Geeraerdt van Velsen. Baeto, of oorsprong der Hollanderen
(2005)–P.C. Hooft[p. 76] | |
Vierde bedrijf
geest van velsen, Graaf Floris
geest van velsen
Wee, graaf van Holland, wee, graaf Floris, wraak, wraak, wraak
zij over u, die in mijn bloed vond zulken smaak.
1070
U, die mij afgesneên den draad eerst aangeheven,1070
mij uit de arm ontrukt het allerliefste leven
en mij ontweldigd hebt des blijden lichts genot,1072
en schendiglijk beroofd van 't kostlijk overschot1073
der zoet' en van natuur mij nog gejonde dagen,1074
1075
van 't zelschap smakelijk van vrienden, en van magen1075
en alles waar het hart zo teder overhing,
met bitter scheiden en verlies van alle ding.
Gij die daar hebt gemaakt mijn lichaam tot een lege
1080
gesleten van het spoor dat naar beneden leidt,
mij sturend henen af, in mijner eenzaamheid,
om met de binnensmondssprekenden te vergaren
en zonder zonneschijn en zonder lucht te waren.1083
Gij rechter rechteloos, nu is uw tijd nabij!1084
1085
Wee Floris, Floris wee, te wraak ontzeg ik dij!1085
Dit wreekvuur, deze toorts, die zendt u 't recht vergeten.1086
| |
[p. 77] | |
De vlamme zeng' u 't hart en knaag' u 't geweten.1087
graaf floris
O mij! Wat schrik is dit die mij de stem besluit?1088
Mijn haren staan te berg, het zweet dat breekt mij uit.
1090
Wat angst beklemt mij 't hart? Och, wat is mij verschenen?
Mijn tijd nabij? O ramp! Hoe wroegt mijn borst vol penen!1091
Heeft mij de geest geraakt? Of is het dat, zo fluks,1092
ik, die bevangen was met dronkenschap des luks,
en sluimervallig, werd gewekt van mijn verslegen moed
1095
en mijn geweten, nu benuchterd door de tegenspoed?
Ai mij! Ik zie nog de geest en bloed dat wrake raast.1096
O Velsen, Velsen!
geeraerdt van velsen, Harman van Woerden, Gijsbert van Aemstel, Graaf Floris
geeraerdt van velsen
Wie vereist mij zo verbaasd?1097
graaf floris
O Velsen!
harman van woerden
Wat, is 't onraad? Wapen, wapen!
1100
Op Aemstel, Aemstel!
gijsbert van aemstel
Hoe? Vijand? Wat 's er of?1100
Beleert hij 't slot? Of is hij in den binnenhof?1101
harman van woerden
Waar is 't te doen?
| |
[p. 78] | |
| |
[p. 79] | |
geeraerdt van velsen
Van wien is dit gerucht begonnen?1102
graaf floris
Van mij, o Velsen, die van angste ben verwonnen.
En sprak u gaarne.
geeraerdt van velsen
Mij alleen, of d' ander mee?
graaf floris
1105
Alleen. Ik ben geparst aan u te zoeken vree.1105
geeraerdt van velsen
Wat zegt gij heren?
harman van woerden
Doe 't.
gijsbert van aemstel
't Wordt van mij goed gevonden.
harman van woerden
Wij gaan dan weer te rust.
gijsbert van aemstel
Gij moogt zijn hart doorgronden.
geeraerdt van velsen
Ik zal hem horen. Wel, wat, Floris, wilt gij toch?
