Epiloog
Aan het slot van dit nawoord rest de vraag naar de samenhang tussen de twee treurspelen. We kunnen stellen dat die samenhang verder gaat dan het feit dat in beide spelen allerlei politieke problematiek wordt behandeld. We zien ook dat Hooft in Baeto enkele zaken uitwerkt, die hij in Geeraerdt van Velsen heeft aangestipt. Zo betoogt Gijsbert van Aemstel dat mensen, die niet onder tirannie willen leven, er beter voor kunnen kiezen in ballingschap te gaan. In Baeto werkt de dichter die stelling uit. Ook schetst Gijsbert tegenover Geeraerdt van Velsen en Harman van Woerden de contouren van de ideale vorst; in de figuur van Baeto laat Hooft daarop zo'n vorst tot leven komen. Opmerkelijk zijn eveneens de slotpleidooien voor een gematigd beleid waarmee beide spelen eindigen. Al deze aspecten maken dat we de twee stukken kunnen beschouwen als twee nauw aan elkaar verwante politieke ‘Lehrstücke’.
Maar ook op een ander niveau hangen zij ten diepste met elkaar samen, omdat zij Hoofts optimistische visie op de geschiedenis demonstreren. Daarin is de bemoeienis van God met het menselijk handelen essentieel. De dichter laat, zoals de literatuurhistoricus W.A.P. Smit het zo mooi verwoordde, in de twee tragedies ‘de zinvolheid van het Godsbestuur’ zien. De providentia Dei keert uiteindelijk alles ten goede: de rampspoed van 1296 leidt dan tot de groei en bloei van de handelsmetropool Amsterdam in de zeventiende eeuw, de uittocht en ballingschap van de ‘Batauers’ tot de machtige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van Hoofts tijd.
Over de geboorte van die staat zou Hooft nog gaan schrijven, maar dan in een heel andere vorm. In 1618 wendde hij zich definitief af van het toneel en besloot hij van genre te wisselen. Blijkbaar was hij in de loop der jaren tot de conclusie gekomen dat het toneel als drager van zijn boodschap niet langer voldeed. Zijn besluit is ongetwijfeld beïnvloed door de binnenlandse ontwikkelingen die de eendracht en daarmee de vrijheid direct bedreigden. De dichter werd