Granida
(1998)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Vierde deel
daifiloGa naar voetnoot*1
Onder soo veel, soo veel cieraden eel en braef
Vant vrouwelijck geslacht, en ist de minste gaef
1195[regelnummer]
Des hemels niet, dat sij schielijck een raedt versinnen,
Die nae veel overlegs, een man nau soude vinnen.
Soo ras de voedster had haer tegen-reên geseit,
Waerense van mijn vrouw wel crachtich wederleyt.
Soo ras de voedster sach dat van verandring spreken
1200[regelnummer]
In haer voornemen, was voor steene rootsen preken,
En ons haer dienste bood, soo hadden sij, om 't stickGa naar margenoot1201
Lichst uit te voeren, in min als een oogenblick,
Listigen raedt bedacht, om soo seer te verblenden
Coning, en heele hof, dat sij niet eens haer wendenGa naar margenoot1204
1205[regelnummer]
Souden, om ondersoeck nae de Prinsses te doen.
De saken sijn bestelt, en niemant sal vermoênGa naar margenoot1206
Hebben op mij. Neen, want int west noch niet gedaen,, sijn,Ga naar margenoot1206-7
De bruine grijnsen van des hemels vrolijck aenschijn;Ga naar voetnoot*2
Scharp 's Uchtens gouden cruin in 't oosten schittert, mit
1210[regelnummer]
Haer verschgevlochten crans van roosen roodt, en wit.
Niemandt van 't hofgesin is, weet ick, noch geresen,Ga naar margenoot1211
En acht mijn heer sal mee noch bij sijn bedde wesen.
Maer, later diende 't niet! Siet waer hij mij ontmoet,Ga naar margenoot1213
De blijschap steurt den slaep meer dan de droefheit doet.
| |
[pagina 85]
| |
tisiphernes, daifilo
tisiphernes
1215[regelnummer]
Ga naar voetnoot*3Spoeydt u, eerwaerdich licht, om op mij uit te spreyden
'T beginsel, en 't vervul van mijn geluckicheiden;
O Blosende' Uchtent, boet mijn onrustich gewach,Ga naar margenoot1217
Voorloopster van de Son, vroemoeder van den dach.Ga naar margenoot1218
En ghij, glinstrende star, deckt uw verliefde stralen
1220[regelnummer]
Wat eer als uw gewoont, en om weer te verhalenGa naar margenoot1220
Uw tijtverlies soo wilt u t'avondt liever spoên
Wat vroegher, als uw licht mij beter dienst sal doen:
Stelt uw brageeren uit, soete Godin, tot t'avondt,Ga naar margenoot1223
En neemt soo veel ghij nu te cort comt aen den avondt;
1225[regelnummer]
Indien ick willich volch der minnen hete brandt,Ga naar margenoot1225
Noch Godtheit boven d'uw verhef in mijn verstandt.Ga naar margenoot1226
daifilo
Ich wensch mijn heer van daech 't hoochste geluck te proeven.
tisiphernes
Daifilo, sijdij daer? Gaen wij ten hoof vertoeven,
Tot dat de Coning rijs', om dan van stonden aen,
1230[regelnummer]
Gelijck besloten is voort nae mijn vrouw te gaen.
Maer siet: haer voedster. Wat of haer dus vroech mach quellen?
daifilo
Misschien, mijn heer, ist om de staessy te bestellen,Ga naar margenoot1232
Die tegen uw coomst moet heerlijck sijn bereêt.Ga naar margenoot1233
tisiphernes
Roept haer, op dat ick yet vande Prinssesse weet.
| |
[pagina 86]
| |
daifilo, voedster, tisiphernes
daifilo
1235[regelnummer]
Mijn vrouw!
voedster
O groote Goôn!
daifilo
Mijn heer soud' u yet vragen.Ga naar margenoot1235
voedster
Waer is de Coning?
tisiphernes
Wel? Voedster, hoe dus verslagen?
Wats van Granida? He?
voedster
O Goden wonderbaer!
Waer is de Coning?
tisiphernes
Hoe, en ist niet wel met haer?