geeraerdt van velsen, Graaf Floris
graaf floris
Ik deed u ongelijk! Och, neef van Velsen, och!1109
geeraerdt van velsen
1110
Wat kent gij aan hetgeen dat ieder openbaar is?1110
graaf floris
Ach! Ik heb u verkort, zodat het al te zwaar is.1111
geeraerdt van velsen
Ik voel 't, en duid'lijk. Spaart daar vrij woorden af.1112
graaf floris
Ik viel uw broeder streng en hielp hem in het graf,1113
| |
[p. 80] | |
de raad met dreigen doend' al zulken vonnis vijnen.1114
geeraerdt van velsen
1115
Geen erger onrecht als dat enkel recht wil schijnen.1115
graaf floris
't Bewijs was niet bestaand' en tegen hem te zwak.1116
geeraerdt van velsen
Uw bloeddorst stopt' hetgeen dat aan 't bewijs ontbrak.1117
graaf floris
Mij deert dat ik ooit deed d' onnozel' anneklagen.1118
geeraerdt van velsen
Dat denk ik wel, nu 't komt dus kwalijk te beslagen.1119
graaf floris
1120
Ik was vol kwaad vermoêns en heel verblind daarvan.1120
geeraerdt van velsen
Wie iemand kwaad toeschrijft eer dat hij 't weten kan,
en uit vermoeden haat, is waardig dat hij snevel'.1122
graaf floris
't Is prinsen ziekt', wij gaan altzamen aan dit evel.1123
geeraerdt van velsen
Wie veler vrees wil zijn, gaat veel te vrezen aan.1124
graaf floris
1125
Helaas, nog heb ik u in zwaarder stuk misdaan.1125
geeraerdt van velsen
Niet mij alleen, maar haar die 'k eeuwig heb te minnen.1126
graaf floris
De wederwaardigheid sporrelde door mijn zinnen,1127
| |
[p. 81] | |
de spijt die wrong mij 't hart en dreef mij tot die zaak.
geeraerdt van velsen
Wel, ieder dan zijn beurt, nu drijft ze mij tot wraak.
graaf floris
1130
Mijn boelschap tergd' me staag, deez' heeft de schuld van alle.1130
geeraerdt van velsen
Zo schendt gij liên van eer, den hoeren ten gevalle.
graaf floris
Ik vloek de tijd dat ik bemind' haar lichten aard.1132
geeraerdt van velsen
Maar Holland vloekt de tijd dat gij geboren waart.
graaf floris
Ach Velsen, geeft mij pais, ziet hoe ik mij verneder.1134
geeraerdt van velsen
1135
Geeft gij mijn broeder 't lijf, mijn vrouw haar ere weder?
graaf floris
Doet afstand van 't krakeel, o Ridder, en ik zal...1136
geeraerdt van velsen
Wat zoudt gij, die nu hebt dat u is niet met al?1137
graaf floris
Uw bastaarddochter zal ik trouwen, laat mij 't leven.1138
geeraerdt van velsen
Te waard is zij m', ik wil z' aan geen verrader geven.1139
graaf floris
1140
Hoe hebt gij 't met mij voor of waar dan wacht ik naar?1140
| |
[p. 82] | |
geeraerdt van velsen
Dat wordt gij t' zijner tijd intijds genoeg gewaar.1141
Ik ga, de reden wordt hier toch om niet versleten.1142
graaf floris
Wat is de mijn' een val! Hoe ver ben ik versmeten!1143
Op gist'ren zat ik hoog, verzelschapt met de pracht
1145
des priestersdoms verwaand en heren groot van macht1145
in 't schone midden van den drang der eed'le scharen,1146
omringeld met den stoet van lijfwacht en dienaren,
als een vermogen vorst, en van dit vrije land1148
d' uitstekendste persoon en zou deez' gulden band,1149
1150
die niet dan graaflijk haar gewoon is te verschuilen,
met menig koningskroon nood' hebben willen ruilen.
Nu leg ik als verslenst, van ieder te versmaên,1152
onwaardelijk geboeid en op mijn hals gevaên.1153
Des ik mijzelven 't hoofd van troosteloosheid plonder.1154
1155
In een, in enen dag, ben ik geworpen t' onder1155
en is verdwenen heel mijn glorie klaar, gelijk1156
als van den hemel valt de sneeuw en smelt in 't slijk.
Gaat heen, vertrouwt het luk. Mij dien, met feestig groeten,1158
de morgen annebad, den avond trad met voeten.1159
1160
Maar hoe toch? Ai ik dool, mijn scheut begon veel eer.1160
Aan 't vallen was ik lang, maar gist'ren kwam ik neer.
