De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 208]
| |
62 Aenden Heere van Schaeghen.1 Edele Eerentfeste hoochachtbaere wijse zeer voirsienighe 2 Heere,
3 Mij is leedt des misverstandts tusschen Uwer Ed.Ga naar eind3 4 neve Jor Dirck van Zujlen van Draeckenburch ter 5 eenre ende burgermrcn van Naerden ter andere zijde 6 gevallen ter cause vande keure seker ter hoochdrin-Ga naar eind6 7 gender noot op 't stuck vande jachte gemaeckt: om 8 de welcke te doen observeren sijlieden wel hebbenGa naar eind8 9 willen voorgaen met selve hun haere patrijshondenGa naar eind9 10 ende eenighe van grooten prijse soo mij wel bekent isGa naar eind10 11 ten onoorbaer quijt te maecken. Ende indien tegens 12 uw Ed. neve ter dier oorsaacke van mijnen substitujtGa naar eind12 13 schout van Naerden als ex officio verplicht om stadts 14 keuren te handthaeven wat meer geijvert is als wel be- 15 taemde, bidde Uw Ed. gelieve 't selve te perdonneren 16 aen sijne onervaerenheit in Edellieden van dier soorteGa naar eind16 17 te bejegenen. Voorts naedemael Uw Ed. verclaertGa naar eind17 18 in dienst ende door last van sijnen neve voorsejt ge-Ga naar eind18 19 schiet te sijn 't geene in desen bij Philips Gerritsz. 20 is gedaen, soo sijn ter contemplatie van dien oock dieGa naar eind20 21 van Naerden seer wel te vreden datmen den selven 22 wijders laete ongemolesteert. Versoecken doch reveren-Ga naar eind22 23 telijck nevens mij Uw Ed gelieve te doen in maniere 24 dat de voorseide Philips gewaerschouwt werde om den 25 naem van Uw Ed. neve bujten desselfs weten met te 26 misbrujcken, met het aenhouden van sijnen patrijshondtGa naar eind26 27 in Goeijlandt daer hij woonachtich is; gelijck men 28 hem noch bevonden heeft te doen op den 24en deser: 29 daer nochtans den bestgequalificeersten oock indeGa naar eind29 30 houtvesterije van Hollandt niet vrij en staet met honden 31 op patrijsen te gaen t welck Uw Ed. niet en mach on-Ga naar eind31 32 bekent wesen. De goede affectie 't mijner vorderingeGa naar eind32 33 tot dit officie bij Uw Ed. betoont is mij van mij- 34 nen Vaeder sulx ende voor soodaenighe ingescherpt, datGa naar eind34 35 dit het alderminste is van 't geene ick wensche te mo-Ga naar eind35 36 ghen doen in recognitie vande selve ten dienste vanGa naar eind36 37 Uw Ed, mij houdende oock anderssins op 't hoochsteGa naar eind37 38 vereert met gecommandeert te sijn bij een Heere van | |
[pagina 209]
| |
39 sulcken bloede ende qualité. Waer toe Uw Ed. sich machGa naar eind39 40 verlaeten: ende zij 41 Hiermede 42 Edele Eerentfeste hoochachtbaere wijse zeer voirsienighe Heere, 43 nevens vruntlijcke groetenisse den Almoghenden in 44 genaeden bevolen. 45 Geschreven op den Hujse te Mujden den 27en Martij a 1614.
46 UEs 47 Geobligeerde Dienaer 48 P C Hóóft.
De jachtopziener van Jr Dirck van Zuylen van Drakenburch heeft met een patrijshond in Gooiland gejaagd, wat bij verordening in heel Holland verboden is. De heer van Zuylen is daarover in conflict geraakt met de schout en de burgemeesters van Naarden; hij heeft zich bij Gecommitteerde Raden en bij zijn neef de Heer van Schaeghen, 1544-1618, lid van de Staten van Holland voor de ridderschap, beklaagd. Hooft verontschuldigt de ijver van de schout en wijst op de noodzakelijkheid van de verordening en van de naleving daarvan; hij verzoekt om de steun van de heer van Schaeghen om de medewerking van de heer van Zuylen te verkrijgen en betuigt zijn blijvende dankbaarheid voor de steun, indertijd bij zijn benoeming van de heer van Schaeghen ontvangen. (Vgl. 63). |
|