Geeraerdt van Velsen. Baeto, of oorsprong der Hollanderen
(2005)–P.C. Hooft[p. 155] | |
Derde bedrijf
baeto, Burgerhart, Luidewijk, Rycheldin
baeto
Men ga 't gevangen wild de koningin vereren.677
Vergist de zon zich niet, zo was 't hoog tijd te keren.678
burgerhart
Hij nijgt naar 's aardrijks kim geheellijk het aanschijn.679
luidewijk
680
Veel later diend' het niet.680
rycheldin
Mijn heer die zal daar zijn.
En hoor ik geen geluid en 't blaffen van de honden?
Welkom, mijn heer.
baeto
En gij, mevrouwe, welgevonden.682
| |
[p. 156] | |
rycheldin
690
De koningin is 't, die ik duchte te mishagen,690
die ernstig dat men op het uur past', had begeerd.691
baeto
Wij hebben met de vangst Haar' Majesteit vereerd.
rycheldin
Zij mij met dit toppet en ingekaste stenen,693
U met dien hoed en pluim, teneind dat wij verschenen694
695
met deez' schenkaadjen, haar ter eren, op het feest.695
baeto
Voorwaar, mijn gift is deez' zeer ongelijk geweest.696
Dit goud is hier te land zo konstig niet gedreven.697
rycheldin
De sluier aan 't toppet is ook uitheems geweven.698
baeto
Dit zal t' erkennen staan altoos met daad en dank.699
rycheldin
700
't Is over tijd te gaan. Doch van den frissen drank700
gelief mijn here, tot verkwikking, eerst te proeven.
baeto, Rycheldin, Luidewijk, Burgerhart, Ot
ot
Genadigst' heer, mevrouw verveelt het lang vertoeven,702
en schikt mij herwaarts om te porren uw vertrek.703
baeto
Men drinkt eens, jonker, meer is aan ons geen gebrek.704
| |
[p. 157] | |
ot
705
Totdat mijn' heren gaan, zal ik mij hier onthouwen.705
baeto
Neef Luidewijk, geluk!706
rycheldin
Zijt bij der hand jonkvrouwen.
luidewijk
Ik dank mijn heer op 't hoogst.707
rycheldin
Ach, brand in mijn perruik!
burgerhart
Wa..., water joffren.
baeto
Hoe?708
luidewijk
Ras, les 't maar met de kruik.
baeto
Staat af.709
rycheldin
Ai mij!
burgerhart
Zij sterft.
baeto
Houdt. Niemand en besmette
710
zich met d' heilloze schuld eens anders, en verzette710
zich tegen 's Hemels wil. Dewijl Die kondigt af711
haar zware zond', laat Hem geworden met de straf.712
Van boven komt de plaag. Der Goden recht te storen,713
waar alle moeiten en nog Hun genâ verloren.714
715
O, al te blind verstand! Waar heb ik op vertrouwd?
O, loogrijk mensenhart, wat zijt gij loos gebouwd,716
| |
[p. 158] | |
vol achterwinklen en verborgene vertrekken,717
om uw ontoonbre kwâ gezindheên te bedekken!718
De lieve Rycheldin, geweest lief, ook niet - geen719
720
liefd' droeg ik haar ooit toe, maar zulk een die zij scheen -
heeft nu op vroomheids proef bestaan zo vele jaren721
en geen genegentheên in hare borst en waren722
mij, waand' ik, onbekend. Nu komt des Hemels slag,723
beschuldigt en verdoemt, en wreekt op enen dag.724
725
Acht echter nu geen trouw zo trouw in man of vrouwe,725
dat, zonder ommezien, uw hart daar op betrouwe.726
Onwetend handhaafd' ik een goddeloos bestaan.727
Indien zij zonder klad door 't leven waar' gegaan728
en haar gedachten nooit de valsheid lief en hadden,729
730
zij zou haar dood niet met meinedigheid bekladden.730
burgerhart
De geest is henen.731
luidewijk
Ach, 't is met haar al gedaan!
burgerhart
Daar brandt de vederbos en niemand steekt hem aan!
luidewijk
Wat wonderheên zijn deez'?733
| |
[p. 159] | |
baeto
Heeft de drievoude punt
des fellen bliksems het op mijn hoofd ook gemunt?