Smekende vijandin, toen gij 't onlijdzaam razen1162
met giftig' ogen mij ten aadr'en in kwaamt blazen,
| |
[p. 83] | |
dat greep mij aan gelijk door den gebeten wond,1164
1165
zijn schennis schiet het schuim van enen dollen hond
en ongenadig woedt op al de leên verwonnen.
Toen stiet mijn luk zijn kruin, toen viel ik, toen begonnen1167
te wankelen mijn staat, te waggelen mijn kroon,1168
toen zweken onder mij de stijlen van mijn troon.
1170
O valse vrouw, hoe duur staat mij uw loos aanschouwen!1170
Hoe duur uw lusten! Och wat komt er ramps door vrouwen,
dat geblankette kwaad! Fij, dat ik, ter begeert'1172
uws opgeblazenheids, d' eerwaardig' heb onteerd,
daar 't zo bederflijk in bestuur van alle staten1174
1175
is, zonder eers genot, d' eerwaardigen te laten.
Wat ging mij aan? 'k En weet 's. 't Vernuft was slinks en krom,1176
een averechtsen weg sloegen mijn zinnen om.1177
Nu is 't te laat. O man onzaligst uwer tijden!1178
Wat zal ik? Wakker zijn noch slapen kan ik lijden:
1180
vol kommers 't waken is, de slaap vol angsten straf.1180
Ellend', wordt gij niet mat, zo mat mij haastig af.1181
trompetter
De blanken uchtend met haar blozend rode kaken,
in 't heugelijke kleed van dundoek en scharlaken,1183
rust toe ten hemelvaart. Haar gouden pruik alree1184
1185
in 't zilver schittert van de vlakke Zuiderzee
en doet de schaduw vocht der duisterheid verjagen.1186
Het zweeft een frisse dauw van rozen om haar wagen.
| |
[p. 84] | |
De zonne volgt het spoor van 's ouden Titons bruid1188
en steekt de hemel al zijn minder ogen uit.1189
1190
In 't oosten daagt het op. De nacht begint te duiken.
Wie dat ter schildwacht staat en laat geen ogen luiken.
Geeraerdt van velsen, Schildknaap
schildknaap
Ik acht mijn here neemt mijn mening zeer wel in1192
en ziet de tweesprong van dit antwoord dubbelzin1193
en 't strijdige verstand in eenderlei geluiden.1194
geeraerdt van velsen
1195
Men neemt het zo men wil. Voor mij is dat men 't duiden1195
tenminste op den zin kan, die mij best gelijkt.
Dus, mijn gemoed geenszins van d' eerste raad en wijkt,1197
maar 't geen dat ik bezuur, dat zal hij mee bezuren.1198
geeraerdt van velsen, Schildknaap, Trompetter
trompetter
Op, wapen, wapen! Mant uw torens, mant uw muren!
1200
Op krijgslui, vijand! Op en vaardig in 't geweer!1200
geeraerdt van velsen
Wat vijand?
schildknaap
Ridders op!
| |
[p. 85] | |
trompetter
Ik zie langs Diemerdijk een stofwolk herwaarts trekken.1203
In rep en roeren is de Waterlandse zij,
1205
van schuiten zonder tal grimmelt het op het IJ.1205
gijsbert van aemstel, Schildknaap, Harman van Woerden, Geeraerdt van Velsen
gijsbert van aemstel
Wat is er gaans?
schildknaap
Op, op!
harman van woerden
Hoe?1206
schildknaap
Vijand!
gijsbert van aemstel
Waar verschenen?
schildknaap
Op mannen, op met vlijt,
bezet uw muren!
harman van woerden
't Is geen muurbezettenstijd!
gijsbert van aemstel
1210
Zo doet het zeker niet.1210
geeraerdt van velsen
't Is tijd om te vervaren.
harman van woerden
Een ieder rust hem toe.1211
gijsbert van aemstel
Het vollek laat vergaren
om af te trekken.
| |
[p. 86] | |
geeraerdt van velsen
Gaat gij om de graaf te haal'.
schildknaap
Ik ga.
geeraerdt van velsen
Dat men terstond de paarden toom' en zaêl'.
