De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
A. brieven van P.C. Hooft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. OriginelenOriginelen bevinden zich bij het overlijden van de schrijver bij de adressaten, als die ze bewaard hebben, minuten en afschriften zitten in de nalatenschap. Originelen hebben meer waarde voor verzamelaars van autografen en raken daardoor lichter aan het zwerven. Toen Arnout Hellemans Hooft en Geeraert Brandt de uitgave van Hooft's Werken (1671) ter hand namen en daarin ook brieven wilden opnemen, hebben zij geen indrukwekkend aantal originelen verzameld. Hooft was al meer dan twintig jaar dood. De grote collectie-Baak, 251 stuksGa naar voetnoot25, kreeg Arnout blijkbaar van zijn oom (†1681). Brandt bezat die aan zijn schoonvader Caspar van Baerle (†1648); hij gebruikte ze voor de Werken maar daarna zijn ze door hem teruggenomen en later verdwenen. Die aan Tesselschade (†1649) en Anna Roemers (†1651) zijn blijkbaar door hun familie gegeven. Huygens (†1687) heeft geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brieven van Hooft geschonken of nagelaten. Joachim van Wickevoort (†1670) bewaarde veel en gaf er 53, maar in de Werken staan er maar 10, wat uit een oogpunt van evenwichtige samenstelling verklaarbaar is; alle 53 dateren uit de negen laatste jaren van Hooft's leven en er werden in 't geheel maar 208 brieven opgenomen. Een aantal ambtelijke brieven is, naar eeuwen later bleek, bewaard gebleven in archieven van bestuurscolleges; de mogelijkheid bestaat dat er nog meer zijn. Ook in familiearchieven en autografenverzamelingen kunnen nog brieven van Hooft verborgen zijn. De originelen bevinden zich nu:
1 In de bibliotheek der Universiteit van Amsterdam (UBA): a het recueil II C 13 (Catalogus der handschriften Mendes da Costa, Amsterdam 1902, no. 1124). Het is gebonden overeenkomstig de overige delen van v. Papenbroek's schenking. Op de rug de titel ‘P.C. Hóóft / Brieven / Aan J. Baak / Wikkevoort en / Mejuffr Tesselscha enz. / Door Zijn Eygen Handt Geschreven’. De band bevat 245 met zwart potlood, in de 19de of 20ste eeuw (M. da Costa?) genummerde originele brieven, één door v. Papenbroek afgeschreven brief en de opdracht van Henrik de Gróte aan Diedrick Bas. De gebrekkige rangschikking van de brieven stelt de vraag, of Gerard van Papenbroek door zijn laatste ziekte soms in een ordening gestoord is, die aan het binden vooraf moest gaan. Dergelijke symptomen zullen vaker aan het licht komen. De volgorde in II C 13 is:
1-179 aan J. Baak, en wel 1 1638, 2-179 teruglopend van 1641 tot 1629, met deze verstoringen: 21-23, van 1638, staan midden in 1637, 36, van 1631, staat midden in 1636, 46, van 1645, en 47, van 1647, staan tussen 1636 en 1635, 52, van 1638, staat in 1635, 87 past wel in de tijdsorde maar is aan Tesselschade gericht, 109, van 1640, is ook aan haar gericht en staat tussen 1633 en 1632. Ook binnen de afzonderlijke jaren wordt de chronologische volgorde herhaaldelijk verstoord. 180-231 aan J. van Wickevoort, in deze volgorde: 180: 1644, 181-187: 1643-1644, 188-197: 1643-1642, 198-207: 1640-1641, maar 205 is aan Baak gericht, 208-218 promiscue, 219: 1639, 220-231: 1644-1645. 232-242 aan Tesselschade: 1644-1632. 243-247 zijn diversen: 243 opdracht van Henrik de Gróte (1626), 244 aan Arnout H. Hooft (1646), 245 aan N. v. Reygersbergh (1645), afschrift door v. Papenbroek, de minuut is II C 11.1002, 246 aan A.H. Hooft (1647), 247 aan Jacob Backer (1626). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De 12 ongedateerde zijn volgens aantekeningen van de ontvangers of op inwendige gronden geplaatst. 22 brieven die tot de kopij van 1671 behoord hebben en die men dus in de collectie-Grothe (nu KA CLXXIab) verwachten zou, zijn ongetwijfeld door v. Papenbroek verplaatst, en wel voordat Huydecoper zijn nummers op de handschriften zette. Het zijn er 6 aan Baak (519, 523, 524, 807, 843, 923), 6 aan Tesselschade (758, 778, 811, 845, 1021, 1207) en 10 aan J. v. Wickevoort (1022, 1025, 1026, 1030, 1031, 1032, 1045, 1070, 1075, 1083). Op de achterkant van de brieven in II C 13 staan de nummers van Brandt's uitgave, met alle veranderingen waartoe zijn overwegingen hem noopten. Huydecoper heeft op al deze brieven zijn nummers of ‘n.g.’ geschreven.
