Geeraerdt van Velsen had dus in zijn eigen eeuw niet over belangstelling te klagen. Hoe zat dat echter met Hoofts laatste tragedie, Baeto? Al voor de dichter het stuk had voltooid, had hij Hugo de Groot het manuscript in handen gegeven. Toen deze dat op 23 september 1616 terugzond, was hij zo enthousiast dat hij aan Hooft schreef: ‘Ik kan de gedachtenis van 't lezen van Uw E. treurspel uit mijnen zin niet stellen, en wenste Uw E. dienst te konnen doen om zo loffelijk een werk te bevorderen’. Dit waren geen loze woorden, want in diezelfde brief gaf hij Hooft advies over het slottafereel van Baeto.
Toen Baeto in januari 1626 eindelijk van de pers kwam, zond Hooft verschillende personen presentexemplaren. Zo kregen onder anderen Anna Roemers Visscher, Susanne van Baerle en Constantijn Huygens een exemplaar toegestuurd met een begeleidend briefje. Alleen van de laatste is een enthousiaste reactie bekend. Op 31 januari schreef Huygens aan zijn Muidense collegadichter:
Ik zoude voortaan mijn Battause afkomst kwalijk loochenen konnen. Want, zonder vleien, ik houde het zeer met Baeto, dien eerlijken [rechtschapen] held. Immers die zulks van U.E. voorgesteld wordt, en (ik) bekenne nooit geschiedenis met fabelen [verdichtsels] zo degelijk gevoegd [verenigd] gezien te hebben
Huygens vervolgt dat het stuk hem ‘met ene ongemene verwonderinge’ slaat en dat te meer, omdat hij zich realiseert dat het al zo lang is geleden dat Hooft het heeft voltooid.
Over de ontvangst bij het toneelpubliek valt nauwelijks iets te zeggen. Op 1 januari 1626 ging Baeto in première in het gebouw van Costers Academie. Tussen 1 januari en 9 februari werd het tien keer opgevoerd om daarna voor geruime tijd van het repertoire te verdwijnen. Op 12 februari 1643 werd het in de Amsterdamse Schouwburg gespeeld en haalde toen zeven voorstellingen. Twee jaar later, op 6 juni 1645, bleef het bij één opvoering. Bijna een halve eeuw later, op 5 en 9 juni 1692, kwam het nog twee keer op de planken in de schouwburg.
Daarmee is nog niet alles over Baeto gezegd. Toen op 5 juni 1648 in Amsterdam de Vrede van Munster feestelijk werd afgekondigd, kwamen Baeto en zijn volgelingen ook eens op een andere manier tot leven. Ter gelegenheid van de afkondiging werden op de Dam drie reeksen van zes vertoningen gegeven. De middelste reeks, geregisseerd door de jonge dichter Geeraardt Brandt, beeldde de komst van de Bataven en de Bataafse opstand uit. Het eerste tafereel liet de Catten zien aan de grens van hun nieuwe vaderland. Baeto stond in het midden naast de baar met Rycheldin en was omringd door allegorische figuren als Vrijheid, Matigheid, Rechtvaardigheid en Voorzichtige Kloekmoedigheid.