De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 79]
| |
5 An P.K. Hooft1 1602 1.22.
2 De vrundschap van u.E. Vader ende Ooms, deet mij 3 eerst an u schrijven. u antwoord doed mij u vernuftGa naar eind3 4 achten ende lieven. dit heb ik achter u rug wel verbreijt 5 nu zeg ik het in u aanzicht, om wech te nemen 6 het achterdocht dat in u zoude moghen wortelen uijtGa naar eind6 7 mijn vraagh of ghij mijn minnezangs lied ghenoeghzaamGa naar eind7 8 verstond. scherpzinnicheid ende verstandicheid is gheen een ding.Ga naar eind8 9 ik heb veel vernuftrijke luijden ghekent, gheenssins 10 verstandigh zijnde. Wijsheid wert ook voor wereldseGa naar eind10 11 wijsheid ende schoolwijsheid in de bewoording beduijt. 12 maar alsmen zeijt tis een wijs man, zo meentmer eij- 13 ghentlik deughd mede: ja ook alsmen zeijt tis een 14 wetend man. nu wat verstand, onverstand ende misverstantGa naar eind14 15 verschelen meen ik dat ghij ten deel verstaat. ende dat in 16 zulke onderscheiding, verstand, voor recht verstand bewoort 17 ende beduijt wort. Diesvolghens heb ik (ook na de 18 letterkunstswetten) in mijn lied, verstandigh, voor recht ver-Ga naar eind18 19 standigh, niet oneijgentlijk of duijster ghestelt. maar wat ikGa naar eind19 20 recht verstandigh noem mooghdij vraghen. 21 Cui res sapiunt pro ut sunt. die zulken verstandGa naar eind21 22 van elk dings waardicheid heeft, als tselfde natuurlijk in waarheid 23 waardigh is. in mijn Wenschbee zeg ik.Ga naar eind23
Ik wensch alleen (maar t blijft een wensche)
25[regelnummer]
Een openhertigh ander-ik;
Een eens ghezint, ontworstelt mensche
Van gheldliefds eerzuchts staatziekts strik.
28 daar merkt ghij dat ik verstandigh ende ghelijkzinnighGa naar eind28 29 voor een ding houw. ende diesvolghens dat ik meen 30 een recht verstand vande dingen te hebben. wie meent 31 dat niet? maar of ikker een recht verstand van heb 32 dat most iemand oordelen die zo rechten of beter verstandGa naar eind32 33 daar van hadde als ik. wie onder mij is dat kan 34 ik licht merken, ende gha vast:Ga naar eind34 35 maar wie boven ons is in rechtverstandigh 36 dat konen wij niet zien of gheloven | |
[pagina 80]
| |
37 als door mistrouwing onses verstands. Dat weet ik alleen 38 dat ik niet en wete, zeijde de wijste mensch, ende daarGa naar eind38 39 in bestond zijn wijsheid ende beqwaamheid om waarlGa naar eind39 40 ontfankelijk te zijn: hij had oren om te horen. 41 Zo veel des gheld-liefds, eerzuchts ende staatziekts strikGa naar eind41 42 an ghaat, daar in houw ik dat ghij oren hebt om teGa naar eind42 43 horen. maar (neemtet den ghenen die u reijnhertelijk lieft 44 ten besten af) anghaande des lustzoekings ende lustvolghings 45 strik, in dat deel acht ik u oren al heel begroeijt 46 ende verstopt: montaignes oren ook. andere mijne vrienden 47 die ik hoogh acht, snuevelen meest ande vorighe verderfklippen 48 die u int toekomende noch zullen voor steven komen. EenGa naar eind48 49 akker is dor en onvruchtbaar of vruchtbaar. de 50 vruchtbare zuijver, of vol onkruijd ofte onkruijds zaat. 51 de dorre kan men lichtlijker vruchtbaar maken, als 52 de begroeijde met onkruijd: ten zij men dat eerstGa naar eind52 53 uijt wiet. daarop zeijt de propheet zaaijt niet 54 onder de doornen. ende Chrs, ook zijn Volghers, beghinnen 55 al haar blije boodschap mettet woord bezint u.Ga naar eind55 56 De leste 70. of 80. reghelen van Horatius handelen dezeGa naar eind56 57 zaak grondigh. ghij hebt een wonder vruchtbare akker des 58 verstands. zo ghij wakker verhoet datter 59 de ikker gheen onkruijd meer in en zaaije (dieGa naar eind59 60 dat doet na Chrs zeggen ter wijl de akkerluij slapenGa naar eind60 61 dats in de achteloze zielen) ende dat ghij het ghezaaijdeGa naar eind61 62 bij tijds uijt wiedet, zo zuldij te zaligher leven: 63 ende hebt maar te arbeijden om het ghewossene 64 ende vast ghewortelde zijn wortelen na tespueren 65 ende los te maken ende latent alzo van zellef dorren. 66 Chrs zeijt tot de schijnheijlighe wist ghij wattetGa naar eind66 67 te zeggen is Ik wil barmherticheid ende gheen offer. het 68 is nochtans gheen duijster spruek ende immersGa naar eind68 69 ghatet vast dat zijze niet verstonden. ik zegGa naar eind69 70[regelnummer]
Slaaf wort ik dien ik dijGa naar eind70
Een vrij Heer dient ghi mij
72 Koont ghij die spruek grondigh verstaan zo zijdij 73 du cabinet des Muses. montaigne meen <ik> dat diesGa naar eind73 74 anghaande noch misverstands martelaar eensdeels 75 is gheweest. Ik kenner mij zelf niet heel vrij in. | |
[pagina 81]
| |
76 Want of ik al des eerzuchts gheldliefds ende staatzuchts 77 strik ontworstelt ben, zo zijnter noch meer.Ga naar eind77
Non es avarus. abi, quid cetera? num simul estoGa naar eind78
Cum vitio fugere?