b in het recueil met minuten II C 11, op blz. 32-42 beschreven zitten zeven originele brieven aan A.H. Hooft (1154, 1178, 1224, 1296, 1314, 1318, 1326) en een onverzondene aan P. Jz. Cloeck (892);
c 8 sparsa: S 13 aan Tesselschade (354) Died. 11 (elf) N 1 aan C. v. Baerle (944) Died. 11 (elf) N 2 aan C. v. Baerle (1315) Died. 11 (elf) N 3 aan Lodewijk XIII (981) Died. 30 Y aan H. de Groot (127) Gb 6 aan C. Huygens (1042) 11 c 9.399v aan C. Huygens (1181) Vondelmuseum III K2 aan C. Barlaeus (957)
2 In de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden (UBL): a de verzameling Papenbrouckiana (Pap.) bevat in afdeling 2 (Catalogus Geel, 1852, no. 947) zes, in afdeling 13 (Geel no. 993) vier originele brieven, die na de schenking aan Amsterdam achtergebleven en daardoor met het legaat (zie blz. 20, 24) naar Leiden gestuurd zijn. Alleen bij die aan Eleonora Hellemans kan men naar een oorzaak gissen: v. Papenbroek kan ze als te intiem apart gehouden hebben. Het zijn:
Pap. 2 (alfab.): 2 aan C. v. Baerle (936, 1220), 1 aan C. v. Baerle jun. (1217), 1 aan G. Bartolotti (921), 1 aan J. v. Wickevoort (1221), 1 aan G. Jzn. Witsen (141). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pap. 13: 3 aan E. Hellemans (264, 265, 285), 1 aan J. v. Wickevoort (915).
b Bibliotheca Publica Latina 246 is een brief aan Tesselschade (1258). Van deze brieven hebben 921, 936 en 1258 tot de kopij van de Werken behoord.
3 In de bibliotheek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KA): onder de handschriften, in bruikleen in de Koninklijke Bibliotheek de bundel CLXXIab (Catalogus Ter Horst 1938). Deze bevat, in chronologische volgorde, 75 originelen en 71 afschriften promiscue. Ze zijn met blauw potlood genummerd en met zwart overgenummerd (de blauwe, soms met zwart verduidelijkte, nummering wordt hier gebruikt) en hebben behoord tot de kopij van de Werken. Brandt heeft er de nummers van die uitgave op gezet en op de afschriften de oude paginering (recueil II C 11, vgl. blz. 33) als verwijzing naar de minuten waarvan ze genomen zijn. Bovendien dragen de nummers 3 tot en met 20 een paginering in inkt, van een slordige onbekende hand (zetter?) die loopt van 9 tot en met 62 met hiaten waarin de minuten uit II C 11 die ook ter zetterij geweest zijn, passen. Er is verder een door Brandt geschreven model voor de zetter, een afschrift van Hooft's hand van een ‘bienvenue du Prince Cardinal a Brusselles, 4 Nov. 1634. par monsr Meerstraete’ en een door Arnout Hooft opgezet inhoudsregister van 23 bladzijden met veel aanvullingen en veranderingen door Brandt. Het eindigt met de aantekening dat Ds. Brandt de brieven aan Barlaeus weer meegenomen heeft. Van de overige recueils en bundels met brieven van Hooft onderscheidt deze zich in twee opzichten: hij vertoont een door water veroorzaakte donkere papierverbruining van de linker bovenhoek ter grootte van 18 × 19 × 30 cm, de tekst is op een aantal plaatsen alleen met ultraviolet licht te ontcijferen (vgl. blz. 25), ten tweede heeft Huydecoper er de nummers van zijn editie niet op gezet. Dit deed hij wel op de 22 naar II C 13 verplaatste (vgl. blz. 30).
4 In de Koninklijke Bibliotheek (KB): onder de signatuur 121 D 8 nr. 423 aan Baak, een van de twee die v. Papenbroek in september 1738 met Jac. Specx in Den HaagGa naar voetnoot26 geruild heeft tegen vijf minuten van brieven aan Nic. van Reigersbergh, lopende over een herstel van de remonstranten (244, 246, 247, 249, 250), een aanwijzing dat twee ondertekende originelen met onbeduidende inhoud voor een verzamelaar opwogen tegen vijf niet ondertekende minuten met belangwekkende inhoud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 In het Algemeen Rijksarchief (ARA): a in het Archief van de Rekenkamer der Domeinen van Holland, ingekomen stukken 479-482: 21 brieven (73, 77, 105, 116, 154, 164, 193, 256, 281, 357, 533, 779, 880, 972, 1062, 1066, 1117, 1272, 1283, 1297, 1309), van 7 hiervan staat de minuut in II C 11;
b in het Archief van het Hof in Holland, ingekomen missiven 4587 e.v.: zes brieven (91, 647, 699, 747, 1144, 1228), van de drie eerste staat de minuut in 11 C II;
c in het Archief van de Raad van State, ingekomen en uitgegane stukken nr. 600: een brief (426). Het onderzoek van de drie laatstgenoemde bestanddelen die in reparatie en nog niet definitief geïnventariseerd zijn, is nog gaande.
6 In het Gemeentearchief van Zutphen: in de autografenverzameling-Schimmelpenninck van der Oye: de andere door Specx van Papenbroek verworven brief aan Baak (516).
7 In het Brits Museum te Londen: in de Harleian Manuscripts vol. 7013 fol. 155, 156, 157, 158: twee brieven aan G.J. Vossius (698, 821).
