De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 89]
| |
7 Aen Mr Henrijck de Keisar.1 Constrijcke, vernaemde,Ga naar eind1 2 Om t wijde verschil van de zinnen der menschen, machmen nietGa naar eind2 3 hopen hun allen te vernoegen. En de wackerheit vant lasterenGa naar eind3 4 verdooft lichtelijck de flaeuheit vant loven, wanneer 't schoon nietGa naar eind4 5 heel achterblijft. Daerom ben ick schuw van mijn gevoelen te 6 pronck te setten, en misse liever de naem, dan ick t'aventuir vandeGa naar eind6 7 opspraeck hebbe. Evenwel moet ick UE believen, soo beroemdenGa naar eind7 8 konstenaer ende Eere van mijn Vaderlandt, twelck bij de nasaten 9 UEs Wercken sal gebruicken tot de voorneemste getuigen van sijnGa naar eind9 10 tegenwoordich geluck. Daerom desen avont UEs schrijvenGa naar eind10 11 ontfangen hebbende is mijn eerste sorch geweest yets te bedencken 12 passende op de beelden ende de naeme Castigatio die ick mene 13 dat UE door onkunde vant latijn, wat qualijck in sijnen brief 14 gespellet hadde. Twelck ick aenwijse, op dat UE (die mij dit te 15 goede houde) of misschien dien naem moeste wtgehouwen wesen,Ga naar eind15 16 daerin niet en doole, maer gebruicke de selve letteren ende 17 onderscheidtekenen, die ick in dien naem, ende dese bijgevoechdeGa naar eind17 18 veersen gebruicke. Maer ick meen volcomelijck dat CastigatioGa naar eind18 19 op onse Tale Straffe genaemt wort. De veersen worden 20 gesproken van het vrouwenbeeldt. Dan men saller licht elders beterGa naar eind20 21 becomen. Soo veel ist dat UE siet ick en maeck mij niet t zoecke,Ga naar eind21 22 om hem in een clene sake te dienen met de zelve geneichtheit dieGa naar eind22 23 ick gaeren in groter beweze. Zijt Gode bevolen.Ga naar eind23
24 Leiden 3 Apr. 1607. 25 UEs Toegedane 26 P C Hóóft.
Schrick niet: ick wreeck geen quaet;
Maer dwing tot goedt,
Straf is miin handt; maer liefliick
Miin gemoedt.
| |
[pagina 90]
| |
De Amsterdamse bouwmeester en beeldhouwer Hendrick de Keizer (1565-1621) had Hooft om een opschrift gevraagd voor de steen boven de poort van het spinhuis, een gemeentelijk werk- en verbeterhuis, in aanbouw in de Spinhuissteeg. Volgens d'Ailly, Historische Gids van Amsterdam, 1963, blz. 116v, 174v is het beeldhouwwerk met Hoofts spreuk enige malen verplaatst en vernieuwd en pas in 1954 verdwenen. De steen verbeeldde een vrouwefiguur, de Castigatio, tussen twee gestraften die zij kastijdde. Hooft antwoordt dat hij (die voor zover wij kunnen nagaan, nog niets met zijn naam gepubliceerd had) de openbaarheid schuwt omdat de kans op afbrekende kritiek zoveel groter is dan die op lof, maar dat hij De Keizer van dienst wil zijn. Hij zendt een opschrift in twee versregels, voegt een waarschuwing omtrent spelling en interpunctie toe en eindigt met een bescheidenheidsformule. |
|