Granida
(1998)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Vijfde deel
ostrobas, artabanusGa naar voetnoot*1
ostrobas
Artabanus, siet hier uw Prins soo braef vernaemt,Ga naar margenoot1491
- Maer, hey, geweest! - met wien ghij hier in Persen quaemt,
Wien, doen hij leefde, ghij getrouw pleecht aen te cleven,
En nu versuimt sijn wraeck te nemen nae sijn leven.
1495[regelnummer]
Artabanus, siet hier uw Prins soo braef wel eer
Vernaemt, wiens hooge roem nu leyt gevelt ter neer,
Gevelt, niet van een Prins, (ay spijt! en cundij slapen?)
Maer van een harder slecht, vervalscht in Prinssen waepen.
Hey laster! Hey! Flux rijst Artabanus, en boetGa naar margenoot1499
1500[regelnummer]
Mijn wraeckrasenden dorst, ten minsten, met sijn bloedt!Ga naar margenoot1500
artabanus
Wapen! Ick volch mijn Prins, 't gebodt dat gij verclaerde,
Ick volgh, mijn Prins, ick volgh, al waer 't tot inder aerde!
Ghij sijt vertrocken, maer inwendich ick aenschouw
Uw beeldt, en vast geprent in mijn gedachten houw
1505[regelnummer]
Uw haer t'samengegroeyt met bloedt, uw bleeck geschonden
Trony, uw cranck gesicht, en uw gapende wonden.
Hey wapen! Wapen hey! Mijn Prinsse roept om wraeck.
Flux op, Artabanus, verhaelt terstondt de saeck
Aen uw geselschap, en ontsteeckt haer met uw woorden,Ga naar margenoot1509
1510[regelnummer]
Om op gelegen plaets den moorder te vermoorden.
daifiloGa naar voetnoot*2
Lang over middernacht ick 't al te wesen gis,
Het licht dwerrelt gemengt onder de duisternis,
| |
[pagina 101]
| |
Den blonden dageraet met haer blosende kaeken,
En d'uur dat mijn Godin mijn coomst verwacht, genaeken.
1515[regelnummer]
Want, doen icks' op het landt gebracht had, liet ick haer
In het geselschap van mijn trouwe suster daer,
En soo de corte tijt ons haestich dwong te scheyden,
Besloten wij, dat sij mijn weercoomst souw verbeyden,
Eer dat de tweede Son soud' aen den hemel staen.Ga naar margenoot1519
1520[regelnummer]
Siet hier den naesten wech, dit dient mij inteslaen.
Vaert wel scepters, vaert wel, vaert wel verheven thróónen,
Verheven soo, dat mij van uwe steylheit ijst,Ga naar margenoot1522
Vaert wel dwingend gewaedt, en al te sware cróónen,
Afgoden die met windt uw ijdle dienaers spijst.
1525[regelnummer]
Uw ijdle dienaers ghij duisenderleye noot,, breyt,Ga naar margenoot1525
Door uw beloften loos die ghij soo qualijck houdt,
Want sij, besietmen 't wel, verkleenen inde grootheit,Ga naar margenoot1527
Slaven in d'heerschappij, verarmen in het goudt.Ga naar voetnoot*4
Een laeghe' en diepe rust mij beter mach verquicken
1530[regelnummer]
Die mij te saemen smelt met een lief ander-Ick:Ga naar voetnoot*5
Ick laet u, warrich hof, en kies voor soo veel stricken,Ga naar margenoot1531
Een al veel strenger, maer och, hoe veel soeter strick!Ga naar margenoot1532
Bedauwde bloemkens versch, en ghij bloosende róósen
Die uwen mantel groen nu effen open doet,Ga naar margenoot1534
1535[regelnummer]
Welcoom, en danck dat ghij verquickt mijn amelóósen,Ga naar margenoot1535
En afgepijnden geest met uwen aesem soet.
| |
[pagina 102]
| |
vs. 1521-1524
| |
[pagina 103]
| |
Nu biggelt op het gras, en cruidtjens onbetreden,Ga naar margenoot1537
Mijn laeuwe traentjens, die den dauw soo wel gelijckt:
Traentjens niet meer van smart, niet meer van bitterheden,
1540[regelnummer]
Maer van een teêr gemoedt, dat schier van vreucht beswijckt.