8 In de Bodleian Library te Oxford: in de Rawlinson Letters vol. 84 G fol. 144: een brief aan G.J. Vossius (1174).
9 In het bezit van Jhr. H.G.A. Hooft te Zeist: een brief aan Constantijn Huygens (181). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. MinutenDe minuten bevinden zich in het recueil 11 C II (Cat. der handschriften Mendes da Costa no. 1125) van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Het is gebonden als de overige handschriften van Hooft (II C 1-15) en draagt op de rug de titel ‘P.C. Hóóft. / Brieven / Beginnende Ao 1612. / Eyndigende Ao 1646. / Diefrente en Copyen / Door Zijn Eygen Handt Geschreven.’ Het binden moet omstreeks 1743 hebben plaatsgehad, toen Gerard van Papenbroek (zie blz. 17-26) deze en andere handschriften van Hooft aan de bibliotheek van het Athenaeum schonk. In deze foliant zijn samengebonden: 1 zeven geprefabriceerde katerns 32 × 22 cm; 2 een uit ineengelegde bladen van ongeveer dezelfde grootte gevormd achtste katern, onafgesneden; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 P.Cz. Hooft
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Geeraert Brandt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ca. 119 losse dubbele en enkele vellen, naar het einde toe in steeds meer uiteenlopende maten en soorten; 4. zeven losse kattebellen, geborgen in een aan de binnenkant van het achterplat vastgelijmde map. De bladen - niet, zoals in II C 13, de brieven - zijn in zwart potlood genummerd 1-1005, de blanco bladzijden zijn meegeteld. Met oudere willekeurige tekst beschreven verso's zijn soms wel, soms niet meegeteld, zodat het oneven pagineren van de recto-bladzijden niet regelmatig is volgehouden: de recto's zijn genummerd 1-311 (tussen 114 en 115 en tussen 286 en 287 is een blad overgeslagen), 312-524, 525-819, 820-836, 837-841, 842, 843-905, 906-998. Deze naar schatting negentiende- of twintigste-eeuwse paginering (M. da Costa?) wordt hier verder gebruikt en ‘de nieuwe’ genoemd ter onderscheiding van de nog te bespreken oude. Arnout Hellemans Hooft en Geeraert Brandt moesten de minuten kiezen uit de onder 1 en 2 genoemde acht katerns (720 bladzijden) en een ons onbekend aantal losse bladen waarvan bij het binden de onder 3 en 4 genoemde ca. 126 over waren. Onbekend is, wat er aan losse bladen voor 1743 weggeraakt of weggedaan is: uittreksels van brieven aan procureurs bijvoorbeeld treffen wij wel aan in de katerns maar niet onder de losse vellen. Ook zijn er wel brieven door schenking, ruil, verlies of verkoop in handen van verzamelaars gekomen, maar dit geldt voor zover wij weten alleen voor originelen en het aantal gevonden gevallen is klein.
Ad 1. De katerns of ‘kladboeken’. Eerste katern, blz. 1-90, de recto's in oude inkt door G. Brandt oneven genummerd 1-87, het verschil ontstaat doordat de oude nummering de blanco's niet meetelt, de nieuwe wel. In tijdsorde beschreven van 9 mei 1612 tot 17 januari 1617. Op de omslag schreef Hooft: ‘Brieven. / beginnende, ixen Maj. 1612. / Ejndende 17en Januarij ao 1617’. Wat lager staat in dezelfde kleur inkt het cijfer 1 van Hooft's hand. Tweede katern, blz. 91-186, oud 89-179. In tijdsorde beschreven van 12 mei 1618 tot 6 september 1623. Geen omslag. Bovenaan blz. 91 schreef Arnout: ‘Beginnenden van 't jaar 1618’. Derde katern, blz. 187-274, oud 181-261. In tijdsorde beschreven van februari 1624 tot 22 juni 1635 met een hiaat tussen 7 augustus 1625 en 30 juni 1628. Op de omslag schreef Hooft: ‘Brieven. / Ao 1624. / P.C. Hóóft.’ Wat lager staat het cijfer 3, van Hooft's hand. Vierde katern, blz. 275-334, oud 263-311. In tijdsorde beschreven van 27 juli 1627 tot 17 oktober 1631. Hooft schreef op de omslag: ‘Brieven. / 27 julij Ao 1627 begonnen.’ Wat lager schreef Arnout: ‘tussen 3 en 4’. Nog wat lager is waarschijnlijk het cijfer 3 weggeradeerd. (De volgorde van de katerns klopt verder niet meer met hun nummering. Verklaring volgt.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde katern, blz. 335-474, oud 312-444, beschreven in tijdsorde van 19 october 1631 tot 22 october 1640. Op de omslag schreef Hooft: ‘Brieven. / begonnen den 19en Octob. ao 1631’. Wat lager schreef hij het cijfer 4. Zesde katern, blz. 475-574, oud 446-524. Loopt van 20 juli 1635 tot 10 augustus 1646, in tijdsorde beschreven. Op de omslag schreef Hooft: ‘Brieven; beginnende in 't jaer 1635 / P.C. Hóóft.’ Lager schreef Hooft's kassier Carel van der Wijen: ‘Copijen en brieven alsmede andere pampieren gecomen van het bovencantoir tot muijden -’. Cijfer 5, van Hooft's hand. Zevende katern, blz. 575-670, waarvan 623-670 blanco behalve de lijst van afkortingen van Arnout, genoemd op blz. 15, op bladzijde 663; de oude paginering 525-569 eindigt op de laatste door Hooft beschreven bladzijde, nieuw 622. Loopt van 17 januari 1641 tot 30 october 1646. Hooft schreef op de omslag: ‘Brieven, begonnen den 17en Januarij 1641’. Wat lager staat het nummer 6, van de hand van Arnout, vreemd gerekt. Dat het recueil 11 C II in chronologisch opzicht een chaos is geworden komt in de eerste plaats door de rangschikking van deze katerns door Arnout Hooft. Het scheen onverklaarbaar dat Brandt door de paginering 1-569 die volgorde heeft vastgelegd, maar onder de werkpapieren van G. van Papenbroek te Leiden (Pap. 13) werd een lijstje gevonden waaruit blijkt, dat hij de zeven katerns in 1720 in de nalatenschap van J.C. Hooft had aangetroffen als ‘een dik boek in F(olio)’, wat ook de extra innaaigaatjes in de ruggen verklaart. Arnout