De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
De briefOok in andere opzichten was een brief kwetsbaarder dan nu. Er bestond geen beschermende wet en geen wettelijk briefgeheim. Er waren geen enveloppen en de afzender had geen plakmiddel bij de hand: stijfsel moest eerst gekookt worden. Als sluitmiddel diende de ouwel of de was, later het lak. Beide hechtten het papier maar op één of 'n paar plaatsen, zodat de brief zo gevouwen moest worden dat die plaatselijke hechtingen mogelijk en doelmatig waren. Men vouwde liefst tot een klein formaat, want hoe vaker gevouwen en hoe korter de kanten, hoe moeilijker het binnengluren. Lak werd met een persoonlijke ring, cachet, of signet gestempeld, de taaie ouwel meestal met een metalen stempelaar die een wafelachtige figuur achterliet. Openscheuren betekende bijna altijd beschadigen, want het papier scheurde om de ouwel heen af. Daardoor kan tekstverlies optreden. Openknippen of -snijden was voorzichtiger, en dat kon als de schaar of het mes alleen een onbeschreven deel van het papier behoefde te raken. Er waren twee manieren van vouwen: recht en schuin. In het laatste geval konden de hoeken in elkaar geschoven worden en elkaar desnoods ook zonder ouwel of lak, dichthouden. Bij recht vouwen werd vaak een lip aan het papier geknipt, die met ouwel of lak gehecht werd, de weggeknipte of na het inknippen naar binnen gevouwen hoeken gaven dan geen aanleiding tot onwillekeurig openscheuren. Die kwetsbaarheid tegenover onbevoegde lezers maakte het soms wenselijk, in een vreemde taal te schrijven. Daarvoor was het Frans voor binnenlands gebruik aangewezen, want Engels en Duits kenden weinigen. Een voorbeeld hiervan vormt de serie brieven van Hooft aan Nicolaes van Reigersbergh, over amnestieverlening aan de remonstranten (244 e.v.). En dan was er onder geletterden altijd het Latijn. Wat niet wil zeggen dat die vreemde talen uitsluitend deze beschuttende rol vervulden, want ze behoorden ook tot de spelelementen. Briefwisseling was toen vele malen duurder dan in de eeuw die achter ons ligt. | |
[pagina 13]
| |
De port was afhankelijk van de afstand; het minste dat ik gezien heb was 2 stuivers, maar de koopkracht van zo'n stuiver was veel groter dan die van de éne stuiver, waarvoor men tussen 1871 en 1919 een brief door het hele land verzenden kon. Ook het papier was duur. Hooft was er zuinig op en gebruikte een half vel als de voorgenomen lengte van de brief en zijn intimiteit met de adressaat hem dat toestonden. Vooral in de laatste jaren van zijn leven gaat hij lege achterkanten van ontvangen brieven gebruiken om er het klad van nieuwe op te schrijven, maar men zal zien dat dit niet alleen uit zuinigheid geweest hoeft te zijn. Men kocht dit postpapier bij de riem (500 dubbele vellen); in Hooft's tijd kwam het nog niet uit Zaandijk, en de Veluwe leverde alleen zware soorten. Hooft gebruikte buitenlands papier, uit Baselland of de Elzas, zoals de watermerken bewijzenGa naar voetnoot1. Die zijn niet systematisch onderzocht. Meer dan een grove terminus a quo hebben wij er trouwens niet aan. Nog eerder kan men Hooft's brieven gebruiken als bijdrage tot de kennis van de papierimport en de watermerken als een grove terminus ad quem, grove omdat men niet weet hoeveel tijd er verliep tussen het invoeren door de Amsterdamse agent en het beschrijven door de koper. |
|