O boomen schaduw-mildt, ootmoedelijck laet daelen
Uw nijgend hooft als ghij 't eerwaerdich aenschijn siet,
Leydstar en Morgenstar met weerlichtende straelen,Ga naar margenoot1543Ga naar voetnoot*6
Indien mijn blijschap slaept, waerom weckt ghij hem niet?Ga naar margenoot1544
1545[regelnummer]
Vrolijcke vogeltjens, die nu 't begint te daeghen,
Met uitgelaeten sang het stille woudt ontrust,
Ghij nachtegael voor heen, vlied uit de bootschap draeghen,
Dat hij sich haest, ick wacht alhier mijn lieve lust.Ga naar voetnoot*7
daifilo, granida
daifilo
Ach, om mijn vliegend hart snellijcker te doen spoeyen,
1550[regelnummer]
Hoeftmen geen vogeltjens noch nieuwe boôn te moeyen,Ga naar margenoot1550
De liefde port dat staech, en drijft tot sijn GodinGa naar margenoot1551
Mijn eerwaerdige vrouw.
granida
Uw dienstmaecht, uw slavin,
Die 't nemmermeer aen u te slaven sal verdrieten,
Die om uw minste dienst haer leven souw vergieten,
1555[regelnummer]
Handelt en leeft met mij naer uw sin, hoe ghij doet,
Vercoopt mij, doodt me', ick wil't.
daifilo
Mijn vrouw, en al mijn goedt.
Hoe onlangs noch soud' ick niet hebben darven dencken
De vreucht die 't u belieft genadelijck te schenken
| |
[pagina 104]
| |
Aen die 's onwaerdich was, die niet en had verdient
1560[regelnummer]
Uw dienst, ick swijge' uw jonst.
granida
Ayme, mijn groote vriendt,
D'onwaerdeerlijcke prijs, en uitgenomen crachtenGa naar margenoot1561
Van uwe deuchden deên, dat noyt uit mijn gedachten
O Daifilo, uw gedaent van siel en lichaem ging,
Tsint ick door 's hemels jonst daer kennis af ontfing.
1565[regelnummer]
Het sal voor uw waerdij altijt te luttel vallen,
Wat ick u geven can.
daifilo
En ick u niet met allen,
Al 't mijn van recht, en reên u toegeeygent wert.Ga naar margenoot1566-7
Ach mijn Godinne', hoe vol is van u al mijn hart!
granida
Mijns hartsen bloedt.
daifilo
Mijn Son, die boven d'ander claer,, is,
1570[regelnummer]
Ick houd' u in mijn arm, en twijfel oft het waer,, is.
Mijn siel is soo beroert, (ayme!) dat ick daer van
De grondelose vreuchd niet vol genieten can.
Ick en gelove nauw mijn staet dus hooch geresen,
En denck vast of ick wel Daifilo niet sou wesen!Ga naar margenoot1574
artabanus, granida, daifilo
artabanus
1575[regelnummer]
Nu toe, gesellen! Maer dat ghij niet dootlijck crenckt
Den valschen moordenaer, die noch op boelen denckt;Ga naar margenoot1576Ga naar voetnoot*8
Val aen gelijck, en crijcht hem levendich in handen!
Ghij sijt gevangen. Stae! Knoopt hem in vaste banden.
| |
[pagina 105]
| |
granida
Ach, ach!
daifilo
Hoe nu toe? wat wort'er vereyscht op mij?
artabanus
1580[regelnummer]
Het leven.
granida
'T leven? Och! Dat het geen onrecht zij!Ga naar margenoot1580
Draecht beter kennis van uw vyandt, eer gh'u verder
Vergrijpt.
artabanus
Kennis genoech, het is de valschen harder,
De moorder van den Prins der Parthen wijt-vermaerdt.Ga naar margenoot1583
daifilo
Verwinner!Ga naar voetnoot*9
granida
De tyran was sulken straffe waerdt.
daifilo
1585[regelnummer]
Wie eischt mijn leven? Dat hij coom alleen en maeck,, strijdt.
artabanus
Dat's Ostrobas, wiens bloedt, en bleecke schim om wraeck,, krijt.
Wij sullen, hem voldoende', u offren aen sijn graf.Ga naar margenoot1587
granida
Laet hem, hij heeft geen schult, en keert op mij de straf.
