De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
De stijlEen brief verschilt van ander proza door zijn gerichtheid op een individueel mens: hij begint met een vocativus. Hooft behoorde tot een kring waarin het aanspreken sterk beheerst werd door de rang waarop de aangesprokene kon bogen, en in de aanspraak van Nederlandse brieven blijft het Frans daarbij een rol spelen, al had de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst de kat al in 1584 de bel aangebonden met zijn spottende begin: ‘Bon jours Neef. Goeden dagh Cozyn’. Frans was beleefd, alleen was merkwaardigerwijze een ‘sieur’ een gewonere man dan een ‘heer’. Kooplieden als Baak en Vondel werden ook in adressen en aanspraken ‘monsieur’ genoemd, en daar kon geen purist iets aan veranderen, want dan raakte de burgerlijke hiërarchie in de war. Niemand, ook de beste vriend niet, wordt met zijn naam aangesproken; naar ‘beste Joost’ of ‘waarde Baak’ zal men ook in honderden brieven aan Baak tevergeefs zoeken. Hooft's correspondenten, meestal hoge ambtenaren, krijgen allemaal ‘Heer’ en epitheta naar rang en stand, maar niet volgens zo'n strikte schaal als | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||
er voorin Van Dale staat. De betekenis van de schakeringen is niet altijd achterhaalbaar. Vrouwen worden, ongeacht hun leeftijd en burgerlijke staat, ‘Mejoffrouw’ genoemd, tenzij zij van adel, vrouw van een ‘ridder’ of abdis van een klooster zijn: dan heten ze ‘Me Vrouw’. Meer aandacht dan het opschrift genoot het adres. Aan Baak adresseert Hooft bijna altijd eender en eenvoudig; Huygens krijgt alle variaties die men in de spelling van ‘Huygens’, ‘Zuilichem’, ‘Secretaris van Zijn Hoogheid’ en in volgorde en interpunctie kan aanbrengen. Tesselschade en Joachim van Wickevoort houden het midden, met de Heren van de Rekeninge. Het behoorde tot de Renaissance, aan uiterlijke levensvormen zwier te verlenen. Soberder zwier, in Holland, dan in zuidelijker landen, maar toch dijde het vanouds omslachtige opschrift in ambtsbrieven dermate uit, dat de Staten-Generaal bij resolutie van 30 november 1656 de titulatuur vereenvoudigden - einde van het woord ‘erentfest’. De Latijnse brief met zijn vele superlatieven was ook in persoonlijke correspondentie de gangmaker van de zwier geweest, gezwegen nog van de invloed van Spaanse en Italiaanse handelsbrieven.Ga naar voetnoot1 Aardiger is het spel met de afscheidsformule. Niet alleen weet Hooft de fraaiste complimenten fraai te formuleren en te variëren, maar als men zijn brieven aan de regeringspersonen en -colleges met die van gewone baljuwen vergelijkt, blijkt hij zich hoe langer hoe meer op twee wendingen toe te leggen. Allen wensen Gods zegen en laten na de punt volgen de formule ‘Uw dienstwillige N.N.’; Hooft weet zich in één adem, meestal dank zij een handig zeugma, in de gunst van de adressaat aan te bevelen zoals hem in die van God, en dan ziet hij nog kans zijn ondertekening tot zinsdeel van de afscheidsvolzin te maken, als subject, object, predicaatsnomen en zelfs belanghebbend voorwerp. Sommige beaux-esprits onder zijn kennissen doen het ook, maar wie heeft het van wie afgekeken? En tussen begroeting en afscheid wemelt het van topen, een afzonderlijke studie waard die ook de andere briefschrijvers dier eeuw zou moeten omvatten. Vele zullen van eerbiedwaardige, klassieke ouderdom blijken, bijvoorbeeld de bescheidenheidsformule en het brevitasideaal. Dat het laatste bij Hooft in hoge eer staat behoeft geen