O Goôn, waar loog ik U, dat Gij mij dus komt dreigen?737
Is 't hart zo duister, dat ik niet zie in mijn eigen738
de schuld die 'r schuilen mag? Of heb ik mijn gedacht,739
740
in 't zweren van den eed, niet zuiverlijk gewacht740
voor argen inval, die de Goden mocht vergrammen?741
Indien ik schuld heb, komt nog, slaat mij, 's Hemels vlammen,742
mij en niet dezen hoed. Maar neen, ik zie niets mis743
in mijn geweten zelf, dat hier onscheldbaar is.744
745
Ik was nochtans gemeend. Verdelgt men zo de braven?745
'k Bevroê wat er af is. Ha, moorddadige gaven!746
Al wat der koningin was, momplend, nagezeid,747
heb ik gestadelijk met ijver wederleid,
zolang zij bitter viel. Nu dwingen mij haar jonsten,749
750
verhonigd met venijn op de Finlandse konsten,
het kwaadste te vermoên. Niet langer kan 't gemoed,751
dewijl 't het boost' gevoelt, zich 't beste maken vroed.
Weet, van zijn oorsprong af tot waar hij 't haar gaat dopen,753
de zon iets mijns gelijk in onspoed te belopen?
755
Of is de dag, sinds hij bezweven kwam de locht,755
ontzuiverd met een stuk dat hierbij halen mocht?
| |
[p. 160] | |
Daar leit, daar leit verdelgd door des beveinsden haats lagen,757
zij die aan argelist nooit stem gaf in haar raadslagen.758
D' onnozele, d' oprechte, d' onbevlekte deugd759
760
leit daar geworpen neer in 't bloeiendst van haar jeugd
en ziet zich onverziens met hels bedrog verrassen,761
nu zij zou zien, tot steun des rijks, de vrucht opwassen762
uit hare borsten, die zijn lijftocht onlangs zoop.
O blinde zorgen! O kwâgissingmakend' hoop!764
765
Had gij 't hier naar gemaakt, dat u niet wordt gegeven,765
o klare spiegel van getrouwheid, te beleven
dat ons gemene weeld', uw zoontjen, over wien
zozeer hangt 's volleks hart, met deugd en daad, verdien'
deez' overgeven goê genegenheid der Catten,
770
waarmee z' hem, als een kind van de gemeent', omvatten?
Wat meer is - ai mij, o verfoeide snoodheid van 't771
rampzalig luk, 't welk met den afgrond samenspant772
en dient hem schoner dan hij wenst, en feller krenken773
komt, als de toveres heeft weten te bedenken,774
775
wien ras eindende pijn voldeed - mij wordt het graf,775
mij wordt de dood benijd, mij spaart men voor de straf,776
opdat zij ommespring' met mij van lieverlede,777
opdat ik de heilloze konsten bijstand dede,778
| |
[p. 161] | |
opdat ik ontrouw werd door trouws te groot een min779
780
in spijt mijns harten wreed en schellems tegens zin,
en in den dood verliet de deugdzaamheid verheven,
voor wie ik vaardig staan moest om te laten 't leven.
Is dit, fortuin, het spel waar gij uw lust mee boet?783
De bitste bitterheid is die u 't zoetste zoet?784
785
O mijn verloren troost, ten reukelozen wangen785
spoog ik scheldwoorden uit en lasterde de gangen786
van uw gemoed, dat nooit een scheven weg insloeg.787
Schuld ken ik veel te laat, schuld gaf ik veel te vroeg.788
Thans willen wagen van deez' grouwel alle talen.789
790
En waar men 's ramps gedenkt, daar zal men mij ophalen790
als medestander in d' oorzaken van uw smart,791
gelijk een zuipbloed, wien nooit jammer roerde 't hart.792
Wat zal ik zeggen: Goôn, aanschouwt dit uit den hogen?
Of, keert Uw aanschijn af en sluit al 's hemels ogen794
795
voor 't derelijk toneel van 't weergaloze leid,795
en schendt Uw lichten niet aan deez' afgrijslijkheid?796
Maar gij, mijn lief, indien de ziel, des lijfs ontslegen,797
wat wezens heeft van ons en zij zich mag belegen798
om nederwaarts te zien en acht slaan op hetgeen
800
dat van het aards geslacht met ijver wordt gebeên,800
| |
[p. 162] | |
u bid, u bid ik, gij wilt mij de schuld vergeven
van 't godloos kwaad, door mijn godvruchtigheid bedreven;802
ik zag voor 's Hemels straf des hels verwoedheid aan.803
Zo wonderteken liegt, waar zullen wij op staan?804
luidewijk
805
Mijn here, waar is uw manhaftigheid gebleven?805
De zinneloze rouw dus, dus veel, toe te geven,806
waarmee men niets en wint, is immers geen bescheid.
baeto
Rouw zonder eind wordt van de tijd mij opgeleid.808
burgerhart
De tijd, in groot gevaar, eist zorge van de vromen.809
baeto
810
Hij zorg' die hoopt of vreest, dat ben ik overkomen.810
luidewijk
In nood is uw persoon.811
burgerhart
Gewislijk is z' er in.
baeto
Daar mag 't niet kwader mee, die stierf met Rycheldin.812
luidewijk
Die is, mijn here, nog voor een goed deel in 't leven.
