Geeraerdt van Velsen
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
1. Thema, motieven, figuratie, handelingsvoortgang1.1. Aristokratische erekodeIn Aristocratische moraal, een facet van de Geeraerdt van Velsen Ga naar voetnoot1) beziet Fokke Veenstra de Geeraerdt van Velsen vanuit het aspekt van de aristokratische eer.
a) Hij begint met het schetsen van de derde scène van het tweede bedrijf, de aankomst van graaf Floris op het slot te Muiden en het onmiddellijk daarbij behorende twistgesprek tussen Floris en de samenzweerders: Geeraerdt van Velsen, Harman van Woerden en Gijsbert van Aemstel. Van Aemstel houdt daarbij, meer theoretisch en minder affektief als Van Woerden en Van Velsen in het persoonlijk vlak van een vertoornde vader en driftige echtgenoot en broer, een vrij lange rede (vs. 398-421) over hoe Floris had moeten regeren. De | |
[pagina 6]
| |
slotregel van deze rede is een zeer belangrijk kernvers in de beschouwingen van F. Veenstra. Hij luidt: O gruwel, Eelmans eer te doôn met valsche schulden
(vs. 421, zie Veenstra blz. 13, 18, 68)
Eelmans = edelmans
doôn = doden
schulden = beschuldigingen
Heel de rede en biezonder vs. 421 zijn zeer belangrijk voor het begrip van de thematiek en de motieven van het stuk. De schrijver gaat uitgebreid verder in op eer en eelmans of edelmans eer, de eer van een edelman, een edele, een mens van adel, een aristokraat. Hierbij worden behandeld: Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid; Aristoteles, Nicomachische Ethica; Cicero, De Officiis (vertaling van Coornhert); Castiglione, Il Cortegiano; Guazzo, La conversatione civile; Romei, Discorsi e.a., die allen veel spreken over: adel, verschillende soorten adel, de eer die bij de ideale adel hoort, de enorme afstand tussen de aristokratie en het gemene volk, het regeren van de staat door de aristokratie, een hiërarchische opbouw van de klassen in de staat met aan de top de ideale vorst en daaronder als adviseurs de hoge aristokratie. Al deze gedachten waren gemeengoed in aristokratisch gezinde Renaissancekringen. In deze gedachtenkring beweegt zich ook ons toneelstuk en volgens deze gedachtenkring wordt Floris in vs. 397 door Gerard van Velsen genoemd: Verrader eerloos, streep, en schandvleck aller grooten
(vs. 397, Veenstra blz. 27)
streep = bastaard (‘streep’ moet hier niet
letterlijk opgevat worden; ook ‘verrader’ moet niet gewoon
letterlijk worden opgevat, maar als verrader van de aristokratische
erekode).
De reeds genoemde, sterk theoretische, rede van Gijsbert van Aemstel van vs. 398-421 staat helemaal in het teken van de aristokratische erekode. Schrijver wijst speciaal op hoochgheboorenheydt (vs. 400, Veenstra blz. 30), staetlijcke' overouwderen (vs. 401, Veenstra blz. 32). Hierbij hoort ook de openingsrede van het stuk, door de tragische Machtelt van Velsen uitgesproken, waarin zij, ook zelf iemand die zich houdt aan de adellijke erekode, bij het overdenken van de mis/ | |
[pagina 7]
| |
daad van Floris, de zoon van de grote Rooms-koning Willem II, tegenover haar zelf en tegelijk tegen die erekode, na het uitbrengen van Die 's Roomschen Koninx soon
de zin niet meer kan voltooien. Er volgen alleen een paar uitroepen van ontsteltenis o smart! o droefheyt! ach!
(vs. 39, Veenstra blz. 34)
Dezelfde verbijstering over Floris' eerloosheid legt ze ook in de mond van zijn vader Vercrachten? een gehuwde'? een lief van zijn ghetrouwe?
(vs. 53, Veenstra blz. 34)
Die eer is ondenkbaar zonder deugd en zo laat Machteld in de door haar gefantazeerde toespraak van de Rooms-koning Willem II tot zijn ontaarde zoon zeggen: Hoe ondiep schiet in 't bloedt
De Deuchd haer wortel! Soon, gheen soone nae 't ghemoedt;
Maer die my na den vleesch alleen bestaet, niet nader,
En in het beste deel verloochent uwen Vaeder;
(vs. 43b-46, Veenstra blz. 36)
b) Na de voorafgaande beschouwingen acht de schrijver de tijd gekomen te gaan definiëren ‘wat eer precies is’. (blz. 39) Hooft zegt zelf in een gedicht: eer is het lof des deuchts (in het vervolg van de tekst blijkt dat het niet voornamelijk gaat over de uiterlijke lof maar vooral over de lof van het eigen gemoed). Deze formulering en die van andere Renaissancisten gaan terug op Aristoteles: eer is de beloning van de deugd (Ethika); eer is het teken van een reputatie dat men het goede doet (Retorika). Hugo de Groot zegt: de eer nemen wy hier eng, sulcks dat daer door beduit wert het goed ghevoelen dat anderen van ons hebben (voor het voorafgaande zie Veenstra blz. 39, 40). De schrijver besluit dat er twee aspekten zijn bij het begrip eer: 1e de reputatie, de goede naam en faam, 2e de innerlijke zelfgenoegzaamheid, de innerlijke zekerheid van een moreel verantwoorde verhouding tot de omringende buitenwereld, het gevoel dat iemand heeft van de integriteit van zijn geweten (blz. 40). | |
[pagina 8]
| |
Deze twee aspekten van de eer vinden we ook in het toneelstuk, in de inhoudsrijke, reeds meer geciteerde redevoering van Van Aemstel gedurende de twist op het slotplein van Muiden: van waer uw deuchd ten toone
Mocht (nevens 't loon beset in een vernoechd ghemoedt)
Van yder zijn aenschouwt, en loffelijck begroedt.
(vs. 406b-408, Veenstra, blz. 43)
ten toone = duidelijk zichtbaar
mocht = zou kunnen
beset = gelegen
vernoechd = tevreden
(dit had kunnen gebeuren bij Floris, maar, o
gruwel, hij heeft eelmans eer gedood, vs. 421)
c) De definitie van de eer als: eer is het lof des deugds, of: eer vloeit voort uit deugd, of: eer is de beloning van de deugd (en dat met twee aspekten), eist een uitleg van wat hier onder deugd wordt verstaan. In het drama wordt vaak over deugd gesproken en ook in verband met eer. De schrijver haalt op blz. 44 aan vs. 406 v.v., 44, 48, 502, 512, 1031-1034. De meest belangrijke tekst is vs. 423b + 424: Wie door gheen vreese swicht
Maer dapper is van deuchdt, hy op zyn hoornen licht:
Ridder Geeraerdt van Velsen beschrijft hier de handelwijze van een tiran. (de tiran = hy). Dat dappere deugd komt ook nog elders in het werk van Hooft voor. Het betekent: meer dan gewone deugd, eminente deugd. Een tiran neemt iemand met zo'n dappere deugd op de horens om hem te doden. De schrijver brengt met die mens met dappere deugd, de niet-vreesachtige, in verband het woord uit de kontekst, vs. 430 preusch, dat hij met behulp van vs. 212 het vry, oprecht en preusch gheslacht (nl. de Romeinen) verklaart als: magnanimus, grootmoedig, hoogmoedig, een voorname eigenschap van de held volgens Renaissancistische opvattingen. (blz. 44, 45). De grootheid van ziel speelt een grote rol in de griekse en latijnse ethiek. Ze leidt echter, zo zegt ook Cicero in De Officiis, gemakkelijk tot eigendunk, excessieve machtsbegeerte, tot een zich verheven voelen boven iedereen, tot wat wij nu gewoonlijk hoogmoed noemen. | |
[pagina 9]
| |
d) Aldus komt de schrijver via de definitie van de eer en de uitleg van het in die definitie voorkomende woord deugd en de dappere deugd = eminente deugd, grootzielige deugd, grootmoedigheid (die speciaal behoort bij een vorst) tot de verleiding van de grootmoedige (speciaal als hij een machtige, een vorst is) om zijn grootmoedigheid te laten verworden tot de ondeugd van hoogmoed, een zich verheven achten boven iedereen, een zich niet meer binden aan de normen van de moraal, het eigendunkelijk begaan van onrecht. Deze verleiding lokt het sterkst de reëel machtige, de vorst, die dan door hoogmoed en onrechtvaardigheid wordt tot de tiran. Het is dus heel logisch dat de schrijver na deze beschrijvingen overgaat tot het tekenen van de persoonlijkheid van Floris (blz. 49), want bij hem heeft zich dit ondeugdproces voltrokken. Hij is de Tyran (vs. 423). In vs. 75 wordt hem de hoomoed toegeschreven. Van Aemstel zegt in zijn reeds bekende rede: Hebt ghy u selven (laes!) een vuylen hoedt besmet / met ongherechticheydt, op 't reuckloos hoofdt gheset vs. 415, 416). Een belangrijk vers is Gheen argher onrecht als dat enckel recht wil schynen.
