Dankbetuiging
De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heeft mij op 29 april 1970 opgedragen, de brieven van en aan P.C. Hooft, met toelichting, naar de handschriften uit te geven. Op 30 september 1966 had de stichting Onze Oude Letteren, daartoe door de genoemde minister in staat gesteld, mij het persklaar maken van de teksten opgedragen. Aan beide instanties betuig ik mijn dank, ook voor het subsidiëren van de uitgave; er gaat een wens in vervulling die meer dan een kwarteeuw in mij geleefd heeft.
Voordat ik de velen die mij geholpen hebben, tracht te gedenken, moet ik herdenken wijlen dr. P. Leendertz Jr. Een groot aantal fundamentele gegevens is uit zijn nalatenschap afkomstig (zie blz. 27-28).
Mijn werk buitenshuis heb ik vooral gedaan op de handschriftenkamer van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek; dank ben ik in de eerste plaats verschuldigd aan de huidige en vroegere conservatoren, mej. drs. C.M. Faas, mej. dr. M.E. Kluit en drs. S. Wartena. De bibliothecaris was mij terwille door goed te keuren dat ik microfilms voor onbepaalde tijd te leen kreeg, de conservator der handschriften van de Koninklijke Bibliotheek door erin te berusten dat de ter K.B. gedeponeerde brieven van en aan Hooft, die het eigendom van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen zijn, hun tijdelijk verblijf op de Amsterdamse universiteitsbibliotheek ongewoon lang mogen rekken. Dat de meeste handschriften op één plaats bijeen zijn, vergemakkelijkt het werk zeer.
Voor zijn onmisbare hulp dank ik het personeel van de Westerse-handschriftenkamer der Rijksuniversiteit te Leiden, waar een klein maar bewerkelijk deel van de bronnen bewaard wordt, de rijksarchivarissen in Noord-Holland, Gelderland en Utrecht en de gemeentearchivarissen van Amsterdam, Utrecht, Muiden, Naarden en Antwerpen, en in 't bijzonder de rijksarchivaris van de IIIe Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, drs. J. Fox. Zijn hulp gaat verder dan het opsporen van archivalia en het geven van een enkele toelichting. De ambtelijke correspondentie van Hooft bracht mij met de door hem beheerde archieven van de Grafelijkheid van Holland in nauwe aanraking en vereiste meer dan eens brieven en gesprekken.
Van het Iconografisch Bureau te 's-Gravenhage kreeg ik veel portretten.