baeto
Helaas, daar leit het lijk en heeft den geest gegeven.
luidewijk
815
Zij leeft in uwen zoon, haar enig overschot.815
baeto
Ach al te jonge wees, een monber strekk' u God.816
| |
[p. 163] | |
burgerhart
God wil, en 't is uw plicht, dat gij hem, heer, verdadigt.817
baeto
De toveres zal met twee zielen zijn verzadigd.
burgerhart
De wrede bloeddorst wordt door 't zuipen niet geslist.819
luidewijk
820
't Geweld zal uiten 'tgeen tekortkwam aan de list.820
baeto
O Goden, zou z' er meer gemeend zijn te verdelgen?821
burgerhart
Al wat zich dezes heeft te klagen of te belgen.822
luidewijk
Een hart dat tocht naar 't rijk heeft onlijdzame jacht.823
baeto
Wie woelt er om?824
burgerhart
Doorgaans de naast' die 't niet verwacht.
baeto
825
Zij die de krone draagt en hoeft ze niet te werven.825
luidewijk
De staatzucht strekt zich uit tot d' allerachterst' erven.826
baeto
Om wettig oir te zien zij niet veel hoops en zag.827
burgerhart
Wie heerst, die hoopt en doet om oir meer dan hij mag.828
baeto
Het onderwindt de mans, de stilte past de vrouwen.829
| |
[p. 164] | |
luidewijk
830
't Is een moeiziek geslacht, dat kwalijk rust kan houwen.830
burgerhart
Ontdekte schelmerij zoekt heil aan stout bestaan.831
luidewijk
Laat u gezeggen, heer, en schiet het harnas aan,832
en wapen uw gezin, eer dat zij ons verrassen.833
baeto
Ik volg u. Ieder schikk' op zijn geweer te passen.834
luidewijk
835
Fluks, wapent mannen, fluks, eer dat de vijand kom'.835
burgerhart
'k Ga zetten schildwacht uit en sluiten 't hof rondom.836
ot
En ik dit overdragen.
penta
Balsturige geluk, wat batser tegenspoed!839
840
Wat ramp weerspannig is dit, die zo spijtig doet840
mijn konsten hoon op hoon? 't Uur is alreeds verlopen841
en niemand is nog hier. Hoe duur zal ik bekopen
den aanslag, bijaldien zij t' ontijd is ontdekt!843
Misschien is 't dat alreeds mijn vijand herwaarts trekt,844
| |
[p. 165] | |
845
om, eer ik 's konings oor gewin, mij t' overstelpen.845
Kan alle d' afgrond met zijn boosheid bet niet helpen?846
Of raas ik?847
penta, Ot
penta
Jonker Ot. Hier. Herwaarts. Wat voor mie?
ot
Van batser ongeval, mevrouw, en hoort men nie.848
penta
Wat zegt gij?
ot
Zij is dood. Hij kwam zo laat van 't jagen,
850
dat zij door kracht des vuurs ter neder was geslagen.
En ook de hoed ontstak, eer hij die had aanvaard.851
penta
Hoe leidt hij 't over nu?852
ot
Hij heeft geraden waar 't
hem herkomt, en, bevreesd of hem geweld mocht deren,
geboôn dat ieder denk' op overlast te weren.
penta
855
't Is nu geen suffens tijd. Let hier op. Ik zal gaan.855
ot
Om wat te doen, mevrouw?
| |
[p. 166] | |
dat ik 's met u versta. Gij, in verbaasden moede858
schik dan te komen voorts met d' onverwachte maar.859
860
Stoffeert d' omstandigheên met uitspraak en gebaar860
op 't hatelijkst en vult des konings borst met vrezen.861
Fluks, aan een zijd'. Ik hoor gerucht. Daar zal hij wezen.862
penta, Catmeer
catmeer
't Bezorgen van 't sieraad
865
heeft zulk een ijver in, dat vaak de jonge vrouwen
haar tijd vergissen of haar uur niet wel onthouwen.
Doch 't is wel porrens nood en al te lang gebeid.867
penta, Catmeer, Ot
ot
Ach, mij smart dat ik moet dragen
een tijding, here, zo droef voor uw Majesteit.
| |
[p. 167] | |
catmeer
Wat is er?
catmeer
Spreek uit. Twijflende vrees vreest alle kwaden t'zamen.874
penta
875
Wat is er dat u dus beteuterd houden mag?875
ot
't Geen ongelooflijk schijnt ik met deez' ogen zag.
't Geen ongelooflijk schijnt en waarlijk toch geschiedde,877
is 't nodig dat ik breng tot al te droef een miede.
Dan 't is zo 's Hemels wil, die lange wordt begekt,879
880
die lange wordt versmaad eer Hij 't zich annetrekt.