had ze blijkbaar laten binden voordat Brandt aan de uitgave ging meewerken. En hij laat zich nog preciezer op de vingers kijken als hij in zijn journaal vermeldt, te hebben gevonden: ‘Brieven in 't jaer 1627, 1631 en 1641 begonnen en veel brieven van schouten en anderen’ dat zijn het vierde, vijfde en zevende katern, die chronologisch een aaneensluitende reeks vormen, en losse ingekomen brieven. De overige kreeg hij, zoals wij straks gezien hebben ‘van het bovencantoir tot muijden’: dat zijn ongetwijfeld het eerste, tweede, derde en zesde, die ook een aaneensluitende reeks vormen. Arnout schijnt niet begrepen te hebben, dat dit twee parallelle series waren, die alleen met verbreking van de chronologie en ten koste van overlappingen in elkaar geschoven konden worden. Wat hij in Amsterdam vond was de Amsterdamse reeks 1627-1646, wat er uit Muiden kwam was de Muidse 1612-1646. Hooft begon in 1627, terwijl hij in Muiden kladboek 3 had liggen, in Amsterdam aan het derde van de Amsterdamse reeks, dat later door Arnout Hooft ‘tussen 3 en 4’ geschoven werd. Hierdoor werd niet alleen de tijdsorde, maar ook de eenheid van de beide series doorbroken. Toch lagen de bewijzen voor het grijpen: bijna altijd vermeldt Hooft aan het eind van zijn brief bij de datum ook de plaats van afzending. Dus er waren toen al twee Amsterdamse kladboeken verloren gegaan, die de volgnummers 1 en 2 op hun omslag hadden. De sprong in de eerste grafiek wordt hierdoor verklaard. En een tweede grafiek moet zichtbaar maken, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die te Amsterdam geschreven brieven telkens een chronologisch aaneensluitend hiaat vormen, namelijk de maanden die de Hoofts op de Keizersgracht en niet op het onverwarmbare Muider slot doorbrachten. In dit nieuwe grafiekje worden alleen aaneensluitende tijdvakken van twee of meer maanden met of zonder Amsterdamse resp. Muidense brieven aangegeven, want alleen deze zijn relevant. De zwarte vakjes zijn die waaruit geen brieven van Hooft bekend zijn, de grijze zijn de perioden waarin hij in Amsterdam schreef. Het ontbreken van grijze vóór en van zwarte vakjes na 1628 is treffend: de Amsterdamse kladboeken ontbreken dan niet meer. De witte vakjes geven, uiteraard globaal, het verblijf te Muiden aan, het gestippelde dat te Brussel. Wij zien aan de zwarte vakjes bij benadering voor ons, wanneer de Hoofts, vóór 1624, in Amsterdam waren. Iets wat wij niet wisten. Er zijn nog meer interessante rapprochementen mogelijk. Als hij pas benoemd is, kan Hooft zich uiteraard geen lange afwezigheden veroorloven. In januari 1614 vangt Oldenbarnevelt bij een onverwacht bezoek in Muiden bot, en dan verontschuldigt de baljuw zich met opgaaf van redenen: Christina lag ziek in Amsterdam, en het personeel was een dag naar de Amsterdamse kermis geweest. In de tweede helft van zijn ambtstijd zou geen raadpensionaris hem in januari ooit in Muiden hebben aangetroffen. Maar van 1613 tot 1614 en van 1614 tot 1615 werd daar nog overwinterd. Dit bevestigt dat de brief (74) waarmee Anna Roemersdr. Christina de Sinnepoppen van haar vader aanbiedt om haar op te fleuren nu zij weldra - de brief is van 15 september - door de slechte wegen niet meer zal kunnen wandelen, van 1614 en niet van 1618 is. In of na de winter 1614-1615, die lang en koud was (vgl. 80) werd het tweede kind geboren om een maand later te sterven en van dan af is er een onafwijsbaar verband tussen de zwakke gezondheid van Hooft's vrouw en kinderen en de verblijven, in Amsterdam. Alle volgende kinderen en Christina stierven in de stad.Ga naar voetnoot27 Leonora's beide kinderen werden er geboren en daarna wordt het verblijf in Amsterdam duidelijk vastgelegd op de maanden october-april. In 1642 blijft Hooft ook 's zomers in Amsterdam: aan het eind van dat jaar zagen de Nederlandsche Historien het licht. Uit de winter van 1646 hebben wij geen brieven, doordat Hooft toen aan het ‘chiragra’ leed en niet kon schrijven.Ga naar voetnoot28 En dat hij in de nazomer van 1625 in Amsterdam was, dat kan niemand verbazen die ziet dat hij op 1, 6, 9, 16, 22, 24 en 29 september verliefde verzen voor Susanna van Baerle schreef. Die kon hij moeilijk in Muiden het hof maken. - Terug naar de beschrijving van de minuten.
Ad 2, het achtste katern. Op bladzijde 673, na het zevende, begint een nieuwe, nu romeinse paginering. Ook die is van Brandt. Ook dit katern zou immers niet naar de zetterij gaan, en Brandt had die pagineringen nodig om naar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afschriften te verwijzen die voor de druk gemaakt werden. Weer werden de rectobladzijden oneven genummerd. Bladzijde I rom. is een brief van 6 december 1617 op een los dubbel vel, met blz. V begint het achtste katern, blz. 677-720 = V-XLV. Het is merkwaardig genoeg om de bouw blad voor blad te doorlopen, in de eerste plaats om de chronologische doolhof die hier de grootste dichtheid bereikt, in kaart te brengen. En omdat het katern - in tegenstelling tot de geprefabriceerde vorige katerns - door Hooft zelf uit oude bladen gevormd moet zijn, want hij schreef op blz. 711-720 twee brieven die over vier zijden van de in elkaar geschoven bladen doorlopen. Ik ga bij de beschrijving van de elf vellen van buiten naar binnen, blad a tot en met k.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N.B. De helften van k liggen los en kunnen niet bij elkaar behoord hebben omdat het, blijkens ontbreken van een watermerk, allebei rechterhelften zijn.