80[regelnummer]
Lenior, et melior fis accedente senecta?Ga naar eind80
Quid te exempta juvat spinis de pluribus una.
82 ghij en hebt op slevens wegh zo lang niet ghewandelt 83 ende daarom noch min doornen in de voet. koondijze 84 vroegh leren uijt trekken, dander zullen u te min steken. 85 Honger maakt rawe bonen zoet. de ghene die dalder 86 lekkerste spijs met kosten ende moeijten najaaght, en 87 gheniet gheen meerder lust als die wacht tot dat 88 hij honger heeft. De lust des honger boetings is 89 groter als des minlusts. dat zoudij weten 90 haddij oijt tseffens ghehongert ende ghemint, daar 91 bij neffens ghenoodzaakt gheweest een van twe te kiezen. 92 koondij den grond van lustzoekings ja lustvolghings 93 behindring, ghauw naspueren, ghij zult meer lustGa naar eind93 94 ghenieten ende zaligher leven. Dit ghunt u god 95 ghundijt u zelf, u zelf moet ghijt ghunnen neemdijGa naar eind95 96 u zelf waar. die hem self niet ghoed is wien zal die ghoed zijn. 97 Fragile est humanum genus et ad lapsum proclive propterGa naar eind97 98 negligentiam. zeijt Origenes. die heeft gheweten wat 99 des ikkers zaatzaaijing voors te zeggen is. de schrift zeijt. 100 timor Domini nihil negligit.Ga naar eind100 101 deze spruek ghaat vast: ik wensch dat ghij ze verstaan 102 mocht. dat mooghdij, wildij. ghij zult willen zo ghijGa naar eind102 103 op u eijghen ende der dingen natuur let ende langerGa naar eind103 104 Ga naar margenoot+ hoe meer indringt au cabinet des muses, ende deGa naar eind104 105 rechte liefd uws zellefs daar hij daar af handeltGa naar eind105 106 najaaght. op die jacht zo ghij een jachtghezel 107 zoekt lust mij u altemet als ghij niet nutters 108 of nodighers te doen hebt [u] te verzellen om alzo 109 beijde langs zo meer te worden[.] 110[regelnummer]
Verstandigh ghelijkzinnighGa naar eind110
111 Alle recht verstandighe menschen zijn ghelijkzinnigh 112 ende ghelijkzinnigh moghen gheen menschen zijn of zij 113 moeten verstandigh zijn. gheen dingh magh ons stadighGa naar eind113 | |
[pagina 82]
| |
114 behaghen ten zij dattet recht zij. zeijt Seneca met recht. 115 en zeijt ook. Nullius boni sine socio jucunda possessio.Ga naar eind115 116 ende in hoc gaudeo aliquid discere, ut doceam. maar omGa naar eind116 117 des vrundvindings zeldzaamheid zo voeght hijder bij 118 quaeris quid profecerim? amicus esse mihi cepi: (du cabinet des Muses)Ga naar eind118 119 multum profecit qui nunquam 120 erit solus: scito hunc amicum omnibus esse. deze 121 verstaat met mij dat montaigne de vrundschap alte 122 eenrins of eijghenzinnigh maakt. Chrs wijstGa naar eind122 123 op de zon ende dat vastgrondigher.
De dichter van de Hertspieghel, geboren in 1549, schrijft Hooft, geboren in 1581, een vaderlijke brief over zijn karaktervorming. Hij prijst Hooft's intelligentie en geeft een platonisch getinte beschouwing over de betekenis van inzicht, speciaal zelfkennis, voor de persoonlijke ethiek. Hooft is volgens hem de eerzucht te boven, maar de genotzucht nog niet. Spiegel biedt aan om samen en eensgezind de weg naar de ware zelfkennis te gaan. | |
[pagina 83]
| |
N.B. De sprongen in de gedachtengang zijn wel niet ongewoon bij Spiegel, maar hun veelvuldigheid moet hier misschien verklaard worden uit de voorafgegane (r. 1, 2), ons niet bekende brieven. Zie ook de mededeling, onder de tekst, over de aard van het hs. |
|