203 Aen He C Huighens
1 Mijn Heere
2 Mij deert UE droefheidt, ik had bij nae geseidt UE verlies is mijGa naar eind2 3 leedt. Maer ten aensien niet verlooren wordt oft het is eighen, kanGa naar eind3 4 eighentlijk geen verlies heeten afstandt van 't geene ons geleent is opGa naar eind4 5 voorwaerde van t' elker wre hereischt te moghen werden. Als de 6 menschelijke natujr met UE wilde in recht treden, boete van onge-Ga naar eind6 7 lijk kondze eisschen, als bescholden zijnde, daerze haer wterste bestGa naar eind7 8 bij den goeden Heere UE Vaeder z.g. gedaen heeft ende hem wt het 9 banket deses levens geroepen niet eer hij versaet, ende eer hij over-Ga naar eind9 10 laeden was. Inde laeste kroesen lejdt de dwaesheidt en hooftpijn. 11 Maer voorraeds deser soorte heeft UE ongetwijfelt de rujmte opge-Ga naar eind11 12 daen wt geestelijke ende werelijke schriften; iae moghelijk genoeghGa naar eind12 13 van haer eighen gewas. Ende waer te wenschen dat UE daer aen ge-Ga naar eind13 14 noeghde, zonder de malligheidt te moeyen van mij ende mijns' ge-Ga naar eind14 15 lijken, die zeker genoegh te doen heeft om ons de tegenspoedt te 16 sujkeren. De rijmerij oft revelkal daer UE van gedenkt is mijn hars-Ga naar eind16 17 sen ontsnapt; maer noch mijn handen niet. Ach wat noodt UE deeseGa naar eind17 18 dochter ten hoof? t en is 'er geen maxel nae. 'T is een geboorte die ickGa naar eind18 19 liever te smachten had als te echten: ende zij is noch onder de 20 ooghen van haer peet niet geweest, daer ze den naem af hebbenGa naar eind20 21 zoude. Al valt het swaer den gek gansch af te leggen, t' is ten minsten 22 mijn tijdt om hem in de mouw te leeren houden. Maer wel magh ik lee-Ga naar eind22 23 ren noemen dat veel van kennen scheelt. Mij gedenkt dat een mijn'Ga naar eind23 24 goede kennis zeide tegens een jonge dochter alhier, datse waer-Ga naar eind24 25 achtigh fraejer van achteren als van vooren was. Alzoo dunkt mij 26 van de mijne het beslujt wel zoo toonbaer als 't aenheven: ende salGa naar eind26 27 dat hier onder voeghen om te bewaerheden de noodeloosheidt vanGa naar eind27 28 den arbejdt bij UE brief gedaen om mij wt den hoofde te slaen datGa naar eind28 29 het Vier en Vlam ernst was. Mijn koelte stilt dan hiermedeGa naar eind29
30[regelnummer]
Zoetjes, toef wat: noch een woordtjen
Jck u bijten moet in 't óórtjen,
Dat mijn hóófjes rammelrad
Schoontjes schier vergeten had.
Spreekje 't mejsjen blond van haeren,
35[regelnummer]
Past vooral haer te verklaeren
Klaerder, dan ghij t mij bediedt,
Vastaert, oft ghij 't meent oft niet.
| |
N.B. ‘Hellinga-Tuynman’ verwijst naar Susanne un iour / Hooft en Huygens' Otia (Publ. of the Modern Humanities Research Association. Vol. 4. - ‘Proeven II’ verwijst naar Tuynman-Zwaan, Proeven van tekst en commentaar voor de uitgave van Hooft's lyriek II. Gedichten voor Huygens. (Verh. der Kon. Akad. v. Wet. afd. Letterk. N.R. LXXIII, 4. Amsterdam 1968).
|
-
-
[tekstkritische noot]Minuut. UBA II C II. 785. Afschrift KA CLXXIab 17.
Dat. kort na 7 februari 1624, want op die dag was Huygens' vader overleden.
T. De versregels, die in de minuut opengelaten zijn, worden hier overgenomen uit Proeven II blz. 106 v.
-
eind2
-
verlies: met nadruk (tegenover droefheidt).
-
eind3
-
tenaensien ... wordt: aangezien niets wordt verloren of het is eigendom (ontstaan uit ten aensien dat = bij het aanmerken dat; door weglating van dat wordt ten aensien voegwoord).