Siet hier Granid', om wien den Prinsse leyt verslaghen,Ga naar margenoot1589
1590[regelnummer]
Dees GodtGa naar voetnoot*10 heeft mij geschaeckt, en willich wech gedraeghen.
Verschoont hem, woedt op mij, den oorspronck van het quaet.Ga naar margenoot1591
| |
[pagina 106]
| |
artabanus
Granida? Jae, Granida'. O wonderlijck verraet!
Wij sullen, (wilt haer oock met banden vast belaeden,)Ga naar margenoot1593
De Princelijcke siel met beyder bloedt versaeden.
daifilo
1595[regelnummer]
Ga naar voetnoot*11Daifilo, wat ghij siet! Granida lijdt, sij lijdt!Ga naar margenoot1595
En staet het aen een coordt, dat ghij haer niet bevrijdt?Ga naar margenoot1596
Dat's stucken. Goden nu, crachten, nu cloeckmoedicheit,Ga naar margenoot1597
Nu arbey al wat mach.Ga naar margenoot1598
granida
Och, 't is vergeefsche woedicheit!
artabanus
Gef hem maer! Gef hem maer! Doot beter als ontvloôn!Ga naar margenoot1599
granida
1600[regelnummer]
Och laet mij voorgaen!Ga naar margenoot1600
tisiphernes, artabanus, daifilo, granida
tisiphernes
Houdt, houdt op wert u geboôn!Ga naar margenoot1600
Houdt op, houdt op 't gecrijs, vechters, en scheydt uw drangen!
artabanus
Vlienwe, sij sijn ontset, vlienwe!Ga naar margenoot1602
tisiphernes
Ghij sijt gevangen.
Artabanus, met wien ist dat ghij twistich sijt?
Sijdt ghij hier, Daifilo? Hebdij alleen den strijdt
1605[regelnummer]
Tegen soo veel?
artabanus
Verstaet, Prinsse de valsche treken,Ga naar margenoot1605
En wilt uw ongelijck nevens het onse wreken.Ga naar margenoot1606
| |
[pagina 107]
| |
tisiphernes
Hoe dat?
daifilo
Ga naar voetnoot*12Ach, ramp op ramp! Uit d'een in d'ander last!
granida
Och, 't scheen ontset, maer las!
daifilo
Een meerder vyandt wast.Ga naar margenoot1608
granida
Ach, hard Gelux besluit!
artabanus
Prinsse, ghij sijt bedroghen,
1610[regelnummer]
Siet hier Granida', en al des voedsters reden loghen.
Siet hier den valschen Godt van wien sij is geschaeckt,
En trouwheit daer ghij soo veel wercks af hebt gemaeckt.
Sij kiest een boer voor u, tot haer en uw verminderen,
Een boer den adel hoont, en schaeckt der Prinssen kinderen.
1615[regelnummer]
Ick quam om Ostrobas te wreecken, wreeckt ghij nu,
Op beyde, beyder leet van onsen Prins en u.
tisiphernes
Wat's dit?
daifilo
Ga naar voetnoot*13Ach, wilt uw leet op mij alleen vergelden!
granida
Sijn trouw is onbevleckt, hem canmen niet beschelden;
Maer u op mij verhaelt, en coelt uw grammen moedt,
1620[regelnummer]
Met wraecke, niet van 't quaet dat u Granida doet,
| |
[pagina 108]
| |
Maer van het welck, op dat de doodt haer 't ooch souw luicken,
Den Goden 't heeft belieft tot oorsaeck haer te bruicken.
tisiphernes
O Liefde'! O vreemt beloop! Daifilo, segt mij hoe
De dingen wonderlijck dus sijn gecomen toe;
1625[regelnummer]
Mijn geest en can 't beleyt noch het vervolch niet vaeten.
daifilo
Mijn heer, den laesten nacht, passeerd' ick bijder straten
Onder de venster van mijn vrouw, gelijck ghij weet,
Dat ver van haer te sijn mij was het meeste leedt,
En om haer bij sijn, ick ten hove was gecomen,
1630[regelnummer]
En om haer dienst, van u ick hadde dienst genoomen.
Mijn Vrouwe stondt voor 't glas, en soo sij mij sach gaen,
Sondt sij haer voedster af, om mij te roepen aen.
Mijn Vrouw vernederde' haer, en quam mij selve vraeghen,Ga naar margenoot1633
Wat oorsaack inder nacht mij daer ontrent mocht jaeghen.
