Granida
(1998)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
De melodieën in GranidaHoewel sinds lang bekend is dat Granida gezongen passages bevat, is het stuk nooit eerder met muziek uitgegeven. Een van de redenen daarvoor is dat de melodieën moeilijk zijn terug te vinden. De oude drukken bevatten geen muzieknotatie en evenmin wijsaanduidingen, waarmee men aangaf op welke melodie een tekst kon worden gezongen. Dat Hooft wel degelijk muziek in gedachten had, blijkt uit het - alleen in handschrift overgeleverde - voorwoord bij Granida: ‘De gesangen hier in gebracht gaen op haer wijsen oft sulcken maet datmen 'er lichtlijck wijsen op stellen kan.’ Dat wil zeggen: de gezangen kunnen worden gezongen op hun wijzen, dus op bestaande melodieën, doorgaans aangegeven met wijsaanduidingen (‘Op de wijse: Wilhelmus van Nassouwen’); of - tweede geval - de gezangen zijn door hem in een zodanig versmetrum geschreven dat men er gemakkelijk nieuwe melodieën op kan maken. Er zijn blijkbaar twee soorten gezangen. De ene soort behelst contrafacten, liedteksten op bestaande melodieën; de andere behelst gedichten die Hooft zonder een bepaalde melodie voor ogen schreef, in de veronderstelling dat iemand er muziek voor zou componeren. Vooral dankzij de Nederlandse Liederenbank van het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam, waarin vele duizenden liederen uit de zestiende en zeventiende eeuw zijn opgenomen, kunnen we een verantwoorde poging doen om de oorspronkelijke muziek van Granida te reconstrueren.Ga naar voetnoot22 We zullen nu per gezang nagaan of een melodie bepaalbaar is en of we een reden voor Hoofts keuze van een model kunnen achterhalen. Ook de receptie van de Granida-liederen komt aan de orde. | |
1 Het vinnich stralen van de Son (1-29)Dorilea begint met een lied, dat ook als los gezang in liedboeken is overgeleverd, onder meer in Hoofts Emblemata amatoria (1611)Ga naar voetnoot23 en in het Princesse lietboec (1605), waar het de wijsaanduiding heeft: ‘Die Mey die ons de groente geeft’. Het uitgangspunt van dit meiliedje - waarvan de tekst te vinden is in Den nieuwen lusthof (1602) - is hetzelfde als in Granida: een verliefd meisje weet niet precies wat ze wil. Hooft heeft dit lied aangepast aan zijn verhaal. Uit de contrafactuur blijkt dat ‘Het vinnich stralen van de Son’ zeer populair was. Het wordt tenminste dertig keer aangehaald als wijsaanduiding voor weer nieuwe liedjes. Sommige daarvan zijn ook inhoudelijk op Hooft geïnspireerd, zoals in J.H. Kruls pastorale Cloris en Philida (1631). | |
[pagina 20]
| |
2 Windeken daer het bosch af drilt (39-80)Daifilo's jachtlied komt ook als los gezang voor in Hoofts Emblemata amatoria (1611), op de wijs ‘Vluchtige Nimph waer heen soo snel?’ De situatie is precies dezelfde als in Granida: een minnaar (Hooft zelf) loopt een liefje achterna. Ook in de talrijke contrafacten op deze melodie speelt het jachtmotief een rol. ‘Windeken’ vinden we in liedboeken nog vaker vermeld dan ‘Het vinnich stralen’ - het was dus minstens zo populair. Hooft koos voor ‘Vluchtige Nimph’ c.q. ‘Windeken’ een Franse melodie: ‘J'aymeray tousjours ma Phillys’. Hij moet een van de eersten zijn geweest die deze in de Republiek gebruikte; kennelijk had hij een goede neus voor hitgevoelige wijsjes. | |
3 Ghy lodderlijcke Nymphen soet (365-400)Ook de eerste zang van de hofdames was behoorlijk populair. Voor meer dan twintig liedjes in diverse liedboeken wordt deze rei als wijsaanduiding genoemd. De zang komt eveneens in de Emblemata amatoria voor, op de wijze ‘Een Maysjen had een Ruyter lief’. Van dit laatmiddeleeuwse lied, dat al in 1540 genoemd wordt, is geen oude Nederlandse tekst bewaard. Uit Duitse versies blijkt dat een ridder de trouw van zijn beminde op de proef stelt. Inhoudelijk zijn er dus geen overeenkomsten met Hoofts rei. We kennen twee melodieën voor ‘Een Maysjen had een Ruyter lief’. De ene komt voor in de Souterliedekens van 1540 - dus 65 jaar voordat Granida voltooid werd. De andere, die niet helemaal zonder complicaties is, staat in Den singende Swaen van 1664 - zo'n 60 jaar ná dato. Ik heb hier de voorkeur gegeven aan de versie uit 1540.Ga naar voetnoot24 | |
4 Wat stort al gaven groot (727-789)In tegenstelling tot de vorige gezangen heeft dit lied blijkbaar geen succes gehad: het wordt nergens als wijsaanduiding aangehaald en komt ook niet afzonderlijk voor. Toch was het bedoeld om te zingen, getuige de wijsaanduiding in het Berlijnse Granida-handschrift: ‘Aenmerct doch mijn geclach, Ghi ruiters fraey van sinnen’. Een inhoudelijke relatie met de rei geeft deze minneklacht van een jongeman echter niet. De melodie ervan, onder meer bekend uit de Souterliedekens (1540), gebruikte Hooft ook in ‘Voor 't al te schittrich licht’ (1608) en ‘Ghij Hailichheidtjens’ (1610). | |