Mijn vrouw, waar is zij?
machtelt van velsen, Geeraerdt van Velsen
machtelt van velsen
Hier, mijn heer.
geeraerdt van velsen
Mijn lieve leven,
1215
de tijd wil dat wij ons van 't Huis te Muiden geven1215
in zulker ijl en wijs, dat zij niet toe en laat
uliên te voeren mee.1217
machtelt van velsen
Waar blijf ik dan? Wat raad
schiet mij dan over?
geeraerdt van velsen
Mijn verkoren, stilt uw wenen.
D' onwetende gemeent' is schendig op de benen;1219
1220
haar oplopenden moed t' ontwijken is ons 't naast,
en bod te geven, totdat zij hebb' uitgeraasd,
want wederstand te doen is haar met sporen nopen.1222
Maar laat men zonder stoot hen t' einden adem lopen,1223
haar dapperheid verslenst. En hoe zij hoger klom,1224
1225
hoe dat zij logger zinkt. Dan ziet eenieder om1225
wat loon van zijnen dienst hij hebbe te verwachten,
dan schieten huis en vrouw en kind in de gedachten.
| |
[p. 87] | |
Dus hoopt ten besten, God zij met u lief, ik ga.1228
machtelt van velsen
Hier blijv' ik dan alleen op 's woeden volks genâ.1229
1230
Helaas, wat overlast zal mij al staan te lijen!1230
geeraerdt van velsen
De vrouwelijke staat zal u genoeg bevrijen,1231
en 't mededogen van het lelijk onbescheid1232
daar gij mee zijt verkort, en uw onnozelheid.
De droefheid bindt uw tong. Och, laat dit schreien achter,1234
1235
dat toch verloren is en zet uw hart wat zachter.
schildknaap
Als 't u belieft mijn heer, 't gezelschap is gereed.
machtelt van velsen
De God gedenk' aan u, Die 't schijnt dat mij vergeet1237
en wil u beter weg, dan 't hart mij tuigt, geleiden.
geeraerdt van velsen
Een blij verzamen jonn' Hij ons na 't droevig scheiden.1239
| |
[p. 88] | |
dat is, van ouder herkomst wijd,1246
bij d' allertreffelijkst altijd1247
beloond met erenbeelden danklijk.1248
De roem is uitgeblazen, met1249
1250
geleerdheids heldere trompet,
in schrift en dichten onverganklijk.
De lofkrans groenens nimmer moe,1252
die komt het haar derzulken toe
die 't al voor 't algemene wagen,1254
1255
gelijk den heer van Aemstel tracht,1255
hoewel zijn zelschaps overmacht1256
hem let zijn voorstel te bejagen.
Dan wie met wens om goede krijt,1258
maar allerhande prinsen lijdt
1260
en 't geen hem overkomt te dogen,
zacht opneemt, dof in hoop en vrees,
en 't ongelijk van weeuw en wees
kan annezien met goeden ogen,
zulk een blijft onvermaard en muit
1265
niet met het hoofd doorluchtig uit.
Zijn dove faam kan hem niet bringen1266
in 's werelds oog en aangezicht,
| |
[p. 89] | |
noch uit de duisterheid in 't licht1268
optrekken tot aan 't roer der dingen.1269
1270
Zijn naam heeft klank bij oud noch jong,
noch zoetheid op des volleks tong,
oneêl bij burgers en bij boeren.1272
Stilzwijgend glipt zijn leven deur,1273
maar zonder stoot en zonder steur,1274
1275
en zonder trom in 't hart te roeren.1275
Hem angt gedurende 't belied1276
van zijnen aanslag d' ontrouw niet,1277
of lichtheid van die 't samenzwoeren,1278
noch misluk als het annegaat,1279
1280
noch de vervarelijken haat
des blinden volleks na 't uitvoeren.
De minste twijfel van geluid1282
en jaagt hem 's nachts ten bed niet uit,
noch vluchtens nood van vrouw en vrinden.1284
1285
Het veel bestaan kan nauw bestaan,1285
gemakkelijk is veiligst gaan,
en grote rust klein onderwinden.
| |
[p. 90] | |
|
|