De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 494]
| |
207 Aen Joffre van Crombalgh.1 Me Joffre
2 De wijsen gebieden verliesbaer goedt loshartigh te lieven ende 'tGa naar eind2 3 verlooren zonder bedroeven over te setten. Tot houden van 't eersteGa naar eind3 4 gebodt heb ick altoos zoo weenigh wils gehadt, dat het mij billijkGa naar eind4 5 aen maght mangelt, om het tweede te volghen. Die nojt anders danGa naar eind5 6 spelden en spijkers opzocht om, 't geen hij beminde, naghelvast in 7 zijn harte te maeken, hoe kan 't hem daer afgescheurt worden zon- 8 der ongeneeslijke reeten te laeten? Die gewoon was zelfs de gering-Ga naar eind8 9 ste gunsten ende begaeftheden van de geene die hij opperlijk bezintGa naar eind9 10 hield, wt te schilderen ende die beelden in sijnen binnenborst als een'Ga naar eind10 11 kappelle te metsen, hoe kan hij zonder mistroostigheit zich zien ver-Ga naar eind11 12 laeten van zijnen oppersten toeverlaet, naest God? Evenwel heb ick 13 het geloof niet, dat droefheidt deughd is, oft kante mij met stijfzin- 14 nigheidt tegens allen troost. Te zeer zoude mij wroeghen d'onge-Ga naar eind14 15 hoorsaemheidt jegens de geene die onder haer wterste wille mij deGa naar eind15 16 verquikking mijns gemoeds zoo ernstelijk bevolen heeft. Ick enGa naar eind16 17 zoek de rouw niet, maer zij weet mij te vinden. Dujsendt en duj- 18 sendt dingen daeghs haelen mijn schaede op ende meeten ze tenGa naar eind18 19 breedsten wt. Dat d'wterlijke zinnen in 't gedacht draeghen, moetGa naar eind19 20 ‘er nootlijk plaets grijpen. Terwijlmen op leedt peinst is de troost 21 vergeten. Want niemant kan meer dan een ding t'evens denken.Ga naar eind21 22 Dit 's een groot mangel in den menschelijken aerdt: alhoewel de 23 snelheidt der gedachten ten deele de schaede boet, verdrijvende hetGa naar eind23 24 eene gedacht het ander dat het niet wtslujten kon. Die fraeje mees-Ga naar eind24 25 ters vande konst der heughenisse, eere zoud'ick hun geeven kondenGa naar eind25 26 zij ons de vergetelheidt leeren. Neen ook. Zoo waerd is mij het vie-Ga naar eind26 27 ren van de gedachtenis der verloorene edelheidt, dat ick eerder 28 wenschte meer te lijden, dan haerder niet gedachtigh te zijn. Oft ick 29 in verlies van overlieve kinderen, door rouwe verovert ben, is UEGa naar eind29 30 bekent. Want afbrek van haeve alhoewel wt de kerf gaende, weetGa naar eind30 31 UE dat mijn vroolijkheidt niet wt haeren tredt deed gaen. Die Se- 32 neca zoo fier tegens de wederspoedt, hoort hem eens kleen zingen,Ga naar eind32 33 als hij op Corsica gebannen, den vrijeling Polijbius smeekt. DenGa naar eind33 34 Gascoenschen wijseman, zoo waenlos, zoo oordeelvast (heb ickGa naar eind34 35 eenigh oordeel) dunkt dat ‘er geen’ Zon voor hem opgaet, zedert 36 den ondergang van zijnen Estienne de La Boëtie. UE vergeve danGa naar eind36 37 aen mijn gemoedt de verslaeghenheidt, dat op veel nae niet, gelijk 38 die helden versien is met kraft van vernuft oft waepen van geleert-Ga naar eind38 | |
[pagina 495]
| |
39 heidt, ende verbidde t' mijnen troost den goedertieren God, dieGa naar eind39 40 Me Joffre met alle genoeghen opvulle UE ende haeren waerden ge-Ga naar eind40 41 mael aen de welke sich van heeler harte gebiedt
42 UE 43 Verplighte dienstwe 44 P C Hóóft. 45 Vanden Hujse te Mujden, 46 den 6en Julij a 1624.
Hooft verontschuldigt zijn ontroostbaarheid door te wijzen op zijn gehechtheid aan de gestorvenen en de onmacht van de menselijke geest, de door zintuiglijke waarnemingen gewekte gedachten bij voorbaat uit te bannen: de omgeving waarin hij leeft en waarin de gestorvenen geleefd hebben, herinnert hem voortdurend aan zijn gemis, zodat de troostende gedachte telkens opnieuw verdrongen wordt, hoe snel men die ook dwingt, terug te keren. Hij herinnert eraan, dat hij altijd om het sterven van zijn kinderen getreurd heeft, maar niet om geldelijk verlies. Tenslotte wijst hij erop dat ook de stoïsche wijsgeren zelf niet altijd tegen de smart bestand zijn geweest. |
|