1635[regelnummer]
Gevraeght, heb ick ontdeckt van mijn gemoedt den grondt,
Waerop, O mijn Godin, ghij blijcken liet terstondt
De jonst die ghij mij droecht, door dien ghij van te veuren
De róóck van mijne vlam wel hadt cunnen bespeuren.
Te laten, boodse mij, haer conincklijke staet,Ga naar margenoot1639
1640[regelnummer]
Om met mij naer het landt te trecken op ter daet.
Onwaerdich kend' ick's mij, en hiel de swaricheden
Van sulck bestaen, haer voor: maer haer gegronde reden
Vertoochden mij haer Liefd', en dat sij bet met mijnGa naar margenoot1643
Soo cleenen staet, als met een Prins vernoecht souw sijn.
1645[regelnummer]
Den Hemel zij getuigh van 'tgeen dat ick oorkonde,Ga naar margenoot1645
Dat ick, tot die tijdt toe, Granid' aen niemandt jonde,
Als u, mijn heer, want mijn gedacht dus hóóch niet steegh.
Maer, doen ick onderrecht van haer, 't gevoelen creech
Dat dit haer best sou sijn, bestond ick het ten lesten,Ga naar margenoot1649
1650[regelnummer]
(De Goden weten't) meer om haer, als mijnen besten.
Maer, ach verblende mensch, hoe luttel kundij sien
Of uwe wijste raedt tot schaed' of voordeel dien!
granida
Prinsse, dus is't mijn schult, straft mij, 't wert u gebeden.Ga naar margenoot1653
daifilo
Neen eedel prins, maer sijdt met mijn alleen te vreden.
| |
[pagina 109]
| |
tisiphernes
1655[regelnummer]
O wonderlijck beloop! O raedt der Goden rijck!
O liefde gansch volmaeckt, en sonder sijns gelijck!
Om haer getrouwe lief een groote Coninginne
Verwisselt haeren staet, en wort een harderinne.
Een harder weigert, om sijn lief te laten niet,Ga naar margenoot1659
1660[regelnummer]
Een prinsselijcke staet diemen hem annebiedt.
'T geen om elckanders wil ghij sijt t'ontbeeren vaerdich,
Bet met elckander ghij sijt te besitten waerdich.Ga naar margenoot1661-2
'T is recht dat ghij geniet, Daifilo, dat ghij wont,
En ghij, Granida', uw Lief dien ghij de waerdste vondt.
1665[regelnummer]
Den hemel u vereent, den Hemel deed bereyden
Den wech tot uw geluck. Neen, ick en sal niet scheyden
Het echste paer dat oyt ter werelt is gesien.Ga naar margenoot1667
Gelieven sijt getroost, u sal geen leet geschien.
Prinssesse rijst, en ghij, Daifilo, van der aerden.
granida
1670[regelnummer]
Ach, eedele gemoedt!
daifilo
Ach, heusheit hooch van waerden!
granida
Ach onverwachte troost! Recht Prinslijck, eedel bloedt,Ga naar margenoot1671
Wie sal u dese deucht loonen, als uw gemoedt?Ga naar margenoot1672
Dat sal u lof en loon nae Deuchts waerdije geven.Ga naar margenoot1673
tisiphernes
Ga naar voetnoot*14Dits niet genoech dat ick u hier behoude 't leven,
1675[regelnummer]
Maer ick begeere dat de Coning selfs volvoer
Ulieden huwelijck, naedien 't den Hemel swoer.
En op dat hij daer toe sich lichtelijcker leyde,Ga naar margenoot1677
Soo schenck ick u noch eens den staet die ghij ontseyde.Ga naar margenoot1678
Ick weet ick sal van hem verwerven ulie vree,
1680[regelnummer]
En dat hij u verhef tot swaegher in mijn stee.Ga naar margenoot1680
Mijn vollick, wilt voor heen uw gang nae 't hof versnellen,
En aen den Coning al dit vreemt beloop vertellen,
| |
[pagina 110]
| |
vs. 1691-1694
| |
[pagina 111]
| |
En mijn begeerte mee; want valt het mij niet swaer,Ga naar margenoot1683
Ick acht het min voor hem sal sijn een droeve maer;Ga naar margenoot1684
1685[regelnummer]
Dat mijn gemoedt beweecht sal sijn gemoedt beweghen.