Het is duidelijk dat Hooft dit katern in 1617 gevormd heeft uit bladen van 1610-1612, en een van 1616 en vroeger (f), met blanco wederhelften en verso's, die hij daarna beschreef. Vergelijkt men de data met die van het eerste katern, dan blijken ze er vrijwel omheen te passen. De oude brieven zijn van vóór het eerste, ze lopen tot 9.7.1612 terwijl het eerste begint op 9.5.1612; de nieuwe beginnen 2.2.1617 terwijl het eerste tot 17.1.1617 loopt. Tegenover blad j en k sta ik afwachtend: ze kunnen later ingevoegd zijn want er lopen geen brieven door op de overige bladen, j heeft een ander watermerk dan de rest. k1 en k2 hebben, als gezegd, geen watermerk, alleen waterlijnen. De analyse toont aan, dat 35 door (Papenbroek), Huydecoper en Van Vloten ten onrechte op 1617 gedateerd is (Hu 59, vVl 64, hs. UBA II c 11.677, nasleep Hu 60, vVl 65, hs. UBA II C 11.679). Vel a begon evenals de volgende met 1612 en in dat jaar hoort 35 qua inhoud ook thuis, vgl. 23, 28, 30. Ook de ‘1617’ gedateerde brief 113 aan de regeerders van Naarden persoonlijk (Hu 63, vVl 68, hs. UBA II C II. 708) kan nu beter gedateerd worden. De plaats in het achtste katern - iedere verso kon dienen - is daarvoor minder bepalend dan de identiteit van de inhoud met de officiële brief aan dezelfden dd. 29 april 1617, 112. De plaatsing in juli, door Huydecoper ergo Van Vloten, is willekeurig. Ongetwijfeld had Hooft in 1617, toen hij in Muiden zonder kladboek zat, meer oude minuten met blanco verso's liggen dan wij nu in het achtste katern aantreffen. Dat hij déze bladen koos, en daarmee behalve voor verder gebruik, voor bewaring bestemde, laat zich verklaren zowel uit de adressaten als uit de inhoud. De twee oudste brieven aan Maurits; in de bladen van 1616 de twee oudste aan De Groot en twee aan Oldenbarnevelt; een aan Johannes ten Grotenhuys over de ‘herschicking’ van In Liefde bloeijende; vier brieven over de venen van de Utrechtse abdij Oudwijk in het Gooi, die al lang een heet hangijzer voor de baljuws waren; drie over een principiële privilegekwestie met precedentskarakter; een over de beroeping van een predikant en de toepassing van de Kerkelijke Ordonnantie van 1591, een nog veel heter hangijzer: zonder uitzondering archiefstukken die boven de dagelijkse administratie uitstaken.
Ad 3. Bladzijde 721-998 bevatten circa 119 losse enkele of dubbele vellen, ‘circa’ omdat niet altijd te zien is of twee bladen samenhangen of samengehangen hebben. Op vier plaatsen zijn de dubbele in elkaar gelegd tot wat men een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
semikatern kan noemen: driemaal 2 en eenmaal 3 bladen. Dit laatste geval is bladzijde 799-810, waar de oude romeinse paginering, na een onderbreking van 80 bladzijden, terugkeert: XLVI-LVI. Ook dit semikatern was dus niet voor de zetterij maar voor afschrijven bestemd, maar Brandt heeft van opneming afgezien. Van de overige bladen hebben Arnout en Brandt de exemplaren die ze voor de druk bestemden zelf ter zetterij laten gaan - zie drukkerssignaturen en tekstbewerking - van een ordening door hen blijkt verder niets. Die heeft pas plaatsgehad toen v. Papenbroek de stukken in handen had, 70 jaar later. Toen werden de in verhouding weinige ambtelijke brieven die niet in de katerns stonden, gescheiden van de persoonlijke - in de katerns staan de twee soorten door elkaar - en in chronologische volgorde achter het achtste katern gevoegd: blz. 721-766 bevatten de jaren 1619-1644, met onzekerheden en sprongen. Daarna begint de persoonlijke reeks, 1607-1647, met noodgedwongen inconsequenties, blz. 767-982. Die chronologische inconsequenties ontstaan weer doordat Hooft soms een blanco gebleven bladzijde later beschreef en door de genoemde gevallen van elementaire katernvorming. Het spreekt bovendien vanzelf dat de ongedateerde brieven voor de binder en zijn opdrachtgever een even groot probleem vormden als voor alle editeurs, en dat het gezag van de plaats in het handschrift in deze derde afdeling van het recueil véél kleiner is dan in de twee eerste: die plaats is bepaald door het oordeel van Papenbroek, en die beschikte over dezelfde gegevens als wij. Opmerkelijk is, dat er 7 originele brieven aan Arnout Hooft in dit recueil gebonden zijn (blz. 983-996, van IV Id. apr. 1643 tot VI Id. mart. 1647) en niet in II C 13 dat de originelen bevat. Het kleine formaat kan de reden geweest zijn, want naar het einde toe bevat 11 C II steeds meer afgesneden blaadjes, vaak helften van ontvangen brieven zodat de nieuwe minuut door het oude adres heen staat. Door hun kleine formaat passen de brieven aan Arnout beter in dit recueil dan in II C 13. Dat Hooft in zijn laatste jaren steeds meer gaat schrijven op het eerste het beste stuk papier dat hij bij de hand had, kan wel te wijten zijn aan overdreven zuinigheid, maar men vergete vooral niet zijn ‘ellendig gaan, zitten en leggen’ en ‘het fleresijn in de voeten’ (1274): een hierdoor geplaagde oude man staat niet onnodig op van zijn stoel. De binder toont naar het einde toe steeds groter vaardigheid: het garen gaat soms één-op-één-neer door de rand van een enkel vel om de lijm waarmee het in de rug geplakt is, te steunen. Het laatste blad, 997-998, een stuk aan de Staten van Friesland met opmerkingen erover m.a.h. in dorso, zal wel achteraan komen doordat men niet wist of het persoonlijk of ambtelijk was. De vier semikaterns verdienen een afzonderlijke bespreking:
I Bladzijde 753-760 in de ambtelijke serie: ongedateerde brieven aan Maurits, Ernst Casimir en in verband hiermee aan de Rekenkamer, twee bladen a en b: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat die aan Ernst Casimir ook van 2 januari 1620 is, blijkt uit het origineel in het archief van de Rekenkamer. De brief aan Maurits gaat over een ander onderwerp en moet meer dan anderhalf jaar jonger zijn: Hooft adviseert ter zake van een gratieverzoek wegens een op 1 juni 1621 gepleegd delict. Daar is eerst een veroordeling op gevolgd, zodat de brief van enige tijd daarna is. Er is dus geen reden zichtbaar waarom iemand deze bladen in elkaar gelegd heeft.
II Bladzijde 775-782 in de persoonlijke serie. Dit is de brief aan ‘monsieur mon cousin’ van 1609 over het Twaalfjarig Bestand, zes dicht beschreven bladzijden, genummerd 1-6 met dezelfde hand die het eerste dozijn van de straks te bespreken Afschriften gepagineerd heeft. Deze brief is inderdaad in Brandt's uitgave nr. 1. Hoe de bladen ingenaaid en gelijmd zijn, is niet zichtbaar.
III Bladzijde 799-810, rom. XLVI-LVI van de persoonlijke serie. Ditmaal is het zeker dat Papenbroek ze in elkaar gelegd heeft, want hij kreeg deze brieven pas in 1738 door ruiling van Jac.Specx. Er lopen geen brieven over meer dan één blad. Van buiten naar binnen de bladen a, b en c:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blad c blijkt het oudste, het bevat het begin van de franse correspondentie over de verzoening met de Remonstranten. Blad b bevat het vervolg, waarbij de ongedateerde brief op het rechterblad volgens de inhoud ouder is dan de twee gedateerde op het linker. Blad a bevat weer een volgende aan v. Reigersbergh, van 1 januari 1627, waarvan de plaats onder het slot van een ongedateerde brief aan Wijtz de terminus ad quem van deze laatste aangeeft. Dit is van enig belang, want de brief aan Huygens op het rechterblad is, althans volgens Brandt, pas van augustus 1630 en zou anders de vraag hebben opgeworpen of die aan Wijtz ook uit die tijd is. Op bladzijde 810, dus achterop het semikatern, waar de romeinse paginering met LVI voorgoed eindigt, schreef iemand wiens 18de-eeuwse hand ik niet ken ‘Eigenhandige brieven van den Ridder Pieter Kornelisz. Hooft’. Ik vermoed dat dit schrift van Specx is.
IV Bladzijde 811-818, aansluitend bij het vorige:
De verzending van de presentexemplaren van Henrik de Gróte had in maart 1626 plaats. Aan Cromhout stuurde Hooft er pas een, nadat Van Kinschot hem de belangstelling van Cromhout voor het werk gemeld had. Van Vloten heeft waarschijnlijk terecht de brief aan Cromhout na die aan Grotius van 13 april geplaatst. Van blad a werd dus Fol. 1r in de voorzomer van 1626 beschreven. - 2 september schreef Hooft op blad b (fol. 1r) een brief aan de Rekenkamer en 5 sept. ontwierp hij op de achterkant daarvan een brief aan zijn broer Hendrick, die doorliep op fol. 2r, maar daarvan slechts een deel besloeg. 6 januari nam hij voor een brief aan de Rekenkamer blad a en beschreef fol. 1v; 8 januari gebruikte hij, zonder zichtbare reden, weer blad b voor een brief aan Beaumont en Bicker hoewel hij fol. 2 van blad a nog helemaal ter beschikking had. De brief loopt echter uit tot een tweede bladzijde, en daarvoor gebruikt Hooft blad a, fol. 2r. Fol. 2v bleef blanco. De onder de brief aan Hendrick Hooft overgebleven ruimte gebruikte de zuinige schrijver voor een on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedateerde brief aan Leonora Hellemans. Die staat dus tussen brieven van 5 september 1626 en 8 januari 1627. Maar daar Hooft wel vaker een overgeschoten stuk van een bladzijde naderhand pas beschreef, is er geen reden om 8 januari 1627 als terminus ad quem te beschouwen, nu de brief door zijn inhoud in de zomer van 1627 zal blijken thuis te horen. Vgl. 263-266.
Ad 4. Waarom de blaadjes 999 tot en met 1005 niet ingebonden zijn, laat zich raden: door het kleine formaat en het ontbreken van enige marge zou er tekst in de rug van het recueil verdwenen zijn.