betoog. Hoeveel beleefdheidsbetuigingen de brieven ook mogen bevatten die wij met enig recht overdreven vinden, toch behoedt de brevitas ze vaak wel enigszins voor het verslappen tot karakterloze strijkages. Als toespelingen duister zijn - voor ons - dan komt dat dikwijls door hun beknoptheid. Maar de meeste moeite hebben moderne lezers met het bescheidenheidsideaal, waaruit vleierij en onwaarachtige zelfvernedering schijnen voort te vloeien. Ook dit is er al bij Tacitus: die zegt in zijn levensbeschrijving van Agricola, dat hij het materiaal ‘incondita ac rudi voce’ samengevat heeft, in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hooft's vertaling ‘met ongehaavende en ruwe stemme’. Dit is nog sober genoeg, maar in de loop der eeuwen gaan de schrijvers een wedstrijd aan in bescheidenheid, zodat Hooft en zijn vrienden, die toch al tot onderlinge wedijver in vernuftig formuleren neigden, een waar tuighuis vol captationes benevolentiae in de traditie aantroffen. Op de erkenning van eigen zwakheid volgt het beklagen van de wederpartij omdat die het nietswaardig voortbrengsel moet lezen; de beving voor het oordeel van de ander is te heviger omdat die aan eigen voortreffelijk werk het recht tot streng vonnissen ontleent; de overmoed, met zo geringe krachten zo verheven of omvangrijke stof te willen behandelen evenaart de driestheid, het resultaat aan een zo bevoegd beoordelaar te durven voorleggen. ‘Gemaniëreerd’, gekunsteld werd de epistolaire stijl onvermijdelijk. Wie naast de brieven van Hooft en Huygens die van Jan van Hout b.v. aan Orlers legtGa naar voetnoot2, ziet daar de eenvoud van de ‘oudhollander’ die Hooft tòch zo vaak met eerbied aanhaalt. Vooral aan Van Wickevoort alias Viquefort, schrijft Hooft barok. Bijna niemand heeft zich eraan gewaagd, de waarde van Hooft's brieven te schetsen. Jacobus Scheltema deed het in 1807 - in tijden van nationale nood grijpt men naar Hooft, stelde Jan Romein in zijn herdenkingsrede op 21 mei 1947 vast - hij gaf, behalve lof in de rhetorische vorm van die tijd, een knap veelzijdig beeld. Geen systematische verhandeling; wie dat probeert loopt vast, want dan komt de verdeling in soorten volgens de inhoud, en daartegen verzetten brieven zich. Al dadelijk de eerste poging om een systematische indeling te maken, die van Arnout Hooft, is een poging gebleven. Hij schreef boven de marge van veel brieven een afgekorte notitie over de aard van de inhoud en gaf de verklaring op de lege bladzijde 663 van het straks te bespreken recueil UBA II C II:
De brieven verzetten zich doordat verreweg de meeste over meer dan één | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||
onderwerp lopen: ze kunnen niet zo oppervlakkig en vaag naar één van hun onderwerpen genoemd worden. Zelfs Van Papenbroek's onderscheiding tussen persoonlijke en ambtelijke brieven gaat lang niet altijd op (blz. 39). Misschien is het woord aan de stilistiek. Eenvoudiger is de indeling van het handschriftenmateriaal. Daar zijn de weinige rubrieken scherp begrensbaar: de ‘originelen’ zijn de verzonden of voor verzending bestemde brieven, de ‘minuten’ zijn de ontwerpen, alias de kladden, de ‘gedenkenissen’ of ‘korte inhouden’ zijn pro-memories, meestal na het origineel geschreven. Tenslotte bestaan er nog ‘Afschriften’. De geschiedenis van deze handschriften is gemaakt, behalve door het meergenoemde toeval, door de editeurs en liefhebbers die in de drie eeuwen na Hooft's dood zijn brieven hebben verzameld en uitgegeven. |
|