Wij volgen sachtelijck.
granida
Ach, groote troost! Vercreghen
Op 't aldertroosteloost! Lof Prince, die 't dus veucht.Ga naar margenoot1687
tisiphernes
Het lust mij dus te doen.
daifilo
Mijn heer, u lust de deucht.
Maer al verheft ghij mij boven uw eyghen saeken,
1690[regelnummer]
Ghij sult mij nemmermeer meer als uw dienaer maken.
Grote Goden, niet om rakenGa naar margenoot1691
Is de grondt van uw besluit,Ga naar margenoot1692
'T was uw lust dit huwlijck maken,
Comt en voert de bruiloft uit.
1695[regelnummer]
Harder die in lasten druckich
Van 's Gelux genae bestort,
O geluckich! Overluckich!
Hemel-hooch verheven wort!
Niet dat u een staf van gouwe
1700[regelnummer]
Soeter voorstaet als een bloem,Ga naar margenoot1700
Maer dat ghij vereent in trouwe
Met uw waerdich hartsen roem.
| |
[pagina 112]
| |
Liefd koos, doen ghij wiert gebooren,
U voor eygen uitgesocht,Ga naar margenoot1704
1705[regelnummer]
En den Hemel, al te vooren,
Had sijn jonst u toegedocht.
Alsmen bij uw wiech quam queelen,
Soo bevallijck loecht gh'er in,Ga naar margenoot1708
Dat u, vaeck, om mee te speelen,
1710[regelnummer]
Staelen watr' en bosgodin.Ga naar margenoot1710
Corts daer nae begon te blijcken,
(Want de tijdt haest henen vaert,)Ga naar margenoot1712
Dat ghij van uw tijts-gelijckenGa naar margenoot1713
Meester, geen gelijck en waert.
1715[regelnummer]
T'hans, als d'eerste wol uw kaekenGa naar margenoot1715
Vanden baert beschaeuwen dee,
Harderinnen en ontstaeken
Niet alleen maer Nymphen mee.Ga naar margenoot1718
Duisendt wenschten om uw paeren,
1720[regelnummer]
Duisendt quijnden om uw min,
Maer den hemel wild' u spaeren
Voor een groote Coningin.
Groote Goden niet om rakenGa naar margenoot1723
Is de grondt van uw besluit,Ga naar margenoot1724
1725[regelnummer]
Luste't u dit huwlijck maken?
Voerdt met jonst de bruiloft uit.
| |
[pagina 113]
| |
Liefd en Min aen een vertuyt,Ga naar margenoot1727
Beyde siel en lichaem-mengers,Ga naar margenoot1728
Heilighe' oppervrientschap-strengersGa naar margenoot1729
1730[regelnummer]
Salicht bruidegom en bruidt.Ga naar margenoot1730
Boven de gemeene maetenGa naar margenoot1731
Wild' hij sien een lievend paer,Ga naar margenoot1732
Des den hemel keurich haerGa naar margenoot1733
Las uit soo verscheyen staeten.Ga naar margenoot1734
1735[regelnummer]
Dat ghij twee vereenicht blijft
Blijckt de Goden te begeeren,Ga naar margenoot1735-6
En de Coning wil niet keeren
'T geen den hemel mercklijck drijft.Ga naar margenoot1738
Lang, al lang genoeg geleden,
1740[regelnummer]
Blijx genoech van vaste tróuw;
Dat uw overleden róuwGa naar margenoot1741
Dien tot meerder vrolijckheden.
O Geluck, sijdt eenmael sadt
Van ellenden op ellenden,
1745[regelnummer]
En ten laesten moe van wenden
Schut den loop hier van uw radt.
God en Coning willen staeken
Der gelieven tegenspoedt,
Liefd' en minne, lof uw gloedt,
1750[regelnummer]
Die nu sonder smart sal blaeken.
| |
[pagina 114]
| |
Liefd en Min aen een vertuyt,Ga naar margenoot1751
Beyde siel, en lichaem-mengers,Ga naar margenoot1752
Heilighe' oppervrientschap-strengersGa naar margenoot1753
Salicht bruidegoom en bruidt.Ga naar margenoot1754
tisiphernes, granida, daifilo, coning, rey van jofferen, rey van harderinnen
tisiphernes
1755[regelnummer]
Verheucht, met blij gelaet comt ons het hof te moet.