(vs. 1115, Veenstra blz. 50-53; dit wordt door Van
Velsen gezegd in het laatste onderhoud met Floris waarin deze, tot
nietswaardigheid vervallen, zelfs aanbiedt Van Velsens bastaarddochter te
huwen, als hem het leven wordt gelaten).
Dit blijkt een vertaling van de beroemde uitspraak van Cicero, De Officiis: summum ius, summa iniuria, door Coornhert weergegeven als: Daer geschiet oock dicwils onrecht door schalcke ende listige beschuldiginge, ende dat met valsche beduydinge vande rechten. Daer wt men seyt dattet scherpste recht, dicwils tgrootste onrecht is. Het onrecht van vs. 1115 is het onrechtvaardige doodvonnis van de broer van Van Velsen, dat blijkt uit de kontekst. Uit zo'n tekst blijkt eens te meer hoe Hooft ook al in 1613 op de hoogte was van de Renaissance-literatuur van zijn tijd op het terrein van de ethiek, de aristokratische ethiek, de aristokratische erekode, en verbonden daarmee het staatsbeleid. Het onrecht van vs. 1115 voert de schrijver naar een ander gedeelte van Coornherts vertaling van Cicero's De Officiis: (Maer) want alle dat onrecht is, in twee manieren geschiet: dats te weten door ghewelt oft door bedroch: ende t'bedriegen den vossen, maer 'tgewelt den Leeuwen betaemt: so behooren dese beyde van alle menschen verre verscheyden te zijn: Doch so is bedroch het hatelicxte. Maer onder alle ongerechticheyt en vintmen | |
[pagina 10]
| |
geen schadelijcker, dan der geenre, die quaat zijnde, tvolck bedrieghen onder een schijn van goede oprechte mannen. In deze tekst wordt ook het schynen van vs. 1115 belicht, maar duiken tegelijk bedrog en geweld op met hun dierlijke figuraties van vos en leeuw. Op het eind van Machtelts lange monoloog, waarmee het stuk begint, wordt zij besprongen door ijselijke droombeelden, die voortkomen uit haar angst (vs. 135, 136). Deze beelden zijn Twist, Gheweldt en Bedroch. En om bovenaangehaalde tekst helemaal te laten doorklinken zegt Bedroch: en met het vossevel
Behendich aenghenaeyt, te stoppen en vervanghen
Al waer de leeuwenhuyt niet toe en mochte langhen:
(vs. 208b-210, Veenstra, blz. 54-56, zie ook Veenstra,
Invloeden blz. 76 en 222, waar Montaigne en Lipsius erbij betrokken
worden.)
De beelden van vos en leeuw treffen we allerwegen in de Renaissance-literatuur. Geweld en list zijn voor Machiavelli dé middelen voor de princeps, de vorst om aan de macht te blijven en hij gebruikt daarbij ook de beelden van de leeuw en de vos. Hooft sluit zich in zijn drama aan bij de bestrijders van de algemeen veroordeelde, al te realistische Florentijn.
e) Bij de neergang van de mens naar het dierlijke van leeuwengeweld en vossenbedrog horen ook de bij het twistgesprek van de aankomst op het Muiderslot aan Floris toegeschreven woestigheid en moedwil: G. van Velsen
…. Eervergheten schandt,
Die van uw moedwil heeft mijn Eerbre Vrouw gheleeden?
H. van Woerden
Daer toe gheboren wy, dat uwer dartelheden
Verwaende woesticheydt, die veel te weeldrich klom,
Met onse Naem, en Haef na lust soud springhen om?
(vs. 436b-440, Veenstra blz. 56-62)
Van nature, als zoon van de voortreffelijke Rooms-koning Willem II was Floris een dapper, een grootmoedig man, hem wordt door de Rey van Aemstellandsche Jofferen in vs. 273 een moedich hart toege- | |
[pagina 11]
| |
schreven, maar de grootmoedigheid is vervallen tot woestigheid en moedwil. Een van de redenen voor Floris' moedwil was het vrijpostige antwoord van Ridder Van Velsen, toen Floris wenste dat deze zou trouwen met zijn boel: Vw slete schoen myn voet niet passen (vs. 292). Volgens de literatuur van die tijd en met name volgens het Parallelon van Hugo de Groot wordt bij de woestigheid (of toorn) ‘de rede overstemd door de krachten van de sensitieve ziel. Bij moedwil weet men op het ogenblik van handelen wat rechtvaardig, eervol is, maar men handelt toch niet in overeenstemming ermee.’ (Veenstra 59). De schrijver wijst erop dat na dit uitzichtloze twistgesprek Eendracht, Trouw en Onnooselheydt naar de hemel uitwijken en Twist, Geweldt en Bedroch meester van het veld blijven (vs. 560) en dat de Rey der Aemstellandsche Jofferen in hun kommentaar in vs. 655, 656 spreken over het lichte luck noch trouwe wraeck verleeren / der grooten kinderen haer woeste moedwil niet, waaruit blijkt dat de moedwil niet alleen aanwezig is bij Floris, maar ook bij de samenzweerders tegen hem (Veenstra 61). Hier begint de aanzet van de tragiek van de hoofdpersoon: Geeraerdt van Velsen.
f) Tegenover de behandelde ondeugden hoogmoed, ongerechtigheid, geweld, bedrog, woestigheid, moedwil stelt de schrijver de wijsheid. (blz. 62-65). Het is de wijsheid, die door Hugo de Groot beleid wordt genoemd, een van de vier klassieke kardinale deugden of hoofd-deugden, te vinden bij Cicero in zijn De Officiis, bij Augustinus, Thomas van Aquino. De latijnse term is prudentia (volgens de klassieke opvatting: praktische wijsheid voor het handelen hier en nu, verstandigheid bij het stellen van een daad, het nederlandse woord beleid duidt dat wel goed aan, zeker als het gaat over staats-zaken, staats-beleid; - De Witte). Het drama betrekt ook deze wijsheid in zijn ideeëngeheel. Als in het bekende twistgesprek de vernederde Floris zegt: My leert mijn schae mijn feyl, u leer zy niet te feylen
voegt Van Aemstel hem ironisch toe: Bevaeren loodsman, sal ons uwe sorghe peylen
Te vooren onse Zee? Van waer dit hart soo goedt?
waarop Floris antwoordt: Ick acht dat wijsheyt nut aen vriend en vyandt doet enz.
(vs. 485-488)
| |
[pagina 12]
| |
In vs. 64-66 wordt door Machtelt naarvoren gebracht dat de wijsheid preventief moet werken en regressief niet meer een kapotte zaak kan herstellen: O Godt, hoe licht vergrijpt een uyr, door 't radeloos
Bestaen van moedwil slincx, 't gheen eeuwicheyts verlenghen
Met alle 's wijsheyts Raedt niet weer te recht kan brenghen!
Gijsbert van Aemstel wordt in vs. 1044 door de Aemstellandsche Jofferen wijs, goedertieren genoemd.
g) Vanaf blz. 65 keert de schrijver nog eens terug tot de reeds besproken definitie: eer is het lof des Deuchts. Hij verbindt daarmee de aanhef van de Rey van Aemstellandsche Jofferen, die al meer ter sprake is gekomen en die na het hopeloze twistgesprek, het naar de hemel heenwijken van Eendracht, Trouw en Onnooselheydt, terwijl 'tvernielende Gheweldt en 't eereloos Bedroch meesters van dit veldt blijven (vs. 559b, 560), kommentaar levert op het tragisch gebeuren. Deze aanhef luidt: O Rome rijck van roem, o dochter s' hoochgemelden
Grootmoedicheyts, van soo kloeck opgheschooten leên;
Vruchtbare Moeder der ouwling vergooder helden,
Die zijn door deuchdes kerck ten eerslot inghetreên!