De saeck betreft mij mee, segt wat'er mach gebreken.
voedster
1240[regelnummer]
Datmen den Coning weck, ick moest den Coning spreken!
tisiphernes
Datmen den Coning weck. Maer geeft ons wat bescheits,Ga naar margenoot1241
Ist qualijck of ist wel?
voedster
Qualijck, en wel, van beydts.
tisiphernes
Qualijck en wel? Hoe soudmen hier bescheyt uit merken?
voedster
O eeuwichlijcke macht! O wonderlijcke werken
1245[regelnummer]
Die d'aertsche sinnen, en vernuft te boven gaen!
| |
[pagina 87]
| |
tisiphernes
O Goôn, wat sal dit sijn?
daifilo
Terstondt suldij 't verstaen,
Mijn heer, de Coning is geweckt, en voort geresen.Ga naar margenoot1247
tisiphernes
Siet of hij comt.
daifilo
Mijn heer, hij sal terstondt hier wesen.
tisiphernes
Daer is de Coning, nu uw bootschap, voedster, doet.
coning, voedster, tisiphernes
coning
1250[regelnummer]
Voedster, wat brengdij ons dus schichtich? Quaedt of goedt?Ga naar margenoot1250
voedster
'T believe' u, heer, uit mij te hooren de geschiedenis,
En selfs te oord'len oft voor quaet of goedt te dieden,, is.
De Coning met gedult aenhoore mijn vertreck.Ga naar margenoot1253
coning
Spreeckt claerlijck, niemandt en sal steuren uw gespreek.
voedster
1255[regelnummer]
Ga naar voetnoot*4Hoewel een eedel hart van uitgenomen sinnenGa naar margenoot1255Ga naar voetnoot*5
Alle' eedel harten vroom, en deuchtsaem moet beminnen,
| |
[pagina 88]
| |
Soo heeft Natuir nochtans gehecht aen ons gemoedt
Een treek, die verre, d'een voor d'ander kiesen doet,
Om door vereende liefd daer mee te sijn verbonden.
1260[regelnummer]
Als sulcken wederpaer getreft wort, of gevonden,Ga naar margenoot1260
Wast liefd' heftich en ras, soo datse, naer mijn vijndt,Ga naar margenoot1261
Geen nieuwe vrientschap, maer vrientschaps vernieuwing schijnt:
Recht oft die sielen met elckander onderlingen
Gepaert hadden geweest, al eer sij lijf ontfingen.Ga naar margenoot1264
1265[regelnummer]
Des Tisiphernes sich niet belge, dat mijn vrouw,Ga naar margenoot1265
Als sij gistr' avondt haer tot slapen geven souw,Ga naar margenoot1266
Om 't aenstaend' huwelijck was droevich en t'onvrede,
Alsoo 't aen haer gemoedt niet ganschlijck en voldede.
De treurighe Prinsses seer veel, en ijvrich badtGa naar voetnoot*6
1270[regelnummer]
De groote Goden, haer te jonnen 't geene dat
Die beter dan sij selfs voor 't best en schoonste kenden,
En conden, was het haer Godlijck believen senden.
'T woelend gedacht had nau van 't bidden eindt gemaeckt,
Als sij, en corts daerop, ick ben in slaep geraeckt.
1275[regelnummer]
Ick lach in diepe rust, mijn leden overgotenGa naar voetnoot*7
Met sachten slaep, en al mijn sinnen toegesloten,
Mijn siel gedompelt in een grondeloos vergeet,
Soo dat de droomen oock, die buitens tijts met leedt
En daechschen arrebeyt des lichaems, comen quellen,
1280[regelnummer]
Met haer vernieuwing niet vermochten die t'ontstellen;
Wanneer een groot geluit schielijck mijn ooren sloech,Ga naar margenoot1281
En overclaere glans mijn vaeck uit d'oogen joech.
Ick hoorde soo, en sach, (O Goden, leert mij seggen)
Dat d'opgetoogen siel 't lijf onbeweecht liet leggen.Ga naar margenoot1284
1285[regelnummer]
Siet daer, de camer leeft, en tsiddert op de clanck,
En lieffelijcke maet van hemelsch spel en sanck
Der Godinnen, gecroont met groene laurentelgen.Ga naar voetnoot*8
D'ontsprongen vensters op en cunnen niet verswelgenGa naar margenoot1288
Het helle licht waer van de volle kamer blaeckt,
1290[regelnummer]
Vloer, want, tapisserij, het welfsel vlammen braeckt
| |
[pagina 89]
| |
En alles sonder brandt, niet om vernielen móórdich,
Maer tot erkentenis des Godtheits tegenwóórdich.
