De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 135]
| |
23 OpschriftGa naar voetnoot*
| |
[pagina 136]
| |
31 Ul, naer hartelijcke groetenisse met wensching alles goedts, bevolen 32 laet. Vanden Hujse te Muiden. 33 Ul 34 Ganschgunstighe goede vriendt 35 P C Hóóft. 36 Martio. 1612.
Van grote delen van het Gooi had de bevolking het gebruiksrecht, maar niet de eigendom van de grond. Aldus was beslist door de Groote Raad te Mechelen bij vonnis van 19 november 1474. Dit alleen is al voldoende om turfsteken tot een twistpunt te maken: de bevolking mag wel schapen weiden, biezen en riet snijden; plaggen steken voor bemesting is geoorloofd, turfsteken tenzij voor eigen gebruik is streng verboden. De grenzen tussen gebieden waarop iets wel of niet mocht, waren bovendien grillig en slecht aangegeven. Bovendien lagen er stukken grond van buiten Holland gevestigde eigenaren, b.v. het klooster Audwijck (oudtijds altijd zo geschreven) bij Utrecht, in Gooiland. De hele Middeleeuwen door hadden de Gooilanders de scheigreppels welbewust veronachtzaamd; toezicht was er niet. 19 november 1595 was er bijvoorbeeld een verklaring van schout en schepenen van Oostveen afgekomen, dat de Gooilanders wel een morgen veen hadden afgegraven over de raaischeiding heen. Ook Hooft kon als rechtsvorderaar hierin weinig of geen verbetering brengen, want alles wat hij stelde moest hij bewijzen. Turfdelven werd ‘eene der archste dieveriën’ geacht in een land dat geen andere brandstof dan turf en hout bezat. Gooiland grensde aan uitgestrekte venen, maar die in het Westen lagen in Holland en die ten Zuiden in 't Sticht. De vraag, vooral uit de grote steden, was enorm, maar de uitvoer uit Gooiland verboden. De Utrechtse venen zijn na uitbaggering gevuld en gedraineerd, de Hollandse zijn in enkele eeuwen door delving in de Loosdrechtse, Kortenhoefse enz. plassen veranderd. |
|