(vs. 605-608, Veenstra 66; In het vervolg van de tekst
blijkt dat Rome nu een ghebalsemt lijck [vs. 622] is, omdat het Geluk
haar verlaten heeft, maar ook wegens de boose lusten [vs. 649] en de
woeste moedwil [vs. 656] van haar regeerders. Vanaf vs. 653 wordt dit
toegepast op de regeerders van de Zeven Provinciën - De Witte)
Opvallend in deze regels is het reeds besproken grootmoedicheyt: Rome is zo roemrijk geworden door de grootmoedigheid, de gedurfde grootheid van ziel en dapperheid van de helden die haar regeerden, welke helden door de kerk van de deugd zijn binnengetreden in het kasteel van de eer. Hier blijkt weer hoe Hooft op de hoogte was van de klassieke en eigentijdse opvattingen over de eer, want de Romeinen bouwden twee tempels naast elkaar, de ene toegewijd aan de Deugd en de ander aan de Eer, terwijl men de tempel voor de Eer slechts kon binnengaan doorheen de tempel voor de Deugd. Het is ook evident dat deze eer, en daarmee het regeren, slechts behoorde bij de adeldom, bij de aristokratie; het gemeen werd wat betreft zijn | |
[pagina 13]
| |
daden slechts gedreven door vrees voor straf, streefde niet naar deugd en bereikte daarom ook niet de eer. Als hij zover gekomen is, bekommentarieert de schrijver opnieuw het vers Eelmans eer te doôn met valsche schulden (vs. 421, besproken van blz. 13 tot blz. 70). Op blz. 68 verklaart hij dat vs. 421 betekent dat Floris de erekode heeft geschonden door de broer van Van Velsen, zijns gelijke in adeldom, te doden. Natuurlijk heeft Floris die broer op valse beschuldigingen laten terechtstellen, maar in vs. 421, staat exakt genomen alleen dat Floris de éér van de edelman heeft gedood. Men kan Eelmans eer metonymisch opvatten als: eervolle edelman (schrijver spreekt niet over metonymia), maar mij lijkt zo'n metonymische verklaring niet noodzakelijk.
h) Na dit uitgebreide kommentaar op vs. 421, dat met voortreffelijk akademisch vorsen de bronnen van de Geeraerdt van Velsen heeft opgespoord en de hele tragedie heeft behandeld vanuit het aspekt van de aristokratische erekode, geeft de schrijver vanaf blz. 70 nog enige belangrijke toegiften op het terrein van de eer. Het voornaamste vers van deze beschouwingen is vs. 60 uit de openingsmonoloog van Machtelt, die reeds meer ter sprake is gekomen: En eer en schaemt ghelijck ten aerden hebt ghedaen,
(Machteld zegt tegen de overigens slechts in gedachte
aanwezige Floris, dat zijn antwoord op de beschuldigende toespraak van zijn
vader, ook slechts in haar fantazie gehouden, alleen maar kan zijn dat hij
wegvlucht, ten zij ghy onberaen, / En eer en schaemt ghelijck ten aerden
hebt ghedaen.)
Bij het begrip eer behoort in de klassieke en Renaissancistische literatuur onmiddellijk het geopponeerde oneer of schande. Het gevoel van schaamte hoort bij die oneer of schande. Iemand die onverschillig is ten aanzien van oneer of schande, die geen schaamte kent, is een pervers mens, een schurk. Voor de struktuur van de tragedie is belangrijk dat Machtelt de mogelijkheid niet uitsluit dat Floris zo'n schurk is. Hooft heeft de verbinding eer en schaemt overgenomen van het historie-lied over het drama van 1296 dat reeds bij Melis Stoke te vinden is. De kroniek van Stoke is in 1591 in druk verschenen, 'tLiedeken van Gerard staat ook in Jacob Duyms Oudt Batavien nu ghenaemt Holland. Hooft en vele anderen kenden deze boeken. In het Liedeken wordt positief gezegd dat Floris schaemt met eere van zich afgeworpen heeft (Veenstra blz. 72). | |
[pagina 14]
| |
Nog andere verzen worden in verband met de eer besproken nl. 113, 436-437, 1135, 1172-1175, 1403, 1606, 280, 370, 313-316, 277-280, 1125 e.a.
i) Vanaf blz. 85 wordt de struktuur van het treurspel behandeld vanuit de diepe analyze van de aristokratische eer. Floris V kan niet de tragische figuur zijn, want hij is vanaf het begin een schurk, die in het stuk tuimelt van neergang tot neergang; ‘zijn aandeel in de handeling is dan ook zijn gang naar de dood’ (blz. 89). Geeraerdt van Velsen is in het begin nog een man van eer, maar laat zich meeslepen door zijn wraakgevoelens, treedt in kontakt met duivelse machten, levert de graaf niet uit aan de Staten maar wil hem naar het buitenland brengen en vermoordt Floris onridderlijk. Hij verwordt ook tot een schender van de aristokratische erekode. Zo oordeelt over hem de Rey op het einde van het derde bedrijf, na het gesprek van de samenzweerders, waarin Van Aemstel pleit voor een uitlevering aan de Staten en na het konsulteren van Timon Tooveraar met zijn Helsche Gheest: Tot noch toe Velsen ging, soo 't scheen, dat niemandt vaster
Zijn treeden spande.
Nu is, helaes! helaes! zijn lof verkeert in laster.
Zijn roem in schande.
Voortaen sal elck, die plach te prysen, smaelen;
Voortaen sal niemandt meer,
Om d'onbesproocken eer,
Zijn huys ophaelen.
(vs. 1035-1042; Veenstra blz. 98)
ophaelen = roemen
Geeraerdt van Velsen is de tragische held in deze tragedie. Ook de Rey van het laatste bedrijf veroordeelt het gedrag van Geeraerdt en zijn medesamenzweerders: Tijd is het, tijd is 't nu, om te beschreyen (laes!)
Den jammerlijcken val der Eedelinghen dwaes,
Die door wraeckgiericheyt so verre gheraeckt,
Dat zy tot onrecht haer goedt recht hebben ghemaeckt.
(vs. 1456-1459; niet hier bij Veenstra)
| |
[pagina 15]
| |
1.2. Staatsbeleid1.2.1. F. Veenstra zelfVeenstra heeft in de zojuist besproken studie het hele betekenissenveld van de aristokratische eer nageplozen en dat alles evident gevonden in de Geeraerdt van Velsen. Hij heeft in praktijk gebracht wat de moderne hermeneutiek eist van een hermeneut, een interpreet. Fuchs zegt: men moet een tekst iets voorhouden om aan de tekst te ontlokken wat hij ons te zeggen heeft. Houd een kat een muis voor en je zult zien wat een kat voor kapaciteiten bezit. Zo heeft hij de tekst het betekenissenveld van de aristokratische erekode voorgehouden en er zijn uit de Geeraerdt van Velsen kapaciteiten te voorschijn gekomen, die ons vóór deze studie niet of niet zo bekend waren. Het interessante is dat de erudiete en geïnteresseerde tijdgenoten van Hooft dit alles wèl begrepen hebben. Zo komt de tekst weer tot zijn ware gedaante en werkelijke wezen. Ga naar voetnoot2) Ondertussen! Veenstra noemt zelf zijn navorsing van de aristokratische erekode in de Geeraerdt van Velsen een facet ervan. Dat betekent dat we met deze aristokratische erekode nog niet de gehele Geeraerdt van Velsen hebben gegrepen en begrepen. Wat wil de gehele tragedie ons dan zeggen? Er zijn in deze studie van Fokke Veenstra en ook in zijn dissertatie over de Invloeden op Hooft Ga naar voetnoot3) reeds aanduidingen die ons voeren naar een uitgebreider geheelbegrip. Op blz. 18 van Veenstra wordt besproken, ook met behulp van Hugo de Groots Parallelon, dat in de tijd waarin de Geeraerdt van Velsen werd geschreven de opvatting heerste dat het bestuur in ons land van de oorsprong af in de handen van aanzienlijken was. Het gemeen was wel vrijgeboren, maar wilde best gehoorzamen aan het staatsbeleid van de aristokraten. Reeds de graven deden pogingen de macht | |
[pagina 16]
| |
op tirannieke wijze aan zich te trekken en het kwam tot excessen bij de Spaanse overheersing; waarop dan ook de, gerechtvaardigde, opstand volgde. De Geeraerdt van Velsen ligt dus helemaal gebed in politieke kwesties en de aristokratische erekode is minstens feitelijk verbonden met staatsbeleid. De schrijver verklaart op blz. 18 dat hij er niet verder op in wil gaan. Wanneer de schrijver vanaf blz. 44 bij de uitdieping van het begrip aristokratische eer en bij de aftasting van het ermee verbonden veld van termen en betekenissen komt tot deugd, dappere deugd, preusch, magnanimus, grootmoedig, hoogmoedig, eigendunk, excessieve machtsbegeerte, onrecht van de machtige, Ghewelt en Bedroch, de leeuw en de vos, Twist, Eendracht, Trouw, Machiavelli, Hugo de Groot en andere auteurs, princeps, vorst, tyran, woesticheydt, moedwil, wijsheid, beleid, deuchdes kerk - barst bij de strakgehouden ideeënvoortgang wat betreft de begripsbepaling van aristokratische erekode ten allen kant de toepassing daarvan op het politieke vlak, op het staatsbeleid, op het feitelijke geval van een staatszaak naar buiten. Dat gebeurt ook bij de bespreking van de struktuur van het treurspel vanaf blz. 85. De schrijver zegt zelf: ‘In wezen is de Geeraerdt van Velsen een stuk dat een appèl doet op de ervaringen van de elite. Dat ook de groundlings er naar konden kijken, ligt natuurlijk allereerst aan de ook door hen aanvaarde hiërarchisch geordende bouw van de maatschappij….’ (blz. 84). Het is een maatschappelijk drama, een staatsbeleiddrama.