-
eind4
-
afstandt ... werden: subjekt.
-
eind6
-
menschelijke natujr: de conditio humana, of misschien de humane, vriendelijke, goedertieren natuur (deze betekenis wordt in de context vereist, WNT menschelijk 559 vroegste voorbeeld uit Van Effen); in ... treden met: een proces aandoen; boete van ongelijk: herstel, schadeloosstelling voor (geleden) onrecht.
-
eind7
-
als ... zijnde: (pred. toevoeging bij ze) als beschuldigd zijnde, daar ze beschuldigd wordt; daer: (tegenstellend) terwijl.
-
eind9
-
banket ... levens: het feestmaal van dit leven (nabepaling, die identiteit met kern aangeeft; het banket = dit leven); niet ... was: niet voor hij verzadigd was, maar voor hij overladen was (niet heeft alleen betrekking op het eerste lid van de nevenschikking).
-
eind11
-
voorraeds ... soorte: voorraad van deze soort (beschouwingen als de voorgaande) (de part. genit. is afhankelijk van de rujmte = de overvloed, te vertalen met in overvloed, overvloedig. Vgl. WNT ruimte 1737, o.a. bij Hooft de ruimte van toortsen = overvloed van toortsen, vgl. Hd. die Menge).
-
eind12
-
werelijke: wereldlijke, profane; iae ... gewas: ja mogelijk heeft zij (hebt gij) voldoende (voorraad) van(aan) uw eigen gewas (aan wat gij zelf in uw hof hebt gekweekt, aan uw eigen wijze beschouwingen). Hooft denkt hier aan Huygens' godsdienstige gedichten als die op de 12 artikelen (W.I, 143), op de 10 geboden (W.I, 147), de latijnse gedichten na de dood van zijn vader; vgl. vVl. I, 238 n. 3.
-
eind13
-
Ende waer ... tegen de syntactische regel van nu: het onderw. dat ... sujkeren staat achter de persoonsv., na ende; vgl. 199, r. 13 en Mem. 5; daer ... genoeghde: daarmee tevreden was (onpers. constructie), Uwer Edelheit genoegt daaraan.
-
eind14
-
zonder ... sujkeren: zonder de dwaasheid erbij te halen, te hulp te roepen, van mij en mijns gelijken, die (antec. dwaasheid) voorwaar genoeg te doen heeft om voor ons de tegenspoed te verzoeten (verzachten). Hooft maakte hier een wonderlijke overgang naar het tweede punt in zijn brief: het verzoek van Huygens om van hem zijn Koelte van Antwoordt te mogen ontvangen (om het in de Otia te plaatsen). Zie hierover Proeven II 108 vlgg. Beknopt samengevat is de kwestie deze: Huygens is op het huwelijk van Tesselschade en Crombalch op 26 nov. 1623 aanwezig en ontmoet daar Machteld van Campen. Thuisgekomen dicht hij een quasi wanhopig-verliefd, aan Tesselschade gericht, gedicht: Vier en Vlam (12 dec. 1623). Tesselschade stelt het gedicht aan Hooft ter hand, die namens haar en uit haar mond sprekend op Vier en Vlam reageert in zijn Koelte van Antwoordt. Hooft weigert hier dit gedicht aan Huygens af te staan om redenen waar men slechts naar raden kan.
Een wonderlijke overgang: in aansluiting bij de laatste opmerking: Misschien heb je wel genoeg aan je eigen gewas, komt de weigering om dit gewas van hem aan Huygens af te staan. Deze zottigheid (Koelte van Antwoordt is speelse, spottende reactie op Huygens' ook niet ernstig gemeende liefdesbetuigingen) heb ik zelf nodig om de tegenspoed wat te ‘suikeren’. Met deze smoes begint het afpoeieren van Huygens. Verdere ‘argumenten’ volgen.
-
eind16
-
revelkal: kletspraat; daer ... gedenkt: waaraan gij herinnert (deze constructie: van iets gedenken = iets in herinnering brengen, niet in WNT). Deze brief is verloren gegaan, vgl. r. 28); harssen: hersenen. Vgl. WNT hersenen 644: ‘In de 17e eeuw was hersen, harsen, vr. enk. (soms evenwel als mv. op te vatten?) nog wel in gebruik,’; is ... niet: is (wel) aan mijn hoofd ontsnapt (is dus wel voltooid, gemaakt), maar (nog) niet aan mijn handen (ik heb 't nog niet uit handen gegeven).