En, latend' haren loop vol uit de boosheid rennen,881
zodat de bozen tot de voorspoed heel gewennen,
om de verweenden bet te treffen met de smaak
der droefheid, spaart ten langen laatsten toe de wraak.
885
Zijn en des konings leed Deez' in het end gewroken885
en, met een wonderdaad het vonnis uitgesproken
heeft, over de meineed der dubbele vorstin.
Ik heb zien branden 't hoofd der loze Rycheldin888
en met de vlamme, die 't vervloekt bedrog verklaarde,889
890
haar lichaam staan omringd, totdat zij zeeg ter aarde.
| |
[p. 168] | |
catmeer
O Goden, en mijn zoon wat zeit hij nu hier af?891
ot
Hij, even halssterk, wijt zijn oudren 's Hemels straf892
en rust zich, geeft hij voor, om overlast te weren.893
penta
Wie zich niet en ontziet zijn ouders zelfs t' onteren894
895
met opspraak van verraad, wil twijflen niet of hij
't ontzig van eer en deugd heel overkomen zij.
Wat hoefd' hij, rechts getroost, zich met geweld te stijven?897
En, vreest hij 't recht, zo zal 't bij geen verweren blijven.898
Waartoe gesukkeld dan tot hij beleger' 't hof,899
900
tot hij breng' op de been het schuim en lichtste stof900
van 't reukeloze volk, dat geen verlies van have,
bij oproer, vreest, en troon' met vrijigheid de slaven?902
Men loop' hem fluks op 't lijf en kerv' zijn opzet spoêg,903
en helpt de kroon uit vaar. Is 't maar nog tijds genoeg.
ot
905
Hoog tijd, voorwaar, hoog tijd.905
penta
Men redt met lanterfanten
geen oproer.
| |
[p. 169] | |
ot
Daar dient in verzien.906
penta
Schaf raad.
catmeer
Trauwanten,
fluks in uw vol geweer.
catmeer
Ik, jonker, wil dat gij
den last op u neemt van hun heden te gebieden.909
910
Dit wil ik, gasten, hoort, gij ook mijn edellieden,910
dat jonker Ot vandaag hebb' over u bevel
en dat men dadelijk Baeto gevangen stell'.912
Dies wapen' al wat nut is wapenen te dragen913
en make zich op weg.
penta, Ot
penta
Mejonker, hoor.
ot
Mevrouw.
| |
[p. 170] | |
wil zonder weer gevaên, neem hem allijkwel 't leven.
De nood toch dwingt dat uit.
ot
Ik vat het.
rei van joffrouwen
Wat gedruis, wat drokheid woelt er door het slot?921
Ach, ach, wat is mij 't hart bezwaard!
Ach, wat loopt men met al zulk een ijver tot923
de wapens, die ras zijn aanvaard,
925
maar af te leggen als z' hebben smaak van 't bloed,
vallen niet even goed!
Wat voor dulheid, mannen, heeft uw borst gevat,927
die op doet zwellen uw gemoên?
Wat voor razerij bevangt uw harten, dat
930
gij onvoorzichtig slaat aan 't woên,
alsof van binnen de toveres u met
helgeesten had bezet?
Zou 't wel wezen dat de kwaâ verstandelheên933
uw harten hebben opgevuld?
935
Waardig zijt gij dan dat ik uw ramp beween,935
die schelmen wordt bij hunne schuld.936
| |
[p. 171] | |
Of heeft de vader u zelf, door stiefmoêrs list,937
op eigen bloed gehist?938
D' eden hooggezworen voor de goê Godin,939
940
't banket zo koninklijk bereid,
't sieren van de zalen en van 't hofgezin,941
is 't alles hierop toegeleid?942
Bruikt men de Goden, de vreugd en vriendlijkheên943
tot schelmerijenkleên?944
945
O bedrog, gepronkt van praat en van gelaat,945
oneens van hart en van aanschijn,946
geen penseel kan malen af 't verholen kwaad947
en etter vuil van uw venijn.948
Onder de pijlen die 't gram geluk uitschiet,949
950
weet gij uw feller niet.950
Wij, door u, zijn op één ogenblik geveld951
in der ellenden diepste poel,
wij, die 't luk voldoende scheen dat had gesteld953
op heden in zijn eigen stoel,
955
om te genieten de vredevruchten tiîg,
steken in d' ergste krijg.
| |
[p. 172] | |
Grote Goden, die het sterfelijk geslacht957
hebt onder dwang van Uwe roe,
om den mens te geven 't hoogst waar hij naar tracht,
960
hoe zijt Gij zo gereed daartoe?
En, om hem t' handhaven in zijn voorspoed breed,
zo bijster ongereed?
|
|