In de studie Hooft en Montaigne in Veenstra's Invloeden wordt op blz. 80 gewezen op Montaigne's afkeer van burgeroorlog. Daarmee wordt verbonden het pleidooi van Van Aemstel in het 3e bedrijf om Floris niet naar het buitenland, naar Engeland te voeren, maar de zaak in handen te geven van de Staten, waarbij hij o.a. zegt: Wil 't beste deel des volcx verheert zijn van Tyrannen
Het oordeel staet aan haer, des dulden zy, elck een
Die dulde dan met haer, oft geev' hem elders heen.
Want, stootmen dit om, 't schuym van Burghers en van Boeren
Sullen, ghelyck als ghy den Prins te land uytvoeren;
En soo zy 't vinden goedt, met lasterlyck bedryf,
Hem tasten aen zijn croon, hem tasten aan zyn lyf.
(Vs. 786-792, Veenstra, Invloeden, blz. 81)
Volgens Montaigne en Hooft (en Hugo de Groot) en volgens de Geeraerdt van Velsen moet 't beste deel des volcx het staatsbestuur met | |
[pagina 17]
| |
wijs beleid in handen houden, anders komt er burgeroorlog en lopen alle strukturen in de war. Veenstra heeft voldoende redenen om aan te nemen dat Hooft reeds vóór de Geeraerdt van Velsen Lipsius kende en met name diens Politica (Invloeden, blz. 17, 198 v.v.). Die Politica is volgens J. Sandy ‘Mainly a digest of Aristotle, Tacitus and other ancient authors’. Hij kende ook andere politieke geschriften, o.a. Bodin's La République. De Geeraerdt wemelt van politieke denkbeelden. Op het eind van het 5e bedrijf, dus op een zeer belangrijke plaats, verkondigt de Vecht: Houdt vry der volcken toom wel staedich inder handt:
Maer voor het uyterst schroom den teughel, met verstandt
Van wicht, den breydel rept, wat styver oft wat sachter.
Te ruym dat struyckelt vaeck, en al te cort leydt achter.
In vryheyt ordentlijck uw burghery laet treên,
Recht tusschen dienstbaerheyt en wetteloosheyt heen.
(Vs. 1734-1739, Veenstra Invloeden, blz. 199)
Hooft is voor wijze gematigdheid. Van Aemstel, hier de Vecht en de Aemstellandsche Jofferen verwoorden vooral Hoofts politieke opvattingen. De Vorst moet zich niet verhoogmoedigen, maar evenwichtig en wijs zijn, moet boven zijn onderdanen in deugd uitsteken, een voorbeeld voor hen zijn. Schrijver haalt daarvoor ook vele plaatsen aan uit andere werken van Hooft en uit de Geeraerdt van Velsen vs. 502-504 en 510-512, (Invloeden blz. 202 v.) (Woorden van Van Aemstel): Dat is op dat die 't volck in deuchdt soud overtreffen;
Met meerder wijsheydt, goedt bejaeghen, quaedt verhoên,
En stieren 't alterecht, dan de ghemeent soud doen.
……
Maer yder soeckt den Vorst, zijn wandel na te kuyeren:
Gheoorlooft achtmen 't gheen dat hy ghebooden heeft:
Maer eerlijck eerst en schoon, het gheen dat hy beleeft.
De tegenhanger van de wijze en evenwichtige vorst is de tiran, die reeds herhaaldelijk ter sprake is gekomen (zie ook Invloeden, blz. 207).
| |
[pagina 18]
| |
1.2.2. Cornelissen e.a.Cornelissen heeft in zijn studie over Hooft en Tacitus Ga naar voetnoot4) het oeuvre van Hooft onderzocht in verband met Tacitus en de geschriften over de ‘politieken’ en de raison d'état. Tacitus werd na de ontdekking van de handschriften in 1455 en ca. 1500 de grote historicus van de Renaissance, waardoor Sallustius, Suetonius, Justinus en ook de voordien hoogvereerde Livius van het eerste plan werden gedrongen; ze bleven te veel bij enkel een opsomming van de feiten. In de eigentijdse problemen van de monarchistische politiek trof men bij hem aan praktische politieke wijsheid, werkelijkheidspolitiek, een doordringen in de geest en het hart van de beschreven Romeinse heersers. Dit praktische en realistische gaf ook meer dan de abstrakte begrippen van Aristoteles en de vizies over een ideaalstaat van Plato en Thomas More houvast om te komen tot de beginselen voor een raison d'état. Tacitus werd het evangelie van het staatsbeleid, van de prudentia civilis (zie voor het voorafgaande Cornelissen blz. 3-17). Bij de behandeling van Hoofts historische arbeid (blz. 47-98) komt ook de Geeraerdt van Velsen een paar keer ter sprake. Op blz. 62 wijst hij op Geeraardt Brandts getuigenis in diens Leven van Hooft Ga naar voetnoot5). Wij vinden deze eigentijdse bron uitermate belangrijk en plaatsen hier het fragment: In dien zelven tijdt gaf hy zyn treurspel van Geeraardt van Velsen in 't licht: een toonneelstuk dat met geen minder verwonderinge dan genoegen van alle geleerden, die daar van oordeelen konden, werdt gezien en geleezen. Men verstondt dat het met de beste speelen, door de kracht van zyne hartroerende taal, om de lauwer streedt, en geen kleen deel der burgerlyke wysheit, en beste regeerregels der oude en nieuwe Schryveren, in zoo weinig blaaden beknoptelyk begreep, en klaarlyk ontvoude. In dit treurspel tradt de Dichter op hooghe laarzen. Hier braght hy 't Muiderslot op het toonneel. Het gemeen betreurde de Tyrannye. De Twist, het Bedrogh, en 't Geweldt werden afgemaalt met vuile verwen. D'Eendraght, Trouw en Onnoselheit verlieten d'aarde. De Wraak- | |
[pagina 19]
| |
gierigheit bedwelmde 't verstand, en verworp den wyzen raadt. De Tyran raakte ellendig aan zyn einde, en betaalde het schenden van 's Landts vryheeden en wetten met zyn bloedt. De burgertwist vertoonde haare landtbedervende rampen. De Vecht spelde beeter tyden, en riedt tot een gemaatighde regeering, Recht tusschen dienstbaarheit en wetteloosheit heen.
(Brandt, blz. 12, 13; vs. 1739)
Als men dit leest, konkludeert men: het thema van de Geeraerdt van Velsen is het staatsbeleid. Cornelissen haalt uit de geciteerde stuk vooral naarvoren de burgertwist vertoonde haare landtbedervende rampen, de vrees voor tweedracht, en citeert daarbij (blz. 63) de Twist in het eerste bedrijf, vs. 137-148, waarvan wij hier weergeven: Hier opghedonderdt uyt het voorburch vander Helle,
Ben ick scheursiecke Twist: dien ghy met moeden felle,
Hollandsche Vorsten, hebt beswooren,….
…… en waer ick het betrede,
Daer gheven haeren gheest de bloemen frisch, en 't kruydt;
En wat mijn voetstap deckt, daer smoort de wortel uyt.
