentheit om U E geluk te wenschen met hetGa naar eind27 28 huwlijk van haeren Neeve en mijn Schoonsuster, 'T welk GodGa naar eind28 29 gunne, en behoede U EGa naar eind29 30 Mijn Heere, 31 in eeuwighe eere, en in haere gunste,Ga naar eind31
32 wt Amsterdam, den xxx 33 van Grasmaendt 1628 32 UE 33 Weldienstwillighen Vriendt 34 P:C:Hooft. | |
[pagina 511]
| |
Om aan Huygens' verzoek om een lofdicht voor zijn Otia te voldoen, vgl. 214, stuurt Hooft hem ‘eenige dichten’ ter keuze. In de Otia werden er drie opgenomen: Aen den Heere Constantin Huighens. Ridder etc. op zijne Ledighe wren. Sonnet (gedateerd april 1625); Op de Ledighe Wren van den Heere Constantin Huighens (ongedateerd); Om 't Wtkoomen der dichten van H. Constantijn Hujghens (gedateerd december 1624). De beide eerste waren met Hooft's naam ondertekend, het laatste is getekend ‘N.N.’. Daar Huygens op 13 maart althans het begin van dit gedicht kende, maar toen meende dat Brosterhuyzen de dichter was, is het onzeker of Hooft bij deze brief alle drie de gedichten insloot, of alleen de twee eerstgenoemde (LSt. I 217, 219, 220; W. II, 113, 327, 334). Hooft misprijst zijn eigen gedichten en noemt ze duister. Hij heeft ook Reael en Vondel tot het leveren van een lofdicht aangespoord. |
|