N.B. Eén minuut bevindt zich in band II C 9 - bladzijde II van de versopaginering - doordat op de verso een stukje klad van de Nederlandsche Historiën geschreven is (1195). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III AfschriftenEr zijn viermaal op grote schaal afschriften van Hooft's brieven gemaakt: 1 door een onbekende, in opdracht van Arnout en Brandt voor de uitgave der Werken (1671). Een zeventigtal zit in de bundel KA CLXXIab; negen zijn in Leiden (Pap. 13) beland; zeven daarvan waren door Huydecoper gedrukt. 2 door Gerard van Papenbroek; de collectie UBL Pap. 13 bevat er ca. 130. 3 door Is. le Long in opdracht van Papenbroek ten behoeve van de editie-Huydecoper. Evenals de vorige bundel is het een overschot; wat tijdens de druk onooglijk was geworden deed Papenbroek blijkbaar weg. Pap. 13 bevat er 54, hiertoe behoren ook de niet door Huydecoper opgenomene, met name veel Korte inhouden, uittreksels, memoranda. Die zien nu voor het eerst het licht. 4 door P. Leendertz Jr. ten behoeve van een volledige uitgave van alle hem bekende brieven van en aan Hooft, dus ook die niet in Van Vloten staan. Voor de onderhavige uitgave is van Leendertz' kopieën, na collatie, dankbaar gebruik gemaakt. UBA Coll. Leendertz L.C. 59, 60.
De waarde van de oudere afschriften als bron van de tekst is kleiner dan op het eerste gezicht lijkt. Als een origineel of een minuut beschadigd is - beschadigingen van de benedenrand betreffen soms de datum! - kan men die tekst vaak aanvullen uit een afschrift, in de onderstelling dat de afschrijver het handschrift nog in minder beschadigde staat gezien heeft. Maar alle afschrijvers emenderen - evenals trouwens menige editeur - zonder waarschuwing.
Er zijn vijf brieven van Hooft waarvan alleen het afschrift, en wel dat van 1671, bewaard is, namelijk de nummers 199, 215, 422, 610, 908, alle vijf aan Huygens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Brieven aan P.C. HooftOntvangen brieven bevinden zich uiteraard in iemands nalatenschap. Er bestaan als regel geen minuten, uittreksels of afschriften van, maar Papenbroek heeft ook in dit opzicht meer dan gewone zorg aan Hooft's handschriften besteed, zie zijn apografen op bladzijde 45. De natuurlijke indeling die zich voordoet is die in opzettelijk en toevallig bewaarde. Hooft gebruikte tegen het eind van zijn leven steeds vaker de lege achterkanten van ontvangen brieven als kladpapier. Het op blz. 32 beschreven recueil UBA II C 11 bevat daardoor 9 toevallig bewaarde brieven. De laatste 79 bladzijden van het handschrift van de Nederlandsche Historiën (UBA II C 9) staat op de verso's van 49 ontvangen brieven, 1 minuut en 29 adressen en diverse akten. Hieruit volgt niet, dat de overige, los in de nalatenschap aangetroffen ontvangen brieven opzettelijk bewaard zijn. Men mag, met voorbehoud, aannemen dat Hooft een deel ervan opzettelijk een tijd lang bewaard heeft. Voorbehoud in de eerste plaats ten aanzien van het toeval, dat b.v. een reeks bijna onleesbare, verouderde krabbels van de procureur R. Verburch aan vernietiging heeft doen ontsnappen. Een poging om de huidige dislocatie uit de geschiedenis te verklaren stuit dadelijk op een raadsel, dat met het onder Originelen van Hooft besprokene ten nauwste samenhangt. Wij hadden daar te maken met twee gelijksoortige bundels, waarvan er een tot de schenking aan Amsterdam behoord heeft en een, anderhalve eeuw later, tot de schenking Grothe-Beets aan de Akademie (KA CLXXIab). Deze laatste had een bepaald karakter: het is de onvolledige kopij van dit gedeelte der Werken van 1671. De brieven aan Hooft zijn ons ook in twee gelijksoortige verzamelingen overgeleverd: een ervan behoort tot afdeling 2 der Papenbroukiana te Leiden, en een tot de schenking Grothe-Beets (KA CLXXIac). Geen van beide series heeft een bepaald karakter. In beide zitten zowel ambtelijke als persoonlijke brieven, in beide zitten brieven van frequente schrijvers als Huygens en Tesselschade; de 2 brieven van Pijnacker, de 2 van Br. Gabriël en de 3 van Pieter Jz. Hooft zitten over beide collecties verdeeld. Beider chronologie loopt parallel. Het enige criterium dat overblijft, blijkt neer te komen op geschiktheid voor publikatie in de ogen van Arnout Hooft en Geeraert Brandt, wier maatstaven wij kennen uit hun keuze, coupures en veranderingen in KA CLXXIab. In KA CLXXIac zitten brieven die òf weinig belangrijks bevatten òf waar iets in staat waaraan iemand zich zou kunnen ergeren. Verder de oude, moeilijk leesbare Italiaanse en enkele verdwaalde allotria. Dat de splitsing al door Arnout en Brandt gemaakt is - met het oog op een eventuele uitgave of toevoeging aan die in de Werken, blijkt uit de wijze waarop Papenbroek ze aantrof. Onder zijn werkpapieren in Pap. 13 H 4 is een lijst van de brieven die ‘in het huis van juffr. Hooft zalr booven op de Tafel leggen’. Dit zijn de 67 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goedgekeurde. Die zitten nu in Pap. 2, want brieven aan Hooft bleven vallen onder net codicil ten gunste van Leiden. De afgekeurde - wij zouden anders keuren àls wij keurden - vermeldt Papenbroek nergens. Ze kwamen bij mr. Grothe te voorschijn in gezelschap van de brieven van Hooft die al gedrukt waren en daarom óók van minder belang geacht werden. Die twee bundels zijn dus niet Papenbroek's eigendom geweest. 31 van de 78 stukken in KA CLXXIac - aan Hooft - vertonen sporen van de watervlek van KA CLXXIab. Het is niet onwaarschijnlijk dat pas bij de catalogisering door Ter Horst de tegenwoordige consequente splitsing in brieven aan en brieven van Hooft, en de chronologische volgorde binnen de bundels, in de KA-verzameling is aangebracht. Door deze gang van zaken en het onvermijdelijk opduiken van sparsa bevinden de originelen van de brieven aan Hooft zich
1 In de bibliotheek der Universiteit van Amsterdam: a in codex II C 9: 49 brieven, vooral uit 1643-1647, vlg. blz. 43; b in het recueil 11 C II: 10 brieven (432, 456, 659, 879, 903, 907, 1051, 1106, 1204, 1267) c onder de signatuur A s 102: één van Em. van Surck (449), d onder de signatuur Died. 31 A e: één van J.C. de Cordes (507).
