De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 124]
| |
18 Aen mijn Heere, Mijn Heere Daniel Heins Professor inde vermaerde Universiteit, tot Leiden.1 Mijn Heere,
2 Ick en ben geen schrijver: al heb ick somtijts ijet om deGa naar eind2-4 3 geneuchte gedicht, dat tot mijn becommering onder deGa naar eind3 4 gemeente geraeckt is. ick ken mijn onvolmaecktheit soo 5 wel, dat ick haer noch bij vroomen jonst, noch bij spot-Ga naar eind5 6 ters vajlicheidt kan versekeren. Doch van onberispte schrif-Ga naar eind6 7 ten sal misschien UEs treffelijck Treurspel 't eerste we- 8 sen. 'T is troostelijck voor de swacken dat selfs den lof 9 der dapperen niet suiver is. Jae ick twijffel of den alder-Ga naar eind9 10 volmaecksten, door sijn schriften, oijt van billijcke Rech-Ga naar eind10 11 ters soo veel eeren bejegende, als wederwaerdicheits vanGa naar eind11 12 de nijt en d'onwetentheit, die soo geweldighen aenhang 13 hebben. Over al dit, corts met herlesen van U Es PrinsGa naar eind13 14 van Oragnien, eenich vermaen van anderden druck gewaerGa naar eind14 15 geworden, can ick mij niet houden van daer 't mijne toeGa naar eind15 16 te seggen. Vindt U E geraeden mij onder sijne loovers 17 openbaere plaets te geven, ick sal goedt sijn om d'anderGa naar eind17 18 te doen wtsteken. Haest, dat de goede wil voor 'tGa naar eind18 19 werck genomen, mij den toegang van U Es vriendschap 20 opene; dat ick over lange gewenscht hebbe: waer mijGa naar eind20 21 't Geluck niet inde weghe geweest. Maer heb ick jonste 22 bij U E soo verclaert mij de gebreecken van mijn gedicht; 23 of wijst mij de fraejicheden aen; om 't corste werck.Ga naar eind23 24 Wie weet? of ick wat leeren mochte? ick hoop wat tijdtsGa naar eind24 25 te hebben. Maer bidde om Latijnsch antwoordt dat ickGa naar eind25 26 beter meen te verstaen als Duitsch weet te schrijven; 27 indien ick waert ben ijet te verwerven van de waerdeGa naar eind27 28 handt, dewelcke ick eerbiedelijck kusse mij gebiedende van 29 harten aen UE, die Godt genaedelijck besorge, nbsp; 30 U Es Toegedaene Dienstwillighe 31 P C Hóóft. nbsp; 32 In Amsterdam xix April. xvjcx. | |
[pagina 125]
| |
Na herlezing van Dan. Heinsius' treurspel Auriacus, sive libertas saucia, Lugd. Bat. 1602, biedt Hooft hem een lofdicht aan om aan een herdruk toe te voegen (LSt. 1 103). Hij hoopt dat hieruit een al lang door hem gewenste vriendschap met Heinsius moge voortkomen. Hij verzoekt kritiek op het gedicht en eindigt met de gebruikelijke bescheidenheidsformules. |
|