-
eind17
-
deese dochter: dit gedicht (het bekende beeld van gedicht als gebaard kind); noodt ... hoof: nodigt aan het hof (als een debutante die aan het hof wordt voorgesteld = in de Otia van de hoveling Huygens verschijnt) Huygens was al eind 1623 van plan zijn Zedeprinten, voor een groot deel voltooid (Br. I, p. 142 noot 2 bij brief 208 aan Cats) met andere gedichten in verschillende talen, uit te geven. Vgl. Hellinga-Tuynman noot 43 en p. 91. Koelte moest er blijkbaar ook in! Hooft weigert dus.
-
eind18
-
't en ... nae: 't is er geen figuur voor, ze heeft er niet de vereiste gedaante voor; geboorte: boreling, kind; die ... echten: die ik liever zou smoren (ombrengen) dan als (wettig) kind erkennen (liever hebben, vgl. WNT hebben 206 = voorkeur geven).
-
eind20
-
haer peet: Tesselscha; daer ... zoude: het gedicht zou dus zogenaamd van Tesselschade komen! (afspraak Hooft-Tessel).
-
eind22
-
hem ... houden: nl. de marot, of het aapje, dat men in zijn wijde mouw verborgen hield om er anderen mee te plagen of aan 't schrikken te maken, vgl. dan komt de aap uit de mouw (WNT mouw 1186, Stoett nr. 30); leeren ... dat: het woord leren (zelfnoemfunctie); (antec. (het woord) leeren).
-
eind23
-
Mij gedenkt: (vgl. r. 16) andere constructie, onpersoonlijk. Mij gedenkt dat ... = Ik herinner mij dat ... Vgl. WNT gedenken 591; een ... kennis: een goede kennis van mij.
-
eind24
-
jonge dochter: jong meisje.
-
eind26
-
de mijne: mijn dochter (= mijn gedicht); beslujt: einde (valt uit het beeld); aenheven: aanhef.
-
eind27
-
bewaerheden: de waarheid aan te tonen van, te bewijzen.
-
eind28
-
arbejdt: moeite; UE brief: (verloren gegaan).
-
eind29
-
koelte: woordspelend met koelte = koudheid in de titel van Hooft's gedicht; hier: lichte wind; stilt: bedaart; hiermede: Hooft citeert hier (in de minuut liet hij ze weg) de laatste 8 vss. van Koelte van Antwoordt. Zie hiervoor Proeven II, p. 144, L.St. I, 211. In deze vss. blijkt dat hij Huygens niet serieus nam.
-
eind38
-
van ... is: lijdt aan de ziekte; daer ... gaen: waaraan een aantal aanzienlijke heren lijden.
-
eind39
-
gelijke: dergelijke; wangeboorten: mismaakte schepsels, wangedrochten (doelt op hofnarren, vaak dwergen en mismaakten).
rechtschaepenheidt: welgeschapen mensen; ick ... slachten: moet ik bij uw komst (wanneer gij mij bezoekt) lijken op de eerbare (fatsoenlijke, kuise) vrouwen.
-
eind40
-
die ... liefhebben: die over de grens van de schaamte gaan (de grens ... overschrijden) om te behagen die zij liefhebben (dien, enk.).
-
eind41
-
Ende sal....: en deze schroom (reserve) van mij zal er wellicht toe leiden het vuur van mijn verlangen naar uw aanwezigheid te matigen (te passe komen aldus op te vatten, niet in WNT onder pas).
-
eind43
-
dien ... vriendt: (P.C. Hóóft niet ingevuld, zoals vaker in Hooft's minuten) - die God, mijn Heer, doe groeien (toenemen) in ware voorspoed en moge God in haar (uw) gunst doen groeien uw ... P.C.H. (lijd. vw.) Demonstratief vertaald: en moge God die (= u) doen groeien... en P.C.H. doen groeien ...; de samentrekking van God doe groeien van rel. bijzin naar nevengesch. hoofdzin is irregulair).
-
eind48
-
den H. Generael: Reael, vgl. 192; UE boexken: de bundel die Huygens wilde uitgeven en die tenslotte als Otia in 1625 verscheen. Reael's lofdicht ervoor W. II, 331.
-
eind49
-
Characters: Huygens' Zedeprinten, waarvan het grootste deel in 1623 geschreven is; vast vast: reeds verlangend uitziet.
|