(vs. 137-139, 146-148, volgens de tekst van Stoett,
niet volgens die van Cornelissen)
De Twist heeft funeste gevolgen. Na gesproken te hebben over de deuchdgeurighe roos (vs. 1420), Machtelt van Velsen, de rampsaelighe Graef van Hollandt (vs. 1440), de wraeck van de Velser Ridder (vs. 1442) en de jammerlijcker val der Eedelinghen dwaes (vs. 1457) zingt in het 5e bedrijf de Rey van Aemstellandsche Jofferen: Nu is het tijdt, om op u selven 't ooch te slaen,
En schouwen u ellend, en eyghen quaelen aen,
En te beschreyen, met droef opgheheven klanck,
Uw scheuring, nederlaegh, verwoesting, onderganck.
(vs. 1460-1463)
Cornelissen (blz. 79, 80) wijst ook nog op de vredesoproep van de Rey van Aemstellandsche Jofferen in het 2e bedrijf, na het uitzichtloze twistgesprek tussen Floris en de samenzweerders. Zoals gezegd, wordt over het roemruchte Rome gesproken, (vs. 605) het speel- | |
[pagina 20]
| |
kindt van het Geluk (626, 627), dat echter door de boose lusten (vs. 649) van haar Koninghen (vs. 650) tot een onbegraven ghebalsemt lijck (vs. 621, 622) is geworden. Dan keert de Rey zich tot het eigen land en spreekt over der grooten kinderen haar woeste moedwil (vs. 656; we bespraken reeds dit vers) en komt zo tot de vredesoproep: Nu is 't Lands rust ghesteurt, de swaerden uyt de scheeden.
Ghy Helden hooghghemoedt, ghy Burghers trots, besiet
Erlegt in u ghedacht, besint, eer verder treeden.
Aen welcken gruw'len ghy der poorten sleutels biedt.
Keert buyten, buyten keert dat beest ontstelt van harssen
Den goddeloosen Krijch: en bouwt hem gheenen brug,
Dien 't met bebloeden beck in 't yser lust te knarssen.
Men kan wel nauwlyck, doch men kan nu noch terug.
(vs. 657-664)
Volgens Knuvelder is Hooft in zijn Geeraerdt van Velsen onmiskenbaar een aanhanger van de aristokratisch-republikeinse beginselen, waarbij behoort de leer der statensouvereiniteit; hij wijst in dit verband op literaire gegevens over die souvereiniteit, die hoogstwaarschijnlijk Hooft vóór het schrijven van de Geeraerdt bekend waren. Ga naar voetnoot6) Geyl ziet de kwesties van het staatsbeleid zo belangrijk dat hij komt tot de volgende nogal onaardige regels voor de dramaturg Hooft: Feitelijk zijn de figuren in Geeraerdt en in Baeto geen mensen. Het zijn maskaraderende buiksprekerspoppen, die een verhandeling van Hooft over gezag en vrijheid, recht van opstand en beperkingen ervan, het belang van eendracht en vrede, en de verschrikkingen van burgertwist ten gehore brengen, in dialoogvorm en quasi over een geval in het verleden Ga naar voetnoot7).
| |
[pagina 21]
| |
1.2.3. Nieuwe bijdragenMet weglating van het reeds gebodene geven wij nog een aantal plaatsen die handelen over het staatsbeleid:
- Van vs. 220-243 somt Gheweldt een aantal bekende Europese binnenlandse twisten, burgertwisten op.
- Het slot van de Rey van Aemstellandsche Jofferen, vs. 335, 336, in het eerste bedrijf luidt: O Godt wat d'Overheydt verbeurt
d'Onnoosele' al te dier bekoopen!
- De passage van vs. 448-522 in het tweede bedrijf handelt geheel over staatsbeleid (onderdelen zijn reeds besproken). Het begint met de eerste woorden van Floris, (vs. 448) als hem de handschoen uit de mond wordt gehaald, nog fier en dapper: Ghy Heeren ben ick niet Uw wettich Vorst?
en gaat verder met een dispuut over de bevoegdheid van de Staeten deses Lands (vs. 452), met termen als tyran (vs. 464), reedlijckheydt (vs. 479), wijsheyt (488) enz., enz.
- Het slot van het tweede bedrijf, vs. 529-672, met het optreden van Eendracht, Trouw, Onnoosel heyt, de Aemstellandsche Jofferen handelt over staatsbeleid.
- In het derde bedrijf verzet Van Aemstel zich tegen buitenlandse inmenging, tegen vreemdt gheweldt (vs. 779); men moet het in eigen land klaren, met behulp van de Staeten (vs. 743). Men kan van het buitenland gebruik maken om bij het mislukken van de samenzwering een goed heenkomen te vinden.
- In het gesprek met haar man na het dispuut van Van Velsen en Van Woerden met Van Aemstel betreffende het overbrengen van Floris naar Engeland, hoopt Machtelt in vs. 815, 816 dat hun leed en persoonlijke haat Niet boven liefde van 't ghemeene best en gaet.
- De Rey-3 van Aemstellandsche Jofferen staat in het teken van het staatsbeleid, hetgeen het duidelijkst te voorschijn komt in vs.1023-1026: Ghelijck de Velser heer, die gaet besluyten,
Dat hy, om wraex versaên,
's Lands hoocheyt wil verraên,
Aen macht van buyten.
| |
[pagina 22]
| |
- Bij het nachtelijk onderhoud tussen Floris en Van Velsen in het vierde bedrijf, zegt Floris in vs. 1123: 't Is Prinssen sieckt; wy gaen altsaemen aen dit evel.
namelijk: onrecht als recht voorstellen (vs. 1115), uit quaet vermoêns (vs. 1120).
- De Rey van dit bedrijf begint (vs. 1240-1257) met de weerstand tegen een tiran te prijzen: Den oopenbaeren Dwinghelandt,
Met moed te bieden wederstandt,
En op den harssenpan te treeden;
Om, met het storten van zijn bloedt,
Den vaderlande 't swaerste goedt,
Den gulden vryheyt te bereeden;
Dat is, van ouwder hercoomst wydt,
By d'allertreffelycxt altydt
Beloondt met eerenbeelden dancklyck.
De roem is uytgheblaesen, met
Gheleertheyts helder trompet,
In schrift, en dichten onvergancklijck.
De lofkrans groenens nimmer moe,
Die comt het hayr der sulcken toe,
Die 't al, voor 't alghemeene waeghen:
Ghelijck den Heer van Aemstel tracht.
Hoewel zijns selschaps overmacht,
Hem let zijn voorstel te bejaeghen.
Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 23]
| |
- Wat betreft het vijfde bedrijf hebben we reeds heel wat besproken uit de Rey. Beginnend met een klaagzang over de deuchdgeurighe roos (vs. 1420), Machtelt, beweegt de Rey zich verder op het terrein van het staatsbeleid. Wij wijzen nog op vs. 1474: O heylich' Eendracht ghy verlaet ons!
De lange profetische rede van de Vecht verhaalt de komende glorierijke opkomst van Amsterdam, Holland en de Zeven Provinciën, die ten tijde van het toneelstuk reeds realiteit was. Daarin vallen op de vryheyt onderdruckt (vs. 1515), 't uytheemsch gheweldt (vs. 1516), des Spaenschen Tyrannijs (vs. 1518), 's Lands Staeten zullen een Heldt in 's vryheyts dienst stellen van Nassausch bloedt (vs. 1524-1528), Ghy volcken van een bloedt, houdt Eendracht met u beyden (vs. 1608, beyden = Hollanders en Zeeuwen; Zeeland had een afwijkende mening wat betreft de aanbieding van de souvereiniteit, zie Cornelissen, blz. 80), en helpen ons aan vree (vs. 1611), wie tyranny te woedichlyck ontstelt (vs. 1626). Het laatste stuk vs. 1716-1741 is een pleidooi voor de Maeticheyt bij het staatsbeleid en eindigt met de reeds besproken passage. Houdt vry der volcken Toom wel staedich inder handt:
Maer voor 't uyterst enz.
……
Recht tussen dienstbaerheyt en wetteloosheyt heen.
