Geeraerdt van Velsen. Baeto, of oorsprong der Hollanderen
(2005)–P.C. Hooft[p. 140] | |
Tweede bedrijf
zegemond
't Zij veel of luttel hun vernuft de mensen slijpen,379
380
zij vinden dat er meer is dan men kan begrijpen380
en dat er is iets Goeds gewoon te nemen acht,381
met hartelijke zorg, op 't sterfelijk geslacht.382
Oogt op u, gij zult licht bevroeden hoe uw leden383
zo t'zamen zijn gevoegd en op alzulke steden,384
385
dat, die de macht had en veranderde van plaats385
een lid alleen, hem zoud' berouwen zijnes raads,
en blijken hoe al 't best', dat zijn verwaand bedillen
wist uit te rechten, was gemak of maaksel spillen.
Dus niemands reên voor deez' geschiktheid danken zal389
390
het ongebonden lot van enig wild geval.
Nochtans uw Vader, toen Hij u besloot te telen,391
| |
[p. 141] | |
geen overleg en maakt' hoe dat Hij deze delen
toereden zou van minst tot meest, en zo bekwaam,
dat geen den and'ren let, zou mogen voegen t' zaam.
395
Daar moet dan wezen kracht van wijsheid, die met nader395
goedgunstigheid uw nut bevorder' als uw vader,
en de gedaant' ontwerp', en zo de stoffe vlij,
dat het in 't laatst tot dus een meesterstuk gedij.
400
tenzij misschien een mens verkeerd wild' heten zwijgen
zijns harten sterke stem, die luide roept hiervan,
en dat hij garen zou zijn bozer als hij kan.402
Dies weet mijn toeverzicht geen gissinge te maken,403
dat Godheid immermeer uit het geloof zal raken.
405
Want d' ijvrige gemeent' met bidden, brand en rook405
voor Goden vieren zou veeleer ajuin en look,406
als zorgelozelijk verwerpen 't innig tsagen,407
't welk rekent alle luk voor loon en ramp voor plagen.408
Maar op wat zede dat de Godheid wezen wil409
410
met eer en lof gediend, hierin is groot verschil
en schier zo menig volk, zo velerlei gezindheid.
| |
[p. 142] | |
Wien wijsheid het verstand genezen heeft van blindheid,412
die stemmen overeen, dat geen ding bet gevalt413
aan 't eeuwig Wezen als de deftige gestalt414
415
van een oprecht gemoed en God niets aangenamers415
heeft als het heilig hol en zuivre binnenkamers416
van vromer borst, waar zich een hart houdt metterwoon417
in d' edel' eerlijkheid der deugden opgezoôn.418
Maar dwaasheid algemeen, slaand' in den wind de reden,419
420
zoekt God te paaien met een pracht van staatlijkheden.420
't Welk nutter is nochtans en bet de zinnen schuimt421
als woestheid, die den dienst der Godheid heel verzuimt.422
Doch nademaal men niet komt overeen in dezen,423
hoewel elk heftig houdt zijn zede best te wezen,424
425
zo kan 't geloof des volks, gegrond op wankle waan,425
wel lichtlijk walen en geraken om te slaan426
door zatheid van het oud', of door het kloek bekleden427
van enig nieuw gebruik, met schijn van beet're reden,
die list of ijver dicht. In dit deel hangt de staat429
430
des priesterdoms voorwaar aan enen fijnen draad.430
Nochtans, indien het wil zijn konst te werke stellen,431
| |
[p. 143] | |
het zal, met dezen draad zo teêr, omverre vellen432
de tronen hooggebouwd en standers vast geplant,433
en bruiken tegens 't land de wapens van het land.434
435
Uit dit bedenken kwam 't in Duitsland, dat er d' ouden435
de kracht des priesterdoms den mannen niet betrouwden,436
maar 't opperste gezag in 't geestlijk stonden toe437
aan 't vrouwlijk zaad, opdat de flauwte van gemoe438
haar mocht ontraên den staat der heerschappij te schaden,
440
hetwelk lichtdoenlijkheid een stout hart aan mocht raden.
De vorsten bovendien, nog niet gerust van geest441
in d' onderpriesters, die men veel uit mannen leest,442
behouden aan zichzelf 't bewijzen der genaden,443
en willen dat zij straf doen over de misdaden,444
445
zodat van hunner hand geen mense vordring smaakt
en ieder paap ontzig, maar niemand aanhang maakt.446
des konings heeft daarom mij dus hoog opgetogen448
tot zegsvrouw van den zin des Hemels. Dit beleid449
450
drijf ik, mijn best, naar reên, met d' andre geestlijkheid.
| |
[p. 144] | |
De goedheên, die zichzelf ons ooit te nut uitdeelden,451
verheffen wij als Goôn, maar eren Z' in geen beelden.