De sangsters schicken haer int ronde', en midden inGa naar margenoot1293
Den fraeygevoechden ring, verheft haer een Godin;Ga naar voetnoot*9
1295[regelnummer]
Granid' in als gelijck; van welgeschickte leden,Ga naar margenoot1295
Van eerwaerdich gelaet, van trony net besneden,Ga naar margenoot1296
Van oly-cleurt gesicht, van dichte vlechten blondt,
Van bleeckheit des gedaents, en roo coralen mondt.
Het hooft, tot teecken van haer mannelijcke luimen,Ga naar margenoot1299
1300[regelnummer]
Dat deckt een blancken helm, en blickert door de pluimen.Ga naar margenoot1300
Haer voorsichtighen arm gewapent schijnt te sijnGa naar margenoot1301
Met eenen schilt van claer doorsichtich cristallijn;Ga naar margenoot1302
Maer dat sij 's wijslijck bruickt, en niet en soeckt door desen
Als soete vrede, blijckt aen haer besaedicht wesen,Ga naar margenoot1303-4
1305[regelnummer]
En den olijventack, een tegenteecken van 't
Crijchsduyend gras, die sij reyckt met haer rechter handt.
Sij wendt haer tot Granid' en goddelijcke zeden
Ontsluiten haeren mondt, met dus-danige reden;Ga naar margenoot1308
Welck goddelijcke cracht
1310[regelnummer]
Diep druckt' in mijn gedacht.
Granida', ontwaeckt, dat rust u buiten slaepe vinde,Ga naar voetnoot*10
Siet hier Minerva, die noch inde wiech u mindeGa naar margenoot1312
En haer genaede sandt. Geen mensch valt u te lót,Ga naar margenoot1313
Maer in des hemels throon, de Liefd, een eeuwich Gódt.
1315[regelnummer]
Uw liefde tot de Liefd, doet Liefd in liefde blaken,
Die kiest u tot sijn Lief; ick sal het huwlijck maken,
Ghij sult de weerliefd sijn, sijn bruidt, en sijn Godin,
Een vrouw van staeghe liefd, niet van de wulpsche Min.
Uw vrijer wacht om hooch, wij sijn u coomen haelen.
1320[regelnummer]
Godinnen, voert haer mee, de doorschijnighe saelenGa naar margenoot1320
| |
[pagina 90]
| |
vs. 1325-1333
| |
[pagina 91]
| |
Des hemels sullen haer niet schaemen dit cieraet.Ga naar margenoot1321
Nieuwe godin, uw hart van aertsche last ontslaet.Ga naar margenoot1322
Uit hadse. Mit ontsteeckt het wellustige speelenGa naar margenoot1323
Der negen sangsters, daer sij lieflijck onder quelen:Ga naar voetnoot*11
1325[regelnummer]
Nu ontslaet u d'Aertsche last,Ga naar margenoot1325
Beter past
U de Godtheit aen te trecken.Ga naar margenoot1327
Salige Godinne, wijGa naar margenoot1328
Voeren dij
1330[regelnummer]
Nae des hemels hoochste plecken,
Plecken altijt hel en claer,
Plecken, daer
Nemmer last can lust bevlecken.
Soo ras sij desen sanck met spelen heffen óp,
1335[regelnummer]
Ontlast sich het palais tot boven in den tóp,Ga naar margenoot1335
Het gulde welfsel splijt, en de gemetste dacken.
Granida voerens' op olijf en laurentacken,Ga naar margenoot1337
Dus singend' hemelwaerts, al hooch, en hoger heen,
Vervolcht van mijn gesicht, tot dat s'er uit verdween.Ga naar margenoot1339
1340[regelnummer]
Doe voechden sich 't gebouw en alles in sijn stede,Ga naar margenoot1340
Bedaerend' als ick mee ten langen lesten deede.