Met deze les in regeringsbeleid gaan de toeschouwers naar huis, het kommentaar van 8 regels van de Rey is een uitleidinkje.
| |
[pagina 24]
| |
1.3. Thema, motieven, figuratieBodkin, Peper, Frenzel, Styan en Bentley hebben geschreven over het taalbouwwerk en speciaal het drama Ga naar voetnoot9). Wij proberen hier het voornaamste samen te vatten. Bij een taalbouwwerk (toneelstuk, roman, lyrisch gedicht, wetenschappelijke studie, betoog enz.) onderscheiden we: - Het thema of de oerkonceptie, het oeridee, de mentale synthese, de vizie, intuïtie van datgene waarover een auteur een taalbouwwerk wil samenstellen. - De motieven, de inhoudselementen, de vormen waarin de auteur het thema wil realizeren. - De figuratie, de plot-bedenking, de karakters, de typeringen, de figuren waarmee in feite het taalbouwwerk wordt gebouwd of afgebouwd.
Bij het voortgaan van het thema naar de motieven en de figuratie treden op de vormkenmerken of vormgevende kenmerken van het bedoelde genre, het feitelijk taalbouwwerk en in ons geval het toneelstuk: - De selektie van de motieven en de nog meer uitgebreide selektie van de figuratie. - De feitelijke volgorde, die te voorschijn komt bij de bestudering en bespreking van de handelingsvoortgang. - De spanningspunten, de arses van de handeling, de aktiemomenten, de handelingsaspekten, het anaforische, het retrospektieve, de flashback, de rekapitulatie, het prospektieve, die ook te voorschijn moeten komen bij de bespreking van de handelingsvoortgang. Goede selektie, uitgerekende volgorde, belangstelling opwekkende spanningsmomenten zorgen ervoor dat het thema de lezer of luisteraar zo goed mogelijk bereikt.
Door te speuren naar het thema, de motieven, de figuratie en de vormkenmerken trachten we te weten te komen wat er in het bewust- | |
[pagina 25]
| |
zijn zijn van een auteur is gebeurd bij het kreëren van zijn toneelstuk, roman, lyrisch gedicht, wetenschappelijke studie, betoog enz. Deze ideeën toepassend op de Geeraerdt van Velsen menen wij te mogen konkluderen: - Het thema is het goede staatsbeleid, en wel het goede staatsbeleid in een rechtvaardige opstand tegen een tirannie. Dit thema bevat in zich al een konsekwentie, een thematische konsekwentie dus, dat het gaat over het staatsbeleid van de aristokraten, een aristokratisch staatsbeleid - want- het zijn de aristokraten die het staatsbeleid in handen hebben en in handen behoren te hebben. De ingesloten realiteit die ook bij het thema behoort, is de rechtvaardige opstand van de Nederlanden tegen de Spaanse tirannie, de onderlinge konflikten vóór en in het begin van het Twaalfjarig Bestand, met een vredespartij en een oorlogspartij, de kwestie van de aanbieding van de souvereiniteit. (Hooft was biezonder goed op de hoogte met wat er in de politieke konstellatie in buitenland en binnenland aan de gang was en interesseerde er zich reeds toen in hoge mate voor, dat blijkt o.a. uit de lange brief aan Monsieur mon Cousin over het Twaalfjarig bestand van maart 1609; met speciale nadruk op de eenicheit van den staet; zie de uitgaven van zijn brieven, bv. Bloemlezing uit de brieven van P.C. Hooft, van inleiding en toelichtingen voorzien door H. van Tricht, Zutphen, z.j. Klassiek letterkundig Pantheon 148, blz. 8-16; zie ook noot6). - De motieven zijn: aristokratische erekode, rechtvaardige opstand, de gevaren van een zelfs rechtvaardige opstand, zijn staatszaken binnenslands oplossen en zich niet naar de buitenlandse machten ter oplossing wenden, innerlijke eenheid, eendracht. Het voornaamste motief is de aristokratische erekode. - De figuratie is de allegorie van de tragedie van de tiran Floris V en de, nog meer tragisch, tegen hem revolterende aristokraten, speciaal Geeraerdt van Velsen. De figuratie stelt een waarschuwend historisch voorbeeld, dicht bij huis, van hoe een opstand verkeerd, tragisch kan aflopen.
| |
[pagina 26]
| |
van Floris V. Ze overdenkt in een lange monoloog (1-136) het afschuwelijke dat haar overkomen is wegens de gewelddadige verkrachting door Floris. Ze spreekt Floris aan en laat Floris' vader, Rooms-koning Willem in een gefantazeerde strafrede zijn zoon terechtwijzen. Een prospektief aktiemoment is: Dier sal, Hollandsche Vorst, u uwen hoomoed staen / En voorbood is my 't hart van schrickelijcke quaên (vs. 75, 76) en ook: hoe seere ducht ick, dat / Ghy 't weeuwelijcke kleedt verbiedt in uwen daeghen (dat zij wilde aantrekken wegens de smart over Floris' wandaad) / Op dat ick 't korteling hebb' om uw doodt te draeghen (vs. 96b-97). De wandaad van Floris is een zeer belangrijk submotief van het aristokratische erekodemotief. De ontering staat in het historie-lied over Geeraerdt van Velsen, maar is daar volgens Bouman Ga naar voetnoot10) een door de volksmond ingevoegd element. Het is ook te vinden in de Divisiekroniek en bij Pontanus, zie voor deze bronnen afdeling 2 van deze inleiding, bij de vermelding van de historische bronnen. Men moet echter de zogenaamde feiten en de tekening van de personen in de tragedie zeer kritisch bezien. De auteur heeft de Rijmkroniek van Melis Stoke, het Lied, de Divisiekroniek en Pontanus' boek alle hoogstwaarschijnlijk gelezen, maar modelleert overigens feiten en personen naar zijn thema en motieven. In vs. 134b-136 spreekt ze over beelden ijsselijck die haar geest bespringen. Deze ijselijke beelden Twist, Gheweldt, Bedroch (vs. 137-264) treden dan op als allegorische personen, die met hun voorkomen en met wat ze zeggen, zorgen voor levendigheid in de handeling na de monoloog, een goede selektie. Men denkt als vanzelf aan Rederijkersspelen Ga naar voetnoot11). Het ‘Gheweldt | |
[pagina 27]
| |
…. waer blijf dy?’ en ‘Bedroch komt voor den dach’ herinneren aan dergelijke oproepingen in middeleeuwse toneelspelen. De Twist hoort bij het motief van de Eendracht, als tegen-element. Gheweldt en Bedroch zijn submotieven van het vorstelijk onrecht, dat behoort bij de aristokratische erekode, het zijn gedragingen van een verkeerd staatsbeleid. We hebben het reeds behandeld. Zij zeggen heel hatelijke, gemene dingen over hun kwalijke karakter en, nadat reeds in vs. 137-140 de Twist heeft verteld dat ze met bezweringen door de Hollandsche Vorsten is opgeroepen, begeven ze vanaf vs. 244 zich gedrieën definitief op weg naar het Volck, Aedel, Graef en Steden (vs. 246). De Rey van Aemstellandsche Jofferen (vs. 265-336) verhaalt vooral retrospektief de euveldaad van Floris, zeer duidelijk een zeer belangrijk submotief, zoals gezegd, overigens gezet in het perspektief van eer, Prinsendienst, vazallentrouw, hoogmoed, wraak en ellende voor het hele land. - Tweede bedrijf vs. 337-672. Van Velsen komt aan op het Muiderslot, ontmoet zijn schildknaap en zijn vrouw, vertelt haar de gevangenneming van Floris en kondigt diens aankomst aan. De edele, eervolle, zachtmoedige, verstandige, om het welzijn van de staat bezorgde Machtelt is de liefelijke tegenspeelster van de woeste samenzweerders. Dit is een goed geselekteerd opponerend motief; een op wraak beluste Machtelt zou de tragedie minder tragisch maken. Tussendoor vallen termen als Dwinghelandt, Staeten, eere. Aanstonds bij de aankomst begint het grote twistgesprek van Van Woerden, Van Velsen, Van Aemstel met Floris (vs. 388-521). Het gesprek gaat over het motief van de aristokratische erekode en daardoorheen en soms heel rechtstreeks over het staatsbeleid. Belangrijke verzen en termen zijn in het voorafgaande besproken. Dit twistgesprek is, ook door zijn levendigheid, een van de dramatische hoogtepunten. Niet alleen de wandaad tegen Machtelt wordt hier verweten, ook die tegen Van Velsens broer en het verbreken van de voorwaarden bij zijn inhuldiging. De eerst nog fiere Floris toont zich steeds deemoediger en komt zo zelfs tot staatswijsheid. Na dit uitzichtloze twistgesprek kunnen de allegorische personen Eendracht, Trouw, Onnooselheyt, die in vs. 572 poortressen van de Hemel worden genoemd en motieven van een goed staatsbeleid personifiëren, niet langer verblijven op de boze Hollandse aarde, die ze overlaten aan Gheweldt en Bedroch, en zweven terug naar de Hemel, waar ze door een Rey van Hemellieden worden verwelkomd. (vs. 529-604). De Rey van Aemstellandsche Jofferen (vs. 605-672) bezingt | |
