De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 206]
| |
61 Aen Jonker Fred. van Zuilen van Nievelt. Heer van Heeraertsberghe etc.1 Ga naar margenoot+ Edele eersaeme voirsienighe zeer discrete Heere
2 Uw Ed.s schrijven van den 3 deses is mij eerst onlanx 3 gewarden. Ick wenschte wel dat U Ed. mijn redenen 4 van pretensie op de hofwejde frivool genoech mochtGa naar eind4 5 gevonden hebben om te gedooghen dat sij nevens deGa naar eind5 6 sijne verschenen waeren voor de HH vande Rekeninge, 7 alvooren dan haere Ed. Mogh. resolutie t mijnenGa naar eind7 8 naedeel af te vorderen. Niettemin indien de 9 hofwejde geen Emolument van 't Castellainschap 10 is, gelijck schijnt verstaen te werden soo sie ick welGa naar eind10 11 dat Uw Ed. inden pacht was vervallen: ende alsooGa naar eind11 12 mijn maniere niet en is haers gelijcke dien ick alleGa naar eind12 13 behoorlijck respect geleert hebbe te draeghen, nochtGa naar eind13 14 oock ijmandt mindere met frivole redenen te paejen 15 oft eenichsins van haere gerechticheit te frustrerenGa naar eind15 16 soo heb ick ordre gegeven om uwen man te laeten volghenGa naar eind16 17 alles wat ick van de voors hofwejde hebbe getrocken 18 tot den laesten stuiver toe beloopende ter somme van 19 230 g: in vijf jaeren wtgegaen met a 1613, gelijck inGa naar eind19 20 margine elcke jaerpacht gespecificeert is. Met soo 21 lange Uw Ed. Rentmr geweest te sijn sonder salaris 22 houd ick mij vereert ende sij heeft mij oock in grooterGa naar eind22 23 te gebieden. Twelck doende sal bevinden dat ick 24 wel wt misverstandt maer nemmermeer wt 25 quaede wille kan faelen tegens UEd, die mij derhalven 26 alles te goede houde ende sij naer vruntlijck<e> 27 groetenisse den Almoghenden bevolen. 28 Vanden Hujse te Mujden den 17en Martij 1614
29 UEd. 30 Geheel dienstwillighe 31 P C Hooft. | |
[pagina 207]
| |
Jr Frederik van Zuylen van Nievelt, heer van s-Heeraartsbergen enz., kapitein, gouverneur van Woudrichem 1618, gedeputeerd ter synode van Dordrecht, maarschalk van het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht sedert 28 januari 1622, voorzitter van de ridderschap van Utrecht, † 1646, zoon van Hooft's voorganger Willem (volgens overlevering identiek met de dichter van de beroemde Souterliedekens, 1540, en een steun voor de politiek van Oranje), in 1609 met Hooft en N. van Brederode op de nominatie voor Muiden, heeft van de Rekenkamer de beslissing verkregen, dat de opbrengst van de hofweide ook na zijns vaders overlijden, tot het einde van de pacht, aan hem toekomt. Hooft protesteert tegen het eenzijdig voorlichten van de Rekenkamer, maar is bereid, aan de beslissing te gehoorzamen; hij had deze pacht voor een emolument van het kasteleinschap gehouden dat met de ambtswisseling overging. De van boosheid sarcastische brief wordt niet verzonden (vgl. 37, 65, 67). |
|