Suffe verbaestheit van mijn leên allensjens streeck,Ga naar margenoot1342
Ick rees' en 't geen ick wel besien had overkeeck.
Granida's lege coets tuicht dat der oude vrouwenGa naar margenoot1344
1345[regelnummer]
Gesichten niet altijt voor droomen sijn te houwen.Ga naar margenoot1345
Hier is mijn geest af vol, dit coom ick dienen aen,
De coning oordeel nu nae dat hij 't sal verstaen.Ga naar margenoot1347
coning
Mijn dienaers, gaet terstondt wat'er af is bespooren.Ga naar margenoot1348
tisiphernes
Mijn heer, de vrouwe raest.Ga naar margenoot1349
coning
Soo deed sij noyt te vooren.
| |
[pagina 92]
| |
tisiphernes
1350[regelnummer]
Voor seker raestse nu, al raesd'se noyt misschien.
voedster
Noch oyt, noch nu.
coning
'K en weet.
tisiphernes
Men salt haest cunnen sien.
Ick spoey mij derwaerts heen.
coning
Doet daerin uw behagen.
En laet op 't rascht aen ons de tijding herwaerts dragen.
coningGa naar voetnoot*12
O Goden groot, soudt ghy mij wel hebben gespaert
1355[regelnummer]
Tot 't alderlaetste van den ouderdoom bejaert,
Op dat ick troosteloos daerin soude versmachten,
Berooft van 't geene dat alleen haer leedt kon sachten?Ga naar margenoot1357
Maer hoe? Indien alsoo de saken sijn gestelt,
Als ons de voedster voor de waerheit heeft vertelt,
1360[regelnummer]
Soo loov' ick danckbaerlijck uw goedtheit hooch van waerden,
Hoewel ick eensaem blijv' en mis mijn lust op aerden.
Want als ghij mij onttrockt dit eenich pandt soo soet
Door ongeval of doot, gelijck misschien ghij doet,
Soo soud' ick tegens u en mij misdoende dwalen,Ga naar margenoot1364
1365[regelnummer]
Indien ick op uw wil, en wetenschap ging smalen,
Mij steurende dat ghij quaemt wedereisschen 't geen
Dat ick soo lang van u genoten had te leen:
Recht of ick bet als ghij wat oorbaer was verstonde,Ga naar margenoot1368
Recht of ick mij en haer meer goets, als ghij ons, jonde.
| |
[pagina 93]
| |
1370[regelnummer]
Men soeckt; en soomen haer noch doodt noch levend vindt,
Soo neem ick 't blijcklijxt aen, en houd dat sij besint
Van een verheven Godt ten hemel is gevaeren:Ga naar margenoot1371-2
Want de bescheiden reên, en 't deftige verclarenGa naar margenoot1373
Des voedsters brengen 't mee, wiens trou-bevonden mondt
1375[regelnummer]
Noyt spreken was gewoon versuft of ongegrondt.
Maer siet de vrouwen daer, die brengen nieuwicheden.
rey van jofferen, coning
rey
Grootachtbaer heer, het slot, van boven tot beneden,
Hebben wij heel doorsocht, en omgekeert ter vlucht,Ga naar margenoot1378
Granida' is nieuwers, maer een lieffelijcke lucht,Ga naar margenoot1379
1380[regelnummer]
Met goddelijcke reuck vervult haer gansche camer.
coning
O gróóte Pallas,Ga naar voetnoot*13 noyt was mensch u aengenaemer
Als Perseus door uw jonst gesegend wonderlijck;
En noch ter tijdt op sijn naesaeten in het rijck
'T welck van hem naeme voert. Godinne wijs van raede,
1385[regelnummer]
Ghij duiren laet uw jonst, en anhoudt uw genaede.