Want sterflijk hoofd versiert, hoe diep het zich berâ,453
geen maaksel of 't en gaat Hun heerlijkheid te na.
455
Ook zijn wij ongewoon, 't geen dat zich niet begrijpen455
van al de wereld laat, in tempels te benijpen,456
maar wijden wel, tot eer der Heiligheên, in 't woud457
een levendige kerk van ongekorven hout,458
't welk met zijn telgen breed en hemelhoge toppen459
460
het dartelmakend licht bestaat den weg te stoppen460
en stelt van binnen toe een akelijke dag,461
die 's mensen hart bestelpt met ootmoed en ontzag.462
Wat marmerstenen vloer ook zou zich kunnen roemen463
bij voettappeet van kruid, gespikkeld met haar bloemen?
465
Wat wanden rijk vermaald of wat beeldhouwerij,465
wat orde van gebouw is zulke, dat het bij466
een schaduwrijke beemd in majesteit mag halen?467
Al deden porfier, jasp en goud des hemels stralen468
met spiegelgladde glans afstuiten en de zon469
| |
[p. 145] | |
470
daar, met zijn hel gezicht, geen oog op houden kon,
wat zou het wezen bij de pijlers der bossaadjen,471
zo rijzig en gekapt met welige pluimaadjen
van aardigvloeiend lof? Bij stammen nimmer los
van klimop, geborduurd op groen fluwelen mos?
475
Het kostelijke koor zal d' ogen haast vervelen,475
maar nimmermeer het fris der scheemrige priëlen,476
welk', als gij duizendmaal en duizendmaal beziet,477
van duizendmaal aanschouwt op één gestalte niet.
Want waar gij op kijkt of daar is nieuw groen gesproten,479
480
of vogel schudt de blaên, of wind verschiet de loten.480
Maar toeft. Hier komt de rei van nonnen die zich spoên,481
met voorbereid gemoed, om offerand te doen
- in dit bejaarde bos der opgeschoten eiken,483
van welke 's mensen oog de kruin nauw kan bereiken -484
485
aan de Godin des vuurs. En, volgens de geboôn485
van onzen koning oud, in 't aangezicht der Goôn,
als t' Hunnen overstaan, en dat Zij 's dragen kundschap,
te leggen vaste vreed' en stichten trouwe vrundschap,
waar de gemeent' om wenst, in 't heersende geslacht.
490
Komt voort gewijde schaar, eenieder met uw dracht,490
dien gij godvruchtig hebt in handen puur geladen:491
gij met den hamer en gij met de droge bladen,492
gij met het wierookvat, gij met het heilig zout,
| |
[p. 146] | |
gij met de zoete meed', gij met het vurenhout.494
495
De goedige Godin des vuurs heeft geen behagen495
in 't reutlen van het bloed der dieren neêrgeslagen496
door het moorddadig woên van scherpe bijl of knijf.497
Het stenen moedeloos in scheên van ziel en lijf,498
en kan in haar gemoed geen heuglijkheid ontsteken,499
500
maar z' is van aard als liefd', waarbij zij wordt geleken,500
die alles wat er is in goedheid overtreft.
Om 't altaar dan uw keer doet en haar lof opheft.502
rei van nonnen, Zegemond, Penta, Rycheldin, Baeto, Catmeer, Hes, Rei van Joffrouwen
rei van nonnen
O edelste Godin, geboren alzo ras503
als van dit groot heelal de schets ontworpen was,504
505
nodig is het dat in schoonheid wijk'
alles voor uw schoonheid zuiverlijk.506
Niets zo klaar, niets zo braaf, niets zo streng, niets zo fier,507
niets zo blij, niets zo mild, niets zo lief als uw vier508
naar het uitert zijn kracht.509
510
Dies zingt uw hogen lof het Duits geslacht.510
O grootste vijandin der dood, gij schut alleen511
haar tocht bij wintertijd en laat ons niet vertreên512
door 't geweld van sneeuw en hagel koud,
die zij, met een noordsen moed, uitspouwt514
515
over duin, over del, over veld, over vlak,515
| |
[p. 147] | |
over bos, over broek, over den, over dak,516
over zee, over zand,
en jaagt een bleekheid aan 't bestorven land.518
Thans neemt gij d' overhand, en doet ontspringen uit519
520
hun diepen doffen slaap, de bomen en het kruid.520
Lover ende gras weêr winnen 't veld.521
En de trotse Rijn van moede zwelt522
door het peeklen der sneeuw op de bergen vergaard,523
door het smelten van 't ijs, dat hem schorste zijn vaart,524
525
des hij stort ongetoomd525
en schuurt de stranden uit waarheen hij stroomt.