[pagina 28]
| |
hooggestemd het roemruchte Rome, het speelkind van het geluk, dat echter door de boze lusten van zijn koningen tot een onbegraven, gebalsemd lijk is verworden. Vanaf vs. 653 wordt het toegepast op de staatssituatie van het toneelstuk. In dit gedeelte van vs. 653-672 komt de eigentijdse realiteit die bij het thema behoort, de oorlog tegen Spanje, de onderlinge twisten vóór het Bestand en tijdens het eerste deel van het Bestand door de figuratie van de samenzwering tegen Floris heenbreken. Het doch men kan nu noch terug van vs. 664 klinkt prospektief wat betreft de voortgang van de tragiek van dit stuk en vermanend voor de eigentijdse toehoorders. - Derde bedrijf vs. 673-1066. Van vs. 673-804 duurt het beraad van de samenzweerders. Ze zijn het eens over het tirannieke karakter van het bewind van Floris, maar spoedig ontstaat een dispuut, omdat Van Aemstel zich verzet tegen de plannen van Van Velsen en Van Woerden. Hij wil Floris niet overleveren in de handen van de Engelse koning (en dan zijn zoon Jan als graaf inhuldigen), maar wil de zaak bespreken met de Staten, dus in eigen land oplossen. Het is een vrij levendig hoogtepunt in de handeling en het betreft het staatsbeleid. Alsmaar komt Van Aemstel erop terug dat hij geen vreemd krijgsvolk in Holland wenst en ook hier breekt weer het thematische eigentijdse probleem over vreemde souvereiniteit en vreemde troepen door de figuratie van de 13e eeuw heen. Na een vriendelijke dialoog tussen Machtelt en Gheeraerdt, waarbij de eerste haar bezorgdheid voor 't ghemeene best (vs. 816) uit en zich verklaart tegen het raadplegen van Timon Tooveraer begeeft de schildknaep zich naar deze op weg. Van vs. 859-982 duurt het gedeelte met Timon, de Helsche Gheest en de dubbelzinnige uitspraak. Deze scènes horen bij de toneeltechniek van Hoofts tijd, zij verschaffen een interessant intermezzo, de toeschouwers, anders dan nu, griezelden behoorlijk. De Rey (vs. 995-1066) beschouwt retrospektief de behandelde zaken in dit bedrijf, wijst op de tragische neergang van de Velser Heer, heeft waarderende woorden voor Van Aemstel, die anders als bij samenzweerders gewoonte is liefde heeft voor 's Lands welvaart (vs. 1066). - Vierde bedrijf vs. 1067-1287. De auteur geeft weer voor de levendigheid van de handeling toe aan de Renaissancistische zucht voor spokerij en laat de Gheest van de door Floris onrechtvaardig vermoorde broer van Geeraerdt van Velsen in de nachtelijke kerker van Floris verschijnen. De vernederde Floris is helemaal een bangerd geworden en schreeuwt luidkeels om hulp naar Van Velsen. Alle samenzweerders snellen toe, ook zij slapen blijkbaar niet te gerust. | |
[pagina 29]
| |
Het komt tot een gesprek tussen Van Velsen en Floris, (vs. 1108-1142) een in elkaar gedeukte, zich steeds meer vernederende, zijn onrechtvaardigheid bekennende, om zijn leven smekende Floris, die zelfs in ruil voor dat leven Van Velsens bastaertdochter wil huwen, die, alleen gelaten, een lange monoloog houdt over zijn val (de neergang van Floris is door Hooft psychologisch knap onder woorden gebracht; om te spreken van laffe zelfvernedering, als De Raaf en Griss Ga naar voetnoot12) lijkt me net iets te ver), - en een hautaine, ongenaakbare, wraakgierige en daardoor ook onredelijke, tragisch ten onder gaande Van Velsen, die, als de schildknaap wijst op het dubbelzinnige antwoord van de Helsche Gheest, keihard zegt: 't gheen dat ick besuyr, dat sal hy (Floris) mee besuyren (vs. 1198), een prospektief vers). De tragische ondergang van Geeraerdt zou beter uit de verf gekomen zijn, als hij b.v. na het onderhoud met Floris tot een innerlijk konflikt was geraakt; nu blijft zijn psychische houding wat te simplistisch. Het gesprek tussen Floris en Van Velsen en de droeve monoloog van Floris zijn doorspekt met termen en verzen over aristokratische erekode en over staatsbeleid die reeds besproken zijn: gheen argher onrecht als dat enckel recht wil schynen (1115); (onrecht doen uit kwaad vermoeden) is Prinssen sieckt; wy gaen altsaemen aen dit evel (1123); verraeder (van de aristokratische erekode, 1138); Vorst, vrye landt (1148). De trompetter, die tegelijk de wachter is, ziet de vijanden naderen die Floris willen bevrijden. Men besluit geen beleg af te wachten, maar met de graaf snel te vertrekken. Een laatste treurig onderhoud van Geeraerdt met zijn vrouw Machtelt, die in het slot wordt achtergelaten = Hier blyve' ick dan alleen op 's woeden volcx ghenae. / Helaes wat overlast sal my al staen te lyen! (vs. 1229, 1230; prospektief). De Rey (vs. 1240-1287) bespreekt eerst de held die weerstand biedt aan de Dwingelandt en dat doet voor 't algemeene / ghelijck den Heer van Aemstel (vs. 1254-1255), al komt er van zijn voorstel niets terecht door de overmacht van de andere samenzweerders. Daarna weidt de Rey wat te veel uit over de niet-dappere die in een grote rust leeft omdat hij niets onderneemt tegen een tiran. - Vijfde bedrijf vs. 1288-1751. Graaf Floris, door Van Velsen tot de dood toe gewond, sterft temidden van zijn trouwe Naerders, die de vluchtende samenzweerders in een hinderlaag hebben opgevangen. | |
[pagina 30]
| |
De Rey van Naerders zingt een klaagzang. De Trompetter brengt als bode aan Machtelt de nare tijding en vertelt wat er gebeurd is. Machtelt wacht op de komst van het woedende volk. Zij, ook een van de hoge lieden, vreest minder de dood dan nieuwe schennerij, die zou voltooien hetgeen haar aangedaan is door Floris (vs. 1409-1416). De Rey van Aemstellandsche Jofferen, die reeds trachtte haar te bemoedigen, bezingt deze deuchdgeurighe roos (vs. 1420-1431). Het overige deel van de Rey (vs. 1432-1477) is reeds geregeld besproken; het beweegt zich op het terrein van het staatsbeleid, sprekend over de rampsaelighe Graef van Hollandt (1440), de Velser Ridder (1442), de Eedelinghen dwaes (1457) en weer komt door de figuratie heen het perspektief op Hoofts eigen tijd: Eendracht ghy verlaet ons! (vs. 1474). Hooft is voorgoed bezig aan zijn kollege over het staatsbeleid. De Vecht verschijnt op het toneel en houdt zijn profetische rede die de glorierijke eigen tijd beschrijft van Amsterdam, Holland en de Republiek met de grote bevrijder en held Willem en heel zijn familie tot Maurits en Frederik Hendrik toe. De door de Spaenschen Tyrannijs onderdruckte vryheyt is weer in haeren ouwden standt herplant (vs. 1513-1528). Maar nu, nu er konflikten zijn tussen Zeeland en Holland (er waren nog andere grote gevaarlijke meningsverschillen wat betreft het staatsbeleid): Ghy volcken van een bloedt, houdt Eendracht met u beyden (vs. 1608). De laatste les en tegelijk in feite het laatste stuk van het toneelstuk (vs. 1716-1741) is reeds zeer ver verwijderd van de figuratie van het geval Gheeraert van Velsen en Floris en pleit voor de Maeticheyt (vs. 1714) in het staatsbeleid, opdat niet opnieuw de Tyranny insloope (1732). Op blz. 31 staat een poging de handelingsvoortgang weer te geven met spanningshoogtepunten en spanningslaagtepunten, in drie lagen. (→ = prospektief, ← = retrospektief, ↓ = rechtstreeks eigentijds).