Lof, seechbare Godin! Lof, hoochverheven Gódt!Ga naar margenoot1386
Eewige Liefde, die van aertsche bruiloft, tót
Een hemels huwelijck Granida comt verheffen,
Geen danckbaerheit, geen lof uw prijs can overtreffen.
rey
1390[regelnummer]
Ga naar voetnoot*14Lof, eewige Liefde, wij
Geven dij,
Die uw hooge goetheits straelen,
Door de dicke wolcken heen,
Al beneên,
1395[regelnummer]
Laet tot opter aerden daelen.
| |
[pagina 94]
| |
vs. 1390-1395
| |
[pagina 95]
| |
Die op uwe crachten let,Ga naar margenoot1396
Ende set
Boven al op u het óóghe,
Treckt uw goetheit overschoonGa naar margenoot1399
1400[regelnummer]
Inden throon
Des besonden hemels hóóghe.Ga naar margenoot1401
Heilich, goedertieren, eel
Sijdij heel.
Die in uwe vlammen blaken,Ga naar margenoot1404
1405[regelnummer]
Cundij oock op aerden hier,
Door uw vyer,
Met een hemel salich maken.
Soo, wie dat u lieven sal,
Suldij al,
1410[regelnummer]
Niet alleen Granida schaeken.
tisiphernes, daifilo, coning, rey van jofferenGa naar voetnoot*15
tisiphernes
Daer leyt mijn throon in d'asch, en de beloften mildt
Van 't schoonpratich Geluck, en te vergeefs gespiltGa naar margenoot1412
Soo veel moylijcke last ter nauwer noot deurkropen,Ga naar margenoot1412-13
Soo veel gevaers, soo veel te leurgestelde hoopen,
1415[regelnummer]
Soo veel' anxstige vrees en arbeyt uitgestaen,
Soo veel treffende sorch en soo veel weers gedaen,Ga naar margenoot1416
Soo veel gesochte ramps, soo veel verdriet geleden,Ga naar margenoot1417
Soo veel verbeten smarts, soo veel vertwijfeltheden.
Ay dul geluck, ick ken uw onbescheyden cracht!Ga naar margenoot1419
| |
[pagina 96]
| |
daifilo
1420[regelnummer]
Maer op een vroom gemoet, mijn heer, heeft sij geen macht.Ga naar margenoot1420Ga naar voetnoot*16
tisiphernes
Niet langer dan het selfs haer overlast wil lijen.
Dit sal mij 't laeste sijn. Mijn handt sal mij bevrijen,
'T is lang genoech geleeft. Gaen we. Mijn hart, verstout
U tot een cort verdrach.Ga naar margenoot1423-4
daifilo
Mijn heer, besindt u, houdt!Ga naar margenoot1424
coning
1425[regelnummer]
Houdt, Tisiphernes!
rey
Ach!
daifilo
Heer, geeft de reden plaetse.Ga naar margenoot1425
tisiphernes
'T Geluck en geeft haer geen.
daifilo
Jae 't.
coning
Hoe?
daifilo
Bedaert, en vaetse.Ga naar margenoot1426
| |
[pagina 97]
| |
coning
Hoe nu toe, brave Prins?Ga naar margenoot1427
tisiphernes
Gelijck mijn ramp mij jaecht.
coning
Is dit de liefde die ghy tot Granida draecht?
tisiphernes
Ick liefde' haer niet, 't en waer ick mij 't verlies liet rouwen.Ga naar margenoot1429
coning
1430[regelnummer]
Niet haer verlies, maar 't uw, want sij is hooch-behouwen.
tisiphernes
Soo spuwt het wreedt Geluck op mij haer crachten uit.
daifilo
'T Geluck en steurt u niet, maer dat ghij 't qualijck duidt.Ga naar margenoot1432
coning
Misjondij aen uw lief Granid' een hemels houwelijck?
tisiphernes
Neen, maer ick vlie de smert van mijn misvallen grouwelijck.
daifilo
1435[regelnummer]
Liefde ghij haer, mijn heer, 't geen dat u is geschiedt,
Soud u om haer geluck, lief sijn, en rouwen niet.
tisiphernes
Haer ben ick quijt, en sie voort al mijn toeleg slechten.Ga naar margenoot1437
daifilo
De Goden vinden 't goet, wie sal haer onderrechten?Ga naar margenoot1438
tisiphernes
Sij vinden 't goet; maer dat ick door het sterven mij
1440[regelnummer]
Bevrij, dat sullen ook geensins beletten sij.
daifilo
Ghij cunt leven dat u 't geluck soo seer niet hinder.
| |
[pagina 98]
| |
tisiphernes
Het is te wanckelbaer, en licht.
daifilo
Vertrouwt het minder.
tisiphernes
Vertrouwen? Ick vertrouwt nae desen nemmermeer.