[pagina 21]
| |
5 Dien lust tot staet en eeren (793-812)Of dit reigedeelte bedoeld was om te zingen, is niet geheel zeker: er zijn geen contrafacten of concordanties (andere vindplaatsen) bekend. Als melodie komt het bekende ‘Het daeghet inden Oosten’ het meest in aanmerking, omdat deze wijs als enige door Hooft gebruikt is voor liederen met dezelfde strofevorm. Ze is al te vinden in de Souterliedekens (1540). | |
6 Lof, goedertieren (947-1030)De opvallende strofe van deze rei is een variant op de klassieke Sapphische strofe. Hoofts korte versregels zijn tweemaal nagevolgd: door J. Revius in ‘Lof zy den Heere’ (op de wijs ‘Lof goedertieren’) en door toneelauteur Chr. Henricx in David ende Absalon (1625). Het Luitboek van Thysius (ca. 1595 tot ca. 1625) biedt een perfect passende Sapphica-melodie. | |
7 Nu ontslaet u d'Aertsche last (1325-1333)Terwijl Granida omhoog gevoerd werd, zongen de negen muzen een lied. Ook hier ontbreken contrafacten of concordanties en de strofevorm komt niet voor in de Liederenbank. Wel is er een verwante strofe, behorende bij het bekende ‘Schoonste Nimphe van het Wout’ - een melodie door Hooft gebruikt voor ‘Amaryl de deken sacht’. Valerius' Nederlantsche gedenck-clanck (1626) geeft een Franse melodie van Nicolaas de la Grotte uit 1569. Hooft lijkt de enige Nederlandse dichter die de daar aangegeven muzikale herhaling benut heeft.Ga naar voetnoot25 | |
8 Lof, eewige Liefde, wij (1390-1410)De strofevorm van dit lied, waarvan contrafacten noch concordanties bekend zijn, is in beginsel hetzelfde als in ‘Nu ontslaet u d'Aertsche last’. De muzikale herhaling heeft hier enkel in de laatste strofe plaats (1408-1410). | |
9 Vaert wel scepters (1521-1548)Het lied dat Granida wachtend op Daifilo zingt, genoot een zekere bekendheid. Het komt enkele malen afzonderlijk in liedboeken voor en er zijn een vijftal contrafacten bekend. De Emblemata amatoria (1611) geeft als wijs ‘Espritz qui souspirez’. Hooft gebruikte deze kunstige air de courGa naar voetnoot26 vaak, in 1601 al voor zijn Chanson a Madame. | |
[pagina 22]
| |
10 Grote Goden, niet om raken (1691-1726; 1801-1804)Ook het lied van de herderinnen kende een bescheiden populariteit. Zo komt het afzonderlijk voor in Den bloemhof van de Nederlantsche jeught (1610) en zijn er drie contrafacten bekend: een zonder wijsaanduiding in Henricx' David ende Absalon en twee in liedboeken.Ga naar voetnoot27 Hoewel de strofevorm vrij algemeen lijkt, zijn er maar weinig melodieën voor beschikbaar. Het meest waarschijnlijk is het Franse ‘Ne vous offençez Madame’, dat Hooft al vóór Granida voor zijn lied ‘Deianira, ick kent, u wesen’ gebruikte. | |
11 Liefd en Min aen een vertuyt (1727-1754; 1796-1800; 1805-1809)De strofen van deze bruiloftszang hebben, heel uitzonderlijk, om en om een andere bouw. De oneven strofen komen in de Nederlandse Liederenbank weinig voor; er is geen melodie bij te vinden. Ook de even strofevormen - een spiegeling van de oneven - leveren geen aannemelijke melodie op. Als wijsaanduiding of concordantie is het lied niet aangetroffen. Gezien de strofevormen kan het nauwelijks op een bekende melodie teruggaan.Ga naar voetnoot28 We concluderen dat dit gezang geen contrafact is, maar een van de gevallen waarop Hooft doelde met ‘datmen 'er lichtlijck wijsen op stellen kan’. Wie zingen wil, moet zelf een melodie componeren! | |
BesluitVoor tien van de elf liederen uit Granida hebben we een melodie teruggevonden: het bleek dan steeds om contrafacten te gaan. Alleen voor ‘Liefd en Min aen een vertuyt’ moet de muziek voor de gelegenheid gecomponeerd zijn. Dat de passages in kwestie inderdaad om te zingen waren, bleek uit wijsaanduidingen en concordanties in liedboeken. In een aantal gevallen is de door Hooft bedoelde melodie met zekerheid getraceerd; in andere bleken verschillende mogelijkheden beschikbaar. We hebben dan gekozen voor een melodie die de dichter kende en ook voor minneliederen gebruikte. Al met al lijkt de reconstructie Hoofts muzikale werkelijkheid redelijk te benaderen. Opmerkelijk is de melodiekeuze. Sommige melodieën zijn afkomstig van het Franse hof en soms zijn ze heel actueel. Andere daarentegen zijn meer dan 60 jaar oud en zijn te karakteriseren als laatmiddeleeuwse volksliedjes. De melodieën uit Granida werden door andere toneelschrijvers, zoals Krul, Henricx en De Koning, gebruikt voor nieuwe liedjes. De talrijke concordanties en aanhalingen in liedboeken laten echter zien dat Hoofts succesvolle spel ook in het wereldlijke en geestelijke lied zijn sporen heeft achtergelaten en daarmee in de Nederlandse volkscultuur is opgenomen. |
|