Door 't speelziek windeke, Wekleven bijgenaamd,527
dat uit het westen dan met lauwe blaasjes aêmt,528
minnevuren gij alomme stookt529
530
en de rauwste harten murruw kookt.530
Des de tierende wolf over zo zoete pijn531
zet het woud overeind, en de leeuw de woestijn,532
en de walvis de zee,
en al het klein gediert dat vollegt mee.
535
Dan bloeit en zich verheugt al waar een geest in speelt:535
elks bloeisel volgt het zaad, dat zijns gelijk dan teelt.536
U, Godinne, komt de dank hier af,537
zonder u de wereld waar' een graf.
Wat zou 't zijn met den staat van het menselijk gild,539
540
zo gij daar, o Godin, niet uw hand aan en hild?540
| |
[p. 148] | |
Och, 't verging alzo knap541
door flauwt van min en kracht van vijandschap.
Wie doch, Godinne groot, zoud' opwaarts ogen slaan,543
had gij niet 's hemels pel vernaaid met gouden draên,544
545
dat zij, met zo menig beeld bemaald,545
als een voettappeet der Goden praalt?546
Och, de zon en de maan stonden zonder gezicht,547
zonder glans, zonder gloor, zonder lust, zonder licht,548
waar 't dat gij 't niet en deed,549
550
en al de starren in de rouw gekleed.550
zegemond
O zalige Godin, die niet in open lampen551
wilt hebben, op genaad' van regen, wind, en dampen,552
bewaard het eeuwig vuur, naar andre volken zeên,553
maar het onlesbaar houdt in deze keizelsteen554
555
van 't overoud altaar, wilt jonstelijk ontsluiten555
de korst, die 't licht verschuilt en laat de vonken spruiten.556
Lof Gij, Godin. Het vuur vat in de droge blaên.557
Reikt nu het zuiver zout en vuren sporten aan558
om de kruipende vlam tot blaakren op te stoken.559
560
Daar is geglommen kool. Reikt wierook om te smoken.560
O zalige Godin, wij blaakren tot Uw eer,561
wij roken tot Uw lof, sla goedertieren neer562
| |
[p. 149] | |
de stralen van Uw oog, 't welk alles kan doordringen
en voeren zijne kracht tot in het diepst der dingen.
565
Sla neer, sla neer Uw oog op 't koninklijk geslacht,
en met Uw gloed vermurwt van wederzijd 't gedacht.566
En hecht tezamen 't hart van onze koninginne,567
door vaste vriendschap, met het harte der vorstinne.568
Dat d' eendracht van het hof tot 's volleks heil gedij'.569
570
Mevrouwen, u geliev' te komen naderbij570
en looft elkandre trouw te gener tijd te breken.571
penta
Maar gij, papinne, moest den vloek des vuurs uitspreken,572
tot doemenis van die zal kwetsen het verbond.573
zegemond
Grootachtbre koningin, mijn naam is Zegemond.574
575
Ik bid, gebiedt mijn ambt niet dat het overtrede.575
De misdaad doemt zichzelf en brengt zijn vloeke mede.576
Die keert des Hemels jonst van de misdaders af577
en drijft hun heftig toe de vreze van de straf.
Maar wij zijn tussen God en mens gesteld in 't midden
580
om, als de misdaad vloekt, de penen af te bidden580
en 't sterfelijk geslacht te lichten hun ellend.581
| |
[p. 150] | |
rycheldin
Gelijk uw Majesteit mij voorgaat, zal ik na gaan.584
penta
585
Oprechte vriendschap zweer ik u van dezer uur,585
of, meen ik 't anders, sla mij 't hels en 't hemels vuur.586
zegemond
Tot deez' beloften, o Godinne, geef Uw zegen.
En doet gij, o vorstin, hier uw beloften tegen.
rycheldin
Oprechte vriendschap zweer ik u van dezer uur,
590
of, meen ik 't anders, sla mij 't hels en 't hemels vuur.
zegemond
Tot deez' beloften ook, Godinne, geef Uw zegen.