Ick sie wel 't en verheft maer, om van boven neêr,Ga naar voetnoot*17
1445[regelnummer]
Met ijsselijcker slach 't verhevene te smijten;
Gelijck den Arent trots, die niet in stucken rijten
Den schiltpad ijserhardt met felle claeuwen con,
Hem strengelijck om hooch, schier voert tot in de Son,
Van waer sijn scharp gesicht kennende berch en dallen,
1450[regelnummer]
Hij dan op rootsen hardt, hem laet te berste vallen.
Mij wallecht van de werlt; en sal ick nu voortaen
Leven, soo sal ick mij die levendich ontslaen.Ga naar margenoot1452
De last, en het gebiedt van mijn beseten landen,Ga naar margenoot1453
Daifilo, lever ick van nu af in uw handen.
1455[regelnummer]
Sijt ghij voortaen de Prins. Ick levers' u, door dienGa naar margenoot1455
Daermede niemandt can waerdiger sijn versien.
Uw trouwe dienst is meer dan yemandt can versinnen;
'T heeft u belieft voor mij uw eygen lief te winnen.
Dese versloegh den Parth, en gaf hem in gevaerGa naar margenoot1459
1460[regelnummer]
Des vreesselijcke doots, willich, om mij en haer.Ga naar margenoot1460
Grootachtbaer heer, wilt hem in mijnen staet bevesten.Ga naar margenoot1461
coning
O wonderlijck beleydt! Maer 't is beleydt ten besten.
tisiphernes
Voor mij, ick ben terstondt het hof te laten, ree,
Mijn peinsachtich gemoedt wil geen blijvende stee;
1465[regelnummer]
Maer mijn voorneemen is van d'eene tot den anderen,
Met eensaem selschap clein te reisen en te wanderen.
Ick bid om oorlof voorts, want hier vertoev' ick niet.Ga naar margenoot1467
| |
[pagina 99]
| |
daifilo
Ick danck mijn heer, die mij soo grooten eere biedt.
Een hooch en waerde gaef wort mij van hem gegeven;
1470[regelnummer]
Maer hij weet tot wat eindt ick coos' het hoofsche leven,
Te weten, om den dienst van de Prinsses, geensins
Op hoop van voordeel, min van selfs te worden Prins,
Welck pack voor mijnen hals sijnde te swaer om dragen,Ga naar margenoot1473
Een lagen harders rust mij beter doet behagen.
1475[regelnummer]
Maer wel sal ick, mijn heer, blijvend uw trouwen knecht,
Uw dingen gaede slaen nae mijn bequaemheit slecht,Ga naar margenoot1476
Tot dat ghij wat ontlast vant schielijcke beswaeren,Ga naar margenoot1477
Met hulpe vanden tijt sult comen te bedaeren,
Om met vernoeging weer te keeren tot den staet,
1480[regelnummer]
Die 't lusteloos gemoedt door tegenheit verlaet:
Mijn heer, soeck het, gelijck hij 't goet vindt, te besaedigen.
coning
Ga naar voetnoot*18Ach luttel wenschend hart! Luttel can u beschadigen.
Ach wat onttreckt ghij, met begeerlijckheits verhoên,Ga naar margenoot1483
Het speelsiecke Geluck, al stofs om quaet te doen?
1485[regelnummer]
Dats Prinslijck, Daifilo, geen prinslijckheit begeeren.Ga naar margenoot1485
tisiphernes
Ick bid u oorlof, heer, om tot mijn reys te keeren.
coning
Vaert wel, mijn Prins, vaert wel, en sijt getroost.
tisiphernes
Ick tij
Van stonden aen op reys; vaert wel mijn heer, en ghij
Daifilo wel.
daifilo
Ick sal mijn heer tot huis versellen,
1490[regelnummer]
Om 't reddeloos gesin verbaest in rust te stellen.Ga naar margenoot1490
|
|