2 In de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden: a in de afd. 1a van de coll. Papenbrouckiana: één brief (eigenh. afschr.?) van H. Lz. Spiegel (5) één brief van J. Wijtz (252); b in de afd. 1b: één van Pr. Maurits (20); c in de afd. 1c: één van Gecommitteerde Raden (86); d in de afd. 2: 67, bovengenoemd; e in de afd. 37 van de coll. Hugeniana: 2 van C. van Baerle (730, 731).
3 In de Koninklijke Akademie van Wetenschappen: onder de handschriften, in bruikleen in de Koninklijke Bibliotheek de bundel CLXXIac (Catalogus Ter Horst 1938). Deze bevat 72 brieven aan Hooft, 3 van Huygens aan Baak en 3 allotriaGa naar voetnoot29.
4 In de Koninklijke Bibliotheek: onder de signaturen: 121 D 8: één van Lodewijk XIII (982), 121 E 5: één van J. van der Meyden (1293), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
131 C 36: één van P. Helman (340), 131 C 36: één van C. van Baerle (739), L/d9: één van de abt A. Scaglia (685). Deze brief (685) behoort tot de op blz. 44 vermelde 72 brieven aan Hooft in de K.A.v.W.
5 In de Bodleian Library te Oxford: in de Rawlinson Letters vol. 84 fol. 91r en 223r: twee brieven van G.J. Vossius (997 en 1172).
6 In het bezit van de familie Hooft Graafland: een brief van Lodewijk XIII met de benoeming van P.C. Hooft tot ridder van St. Michiel (951). De brief is gelijkluidend met 951-Bijlage, het jaartal is met andere inkt veranderd van 1624 in 1639, het woord Hoost in het adres is veranderd in Hooft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afschriften van brieven aan Hooft1 De bibliotheek der Universiteit van Amsterdam is in 1959 door aankoop in het bezit geraakt van een exemplaar van Huydecoper's Brieven van Hooft, dat aan Van Papenbroek behoord heeft en tussen de bladen, behalve enkele allotria, een vijftiental door van Papenbroek geschreven kopieën van brieven aan Hooft bevat. De afschriften liggen op hun chronologische plaats, de keuze van deze vijftien lijkt subjectief maar voor de hand liggend. Tot de allotria behoort 662 in het Frans, van een onbekende hand (klerk van Huygens?); adres en datum zijn door Huygens geschreven en in dorso staat een door Hooft geschreven opschrift, verder een vervolg op de drukfoutenlijst in de Brieven (vgl. hiervóór blz. 22) en een kopie althans dubbel van Van Papenbroek's verklaring over zijn eigendomsrecht op de handschriften, op blz. 19 aangehaald uit zijn marginalia bij de Mengelwerken. Signatuur 11 C 15. 2 Gemeentearchief Muiden. No. 38/39 (Copie missiven Boek) bevat op fol. 1 het door de toenmalige secretaris vervaardigde afschrift van een brief van Gecommitteerde Raden aan P.C. Hooft, van 8 juli 1614 (70a). 3 In het Algemeen Rijksarchief: a in het archief van de Staten van Holland: ingekomen en uitgegane missiven no. 1385 fol. 161 en 184: de registratie van 2 brieven aan Hooft (216a en 217a); b in het archief van het Hof van Holland, ingekomen missiven 4587 e.v.: de kopieën van 2 brieven (1076, 1145). Het is mogelijk maar niet waarschijnlijk, dat na definitieve inventarisering van de archieven van het Hof, de Rekenkamer en de Raad van State, nog meer kopieën van brieven aan Hooft te voorschijn zullen komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C Brieven over P.C. HooftMet ‘brieven’ worden hier meestal ‘passages uit brieven tussen tijdgenoten’ bedoeld. Er is over herkomst en dislocatie van deze brieven tussen derden uiteraard niets algemeens te zeggen. Van volledigheid kan geen sprake zijn; de beoordeling of een passage belangrijk genoeg is om opgenomen te worden, moest ter subjectieve beoordeling door de editeur blijven. Of een fragment aan een uitgave of aan een handschrift ontleend is, wordt onderaan vermeld evenals bij de brieven van en aan Hooft. Tien van deze passages zijn door Huydecoper opgenomen onder de, door G. van Papenbroek verzamelde, ‘getuigenissen’. |
|