| |
2. Afhankelijkheid, uitgaven, waarderingIn het voorafgaande zijn reeds verschillende auteurs en werken, waarvan Hooft in dit drama afhankelijk is ter sprake gekomen: Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid; Aristoteles, Ethica; Cicero, De Officiis; Castiglione, Il Cortegiano; Guazzo, La conversatione civile; Romei, Discorsi; Machiavelli, Il Principe; Hugo de Groot, Parallelon; Montaigne; Lipsius, Politica; Bodin, La république; Tacitus; Garnier, Cornélie; Vergilius, De Aeneis. | |
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
In de verklaringen bij de verzen zullen nog meer gevallen van afhankelijkheid vermeld worden. Als historische bronnen voor het verhaal van Floris V en de samenzwerende edelen dienden: Melis Stoke, Rijmkroniek + 't Liedeken van Gheraert; Cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt genoemd Divisiekroniek, (vermoedelijk geschreven door Cornelius Aurelius, 1e druk Leiden 1517); Pontanus, Rerum et Urbis Amstellodamensium historia (verschenen in 1611; de samenzwering van 1296 wordt waarderend besproken en de gebeurtenissen worden in verband gebracht met de bloei van Amsterdam, zoals in de profetie van de Vecht op het eind van de tragedie); (waarschijnlijk ook) Jacob Duym, Oudt Batavien nu ghenaemt Holland Ga naar voetnoot13). Als gegevens voor de eigentijdse Nederlandse situatie zijn reeds genoemd: Vranck; Hugo de Groot, Liber de antiquitate Reipublicae Batavicae; en nog eens Pontanus [zie ook noot 6)]. Wij bespreken nu de afhankelijkheid van de Geeraerdt van Velsen wat betreft de techniek van een tragedie. F. Veenstra heeft in de uitgebreide Inleiding op zijn Baeto-uitgave Ga naar voetnoot14) een aanzienlijk deel gewijd aan De Baeto en de Geeraerdt van Velsen in hun verhouding tot de klassieke tragedie (blz. 21-55). Volgens de schrijver is Seneca, de meester, wiens vorm werd overgenomen, maar Hooft heeft die vorm toch niet zonder meer slaafs gevolgd. Volgens de klassieke tragedie moet het stuk beginnen met een proloog, die de toeschouwers op de hoogte moet brengen van plaats, tijd en situatie. Deze proloog kan ook uitgesproken worden als een lange monoloog door een van de hoofdpersonen. Seneca wil in deze proloog tegelijk een sfeer scheppen van onheil en duistere dreiging. Machtelt zegt de proloog in haar lange monoloog. De dreiging van naderend onheil is reeds aanwezig en wordt nog versterkt door de ijsselijcke beelden Twist, Gheweldt, Bedroch. Volgens de klassieke tragedie mogen er slechts drie spelers tegelijk optreden. Hooft toont zich wat vrijer door in de twist van het 2e bedrijf vier personen op het toneel te plaatsen. De stukken van Seneca zijn vooral als voordracht bedoeld. Hooft geeft, natuurlijk moet men dit in zijn tijd zien, veel meer handeling | |
[pagina 33]
| |
en levendigheid. De monologen en de lange redevoeringen in de dialogen zijn veel dramatischer dan bij Seneca. Hooft geeft ook percentueel meer dialoogverzen. Seneca hield van sententiae, puntige gezegden over levenswaarheden. Die vinden we ook in de Geeraerdt en overal elders in het werk van Hooft. Voor een aanzienlijk deel zijn het hele of halve vertalingen uit andere schrijvers, maar hij maakt zelf ook nieuwe. Hooft volgt wat betreft de koren niet de opvatting van Seneca, maar laat volgens de Griekse traditie het koor optreden aan het eind van de eerste vier bedrijven. Daar is een natuurlijke caesuur in de handeling en bestaat voor de dichter de mogelijkheid zijn ideeën lyrisch bespiegelend aan de toeschouwers mee te delen. Wat betreft de bovennatuurlijke krachten. Daarmee werd ook al gewerkt in de klassieke tragedie. Bij Seneca treden geesten op om een sfeer van onheil te scheppen. Het Renaissance-toneel heeft de spokerij overgenomen; de Geeraerdt werkt er overvloedig mee en het is veel levendiger dan bij Seneca. Een voester treedt niet op in de Geeraerdt van Velsen, wel een bode, maar weer veel levendiger dan bij Seneca en meer dramatisch verantwoord. Dat Floris V niet de tragische held is, maar Geeraerdt van Velsen werd behandeld op het eind van 1.1. Denkend aan een tragedie van Shakespeare waar het stuk eindigt, omdat alle personen dood zijn, kan men zeggen: het zijn allemaal tragische verliezers: Floris, Van Velsen, Machtelt, Van Woerden, Van Aemstel (met een poging to wijsheid en deugd bereik je blijkbaar niet veel in het staatsbeleid; Machiavelli heeft dat juist gezien). Het meest ontroerend is de ondergang van de deugdgeurige roos, Machtelt. Als een tegenhanger ten aanzien van al deze ellende staat de profetie van de Vecht, met de eigentijdse achtergrond. Als oppositie om tot een evenwicht te komen is deze profetie nauw bij het stuk betrokken. Men moet zeggen dat de tragische neergang van Floris beter is beschreven dan die van de officiële tragische held Geeraerdt van Velsen. Wat betreft de eenheid van plaats en tijd staat er op het eind van de Inhoudt: Het Treurspel begint van den avondt nae 't vangen des Graefs, ende eyndicht inden morghen daer aen, met zijn doodt ende beclach daer op volghende. Het toonneel is op ende om het Huys te Muyden. Om de eenheid van plaats te handhaven mag de Schildknaep niet te ver gaan bij het opzoeken van Timon Tovenaar en brengen de Naerders de dodelijk gewonde Floris naar het Muiderslot. | |
[pagina 34]
| |
Er bestaan vele uitgaven van de Geeraerdt van Velsen. We vinden ze in P. Leendertz Jr. blz. 9-11, nr. 19-37, zie ook blz. 56/57. In de Gedichten van Hooft van P. Leendertz Wz. en F. Stoett vinden we bij het begin van het toneelstuk, Tweede Deel blz. 212, ook een lijst. En nu hebben we Alle de gedrukte werken. Ga naar voetnoot15) F.A. Stoett verzorgde de uitgave van het Klassiek Letterkundig Pantheon 138/139 (Zutphen, z.j.), die gelijk is aan die in de Gedichten van Hooft. Wij geven deze 1e uitgave van 1613, niet de veranderde editie van 1636, volgens de uitgave van 1972, met enige praktische korrekties. In de Inleiding van Leendertz-Stoett blz. LV staat dat Hooft in de veranderingen van latere uitgaven meer heeft bedorven dan verbeterd. De verwijzingen naar de editie van 1636 in de vorige Pantheon-uitgave hebben we opnieuw opgenomen. Wel hebben we overal de aa veranderd in ae. Het toneelstuk was reeds eerder uitgegeven in Pantheon als nr. 18 (1853, door J. van Vloten, 2e dr. z.j. door G. Slothouwer). De vele uitgaven, reeds gedurende het leven van Hooft, bewijzen dat het stuk een grote waardering genoot, Van Tricht spreekt van een glansstuk van het Amsterdamse repertoire (o.c. blz. 56). Het betekent dat de inhoud aansloeg, natuurlijk het verhaal van Floris V en de edelen, maar ook de uiteenzettingen over het staatsbeleid in verband met de eigentijdse problemen en het beroep op de erekode van de aristokraten, terwijl men in die tijd het als toneelstuk en wat betreft vele fraaie verzen zal hebben gewaardeerd. Zelfs voor onze tijd behoeft de Geeraerdt van Velsen niet alleen maar een museumstuk te zijn, in arren moede bestudeerd door lieden die er iets van moeten weten voor een examen. Wij leven in een tijd van revolutie tegen maatschappij en kerk. Hooft leert ons dat men bij een revolutie met wijsheid en gematigdheid te werk moet gaan. Maar het is bijna onmogelijk tegelijk een revolutionaire held en een gematigd en wijs mens te zijn, want een revolutie is een hartstochtelijke zaak die er doorheen geknokt moet worden. Wijze, matige, redelijke geesten neigen meer naar wat staat in vs. 1285-1287: Het veel bestaen can nauw bestaen:
Ghemackelijck is vaylichst gaen:
En groote rust cleen onderwinden:
|
|