Baeto
(1980)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Tweede bedrijf
zeghemond
'T zy veel óft luttel hun vernuft de menschen slypen,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zy vinden dat 'er meer is dan men kan begrypen:
En dat 'er is yet Goeds, gewoon te nemen acht,Ga naar voetnoot381
Met hartelycke zórgh, op 't sterffelyck geslaght.Ga naar voetnoot382
Oóght op u: ghy zult licht bevroeden hoe uw' ledenGa naar voetnoot383
Zó t' zamen zyn gevoeght, en op alzulcke steden;Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Dat, die de maght had, en veranderde van plaatsGa naar voetnoot385
Een lidt alleen, hem zoud' berouwen zynes raadts:Ga naar voetnoot386
En blycken hoe al 't best', dat zyn verwaandt bedillenGa naar voetnoot387
Wist uyt te reghten, was gemack oft maacksel spillen.Ga naar voetnoot383-88Ga naar voetnoot388
Dus niemands reên voor dees' geschicktheidt dancken zalGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Het ongebonden lót van eenigh wildt geval.Ga naar voetnoot389-90Ga naar voetnoot390
Nóchtans uw vader, doen hy u besloot te telen,Ga naar voetnoot391
Geen overleg en maacktGa naar voetnoot1 hoe dat hy deze deelen
| |
[pagina 49]
| |
Toereeden zoud' van minst tót meest; en zó bequaam,Ga naar voetnoot393
Dat geen den andren let, zoud' moghen voeghen t' zaam.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Daar moet dan wezen kracht van wysheidt, die met naederGa naar voetnoot395
Goedtgunstigheidt, uw nut bevordere', als uw vader:
En de gedaant' ontwerp', en zó de stóffe vly,Ga naar voetnoot397
Dat het in 't laatst tót dus een meesterstuck gedy.Ga naar voetnoot398
Dit 's Gódtheidt. Geen verstandt magh dit verstandt bekrygen,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Ten zy misschien een mensch verkeert wild' heeten swyghenGa naar voetnoot400
Zyns harten stercke stem, die luide roept hier van:
En dat hy garen zoud' zyn bózer als hy kan.Ga naar voetnoot399b-402Ga naar voetnoot402
Dies weet myn toeverzight geen' gissinge te maken,Ga naar voetnoot403
Dat Gódtheidt emmermeer uyt het gelóóf zal raken.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Want d' yvrighe gemeent met bidden, brandt, en róóck,Ga naar voetnoot405
Voor Goden vieren zoud' veel eer ajuin en lóóck,Ga naar voetnoot406
Als zórghelózelyck verwerpen 't innigh tsaghen,Ga naar voetnoot407
't Welck rekent alle luck voor lóón, en ramp voor plaghen;Ga naar voetnoot405-408Ga naar voetnoot408
Maar op wat zede dat de Gódtheidt wezen wilGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Met eer en lóf gedient; hier in is gróót verschil:
| |
[pagina 50]
| |
En schier zó menigh vólck, zó velerlei gezintheidt.
Wien wysheidt het verstandt genezen heeft van blindtheidt,
Die stemmen over een, dat geen ding bet gevaltGa naar voetnoot413
Aan 't eeuwigh Wezen, als de deftighe gestaltGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Van een opreght gemoedt: en Gódt niet aangenamersGa naar voetnoot415
Heeft als het hailigh hól en zuivre binnekamersGa naar voetnoot416
Van vromer borst, daar zich een hart hóudt met der woonGa naar voetnoot417
In d