baeto
Al wat mijn vrouwe doet, grijpt plaats van mijnentwegen.592
zegemond
Opdat men dit verbond ten krachtigste volvoer',593
uw rechter duimen reikt, dat ik ze t'zamen snoer
595
om 't lauwe bloed daaruit van wederzij te prikken,595
't welk u gelieven zal elk 's anders in te slikken.596
Gij, o Godinne, Gij die hebt in Uw bestuur597
de werking van het uit- en van 't inwendig vuur,598
verduwt zo met Uw warmt' deez' droppelen van bloede,599
600
dat ieder dezer twee van 's anders bloed zich voede600
en elks gemengde bloed met jonst naar 's anders trekk',601
't welk haar tot zaligheid en 't land tot welvaart strekk'.602
| |
[p. 151] | |
catmeer
O heugelijkste dag die mij ooit kwam te voren!603
Mij dunkt ik uit het graf verrijs en word herboren
605
ten leven van nu aan. O gemalin, uw deugd605
mij, in deez' dorre schors, herscheppen doet een jeugd,606
bedauwd met vreugden, die de geest nauw kan verzwelgen.607
't Zal nu eens zijn een eind van steuren en van belgen.608
Mijn geest, die, alzo lang als vrouw en kindren streên,
610
zich gaf te rekken twee verscheiden wegen heen610
en deerlijk scheuren liet, om geen van beide delen611
te vallen af, gevoelt alree zijn breuken helen
mits uw vereniging, waardoor dat ik verwacht613
't geluk voortaan gevest te zien in mijn geslacht.614
penta
615
Sinds gij mij deze kroon, mijn heer, op 't hoofd deed voegen,615
voegd' ik mijn zinnen om in alles te genoegen616
mijn man en opperheer. Wat uwer harte smaakt,617
daar heeft mijn hart welhaast zijn wellust af gemaakt,618
en al mijn eerzucht is uw grootheid te believen.619
catmeer
620
Mijn kindren, nimmermeer laat deze vriendschap klieven620
van enig misverstand. Maar dat vergolden zij621
door u dit harte van de koningin tot mij.
baeto
Voor trouw van onzer zijd', heer vader, wilt niet vrezen.
| |
[p. 152] | |
rycheldin
Heer vader, 't wit van onz' gemoên zal stadig wezen624
625
Uw en Haar Majesteit op 't nedrigst dienst te biên.625
Gelieve 't maar voor goed te duiden, zo misschien
iets, tegen onze zin, mocht onverhoeds gebeuren.
catmeer
Die, zonder opzet, kwetst, die kwetst licht zonder steuren.628
zegemond
Mevrouwen, eer dat gij vertrekt van dezer steê,629
630
zo drinkt, uit enen kop, beid' van deez' zoete meê,630
die met haar krachten u de zinnen zal verluchten.631
Dit leer u, maatschappij te maken van genugten.632
Godin, opdat Uw brand van geen onheilig nat633
des regens last en lijd', zo stort ik hier dit bad634
635
van warmmakenden drank uit de gewijde flessen
op het gewijd altaar, om heiliglijk te lessen636
het heilig zichtbaar vuur. Blijft jonstig en betracht637
altijd de welstand van het heersende geslacht.638
Gij, koninklijk gezin, versuft door 't angstig duchten,639
640
kleedt uw gemoên in vreugd en doet de zorgen vluchten.
| |
[p. 153] | |
645
Leert, helden, eens, leert eens en prent u in te stropen645
het ijzer gebruineerd om generhande ding
als, daar men met een kling,
door hoge parsing, vreê genoodzaakt is te kopen.
De vreê, de vreê, de vreed' is, vorsten, u bevolen649
650
te waren ongeschend voor 't sterfelijke zaad.650
Wie vreê te buiten gaat,651
tenzij om vredes wil, zet buiten 't spoor zijn zolen.
Of 't, tot onwaardigheid der hoogwaardige wetten,653
al schoon gebeurt dat een met onrecht andren deer,
655
nog is het niet zozeer
uw ambt op 't billijk recht, als wel op vreê te letten.
't Is kleine last het recht te kreuken of te vlijen,657
als 't het beloop der tijd, tot vredes steun, begeert.
Maar wordt de vreê bezeerd,659
660
de wijze wetten zijn wel haast in bitter lijen.
Want, onder 't krijgsgedruis waar 't scherpe schichten hagelt,661
de woestmakende trom, d' aanschennende trompet662
en horen naar geen wet,663
met ijz'ren punten wordt de mond des rechts vernageld.664
| |
[p. 154] | |
665
Wie thans, stipt op zijn zaak, geen voordeel wilde ruimen665
van eer of van genot, waagt dan zijn hele staat,
naam, rijkdom, ziel en zaad,
als 't opgewekt geweer bekneld is van de duimen.
Helaas, en waagd' hij maar niets anders dan zijn eigen,669
670
en dat de landman arm het rietdak van zijn kot
niet af waar, eer men 't slot
van zijnen here met den brand begost te dreigen.
Als oversten verwaand de heil'ge vreed' onteren,673
eer dat de nooddwang opkomt, wat ontgeldt er dan,
675
helaas, al menig man
dien 't scheel niet aan en gaat, de schuld van wenig heren!
|
|