Siet daer den Coning selfs.
granida
Dat ick hem val te voet.
Ach vader!
coning
Wellecoom, mijn dochter, staeckt uw vresen;
En ghij die mij voortaen een waerde soon sult wesen;Ga naar margenoot1758
Der Goden wille volch ick.
tisiphernes
Heer, houdt dese voorGa naar margenoot1759
1760[regelnummer]
De schoonste tempels, die de liefde sich vercoor
Om eens voor al ten toon sijn heerlijckheit te stellen.
Gunt, heer, dat eewelijck elckander sij versellen,
En dat den Hemel bindt, mijn Coning, niet en scheydt.Ga naar margenoot1763
Dit loon eisch ick alleen van uw grootachtbaerheit,
1765[regelnummer]
Voor al de diensten die mijn leven haer oyt deede.Ga naar margenoot1765
daifilo
Ach, eedel prinsse!
coning
Nu stelt uw gemoedt in vrede,
Ach, twijfelt langer niet, mijn kindren! niet soo blindt
En ben ick of ick sie, dat sonderling bewindt
Der Goden besich is met u te samen hechten.
granida
1770[regelnummer]
Ach, onverdiende troost!
| |
[pagina 115]
| |
coning
Dochter, u op wilt rechten,
En ghij, Daifilo, rijst.
daifilo
Ga naar voetnoot*17Laet, Goden, het geluck,
In tegendeel van dit, met den voorgaenden druck
Vernoeghen, oft, en ist daermee niet te betaelen,
Laet het de rest op mij, niet op mijn Lief verhaelen;
1775[regelnummer]
Soo 't sijn can dat ick smaeck het geen sij niet en smaeckt.
Ach, Coning!
coning
Daifilo, mijn dochter is geschaeckt
Van wijsheit en versocht verstandt, die haer bereydenGa naar margenoot1777
Den alderhoochsten wech, en tot de Liefde leyden.
Sij liet om uwentwil het overladend rijck,Ga naar margenoot1779
1780[regelnummer]
Besit het nu met haer voortaen min commerlijck;
Dits mijne, dits de wil der Goden wijs van rade.
daifilo
Cleen souw de danckbaerheit, en lof van uw genaede
O Coning, bij mij sijn, indien dat ick verstondt
Datse verclaerbaer waer met menschelijcke mondt:Ga naar margenoot1784
1785[regelnummer]
Des ick het minste niet bestaen mach uit te spreken.Ga naar margenoot1785
coning
Een soon van Persen can 't aen genen staet gebreken,
Des, Tisiphernes, niet uw heerschappij verlaet.
Wij dancken u dat ghij u selven, noch uw staet
Verschoont en hebt, om dees gelieven t'saem te veugen:Ga naar margenoot1788-89
1790[regelnummer]
Ghij hiellept int verdriet, nu hellept int verheugen.
En ghij, gelieven, comt, verquickt u van uw moeyt.
tisiphernes
Ick sie mijn wensch. Den Parth gevangen, en geboeytGa naar margenoot1792
Vergeeve' ick sijn misdaet, wil't Daifilo vergeven.
| |
[pagina 116]
| |
daifilo
Sijn voorgenomen moordt ons diende tot het leven,
1795[regelnummer]
Jae trouwen, ick vergeef't; en Prinsse doet uw sin.Ga naar margenoot1795
granida
Lof Goden wonderwijs!
daifilo
Lof groote Liefd en Min!
rey van jofferen
Godt en Coning willen staeken
Der gelieven tegenspoet,
Liefd en Minne, lof uw gloedt
1800[regelnummer]
Die sij sonder smarte smaeken!
rey van harderinnen
Groote Goden, niet om raekenGa naar margenoot1801
Is de grondt van uw besluit,Ga naar margenoot1802
'T was uw lust dit huwlijck maken
Voert met jonst de bruiloft uit.
rey van jofferen
1805[regelnummer]
Liefd en Min aen een vertuyt,Ga naar margenoot1805
Beyde siel en lichaem-mengers,Ga naar margenoot1806
Heilighe' oppervrientschap-strengersGa naar margenoot1807
Salicht Bruidegoom, en Bruidt.Ga naar margenoot1808
EINDT
Al waelt het.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot*18
|
|