De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 497]
| |
208 Aen me Joffre Me Joffrouwe van Wesel, inde Zijpe.1 Me Joffe
2 De silvere kroon van UE hooft die UE 't mijne heeft toege-Ga naar eind2 3 schikt, onder hajren van andere verwe, is mij meer waerdt 4 dan menighen wijsen man een kroon van goude. Deese helpt 'erGa naar eind4 5 veele aen hunnen sterfdagh ende d'uwe strekt oft sterktGa naar eind5 6 mij 't leven. Maer ghij en houdt niet op 't leven te geeven 7 nae dat ghij 't zelve schijnt quijt te zijn, nae dat UE klach-Ga naar eind7 8 ten vallen. Veel gelux met die doodt, in de welke UE 9 niet alleen levendigh maekt, maer nae datmen mij seidt,Ga naar eind9 10 vol inwendigh levens geworden is. Dies niettegenstaende 11 soud ick mij der ongehoorsaemheidt schaemen, indien ick UE 12 lujdt roepen om een grafschrift op mijn doove oor liet 13 aenkomen. UE heeft 'er dan een hier onder: ende aendenGa naar eind13 14 H. Generael den ouwden vriendt. Maer haeperingen metGa naar eind14 15 de bewinthebbers maeken zijn' E keele schor in UE lofGa naar eind15 16 ende handen belemmert in 't kouten van verre. Dat meerGa naar eind16 17 is de moejlijkheit loopt soo hooghe, dat sijne E die ick meendeGa naar eind17 18 alsnu inde Beverwijk te genieten, nae Zeelandt gescheept wortGa naar eind18 19 om de zeventienen achter aen te loopen. Prusias behoeftGa naar eind19 20 sich nu op d'ootmoedt van Annibal niet te verhoovaerdighen; 21 soo hij opsiet, ende hier op. T' zijner Ed. wederkoomst denk hemGa naar eind21 22 UE schrijven in te scherpen. Ondertussen gebiede mij dienste- 23 lijk aen de begraevene, gelijk mijn lot is, ende reken 'er UEGa naar eind23 24 onder, met mijn Heere UE man, allen den welken 25 Me Joffre 26 God het salighste verstrekke, ende behoede in gunst 27 der selven 28 UE 29 verplichten vriendt 30 P C Hóóft. | |
[pagina 498]
| |
Grafschrift van Joffre Anne Roemers van Wesel.
Ga naar margenoot+ De donkre doodt bevroênd’, hoe lichtlijk kon zijn straelen
Een halve Roemers Ann' ontrijden, met haer' draf,
Dacht, self voor stervens tijdt, die schaede te verhaelen:
35[regelnummer]
En groef haer, in de Zijp, van d'heele werelt af.
Zij moght, met geest met al, ook, in geen kleener graf[.]
Hooft bedankt Anne voor de pruik die zij (evenals enkele jaren te voren, vgl. het sonnet ‘D'aelouwde dichters kloeck’, LSt. I, 173) voor hem gemaakt heeft. Daar zij zich beklaagt over de eenzaamheid van haar nieuwe woonplaats, waar zij zich als begraven voelt, en om een grafschrift vraagt, stuurt Hooft haar zijn Grafschrift van Anna Roemers van Wesel, levend' inde Zijp als begraeven (LSt. I, 215). Ook verklaart hij haar, waardoor zij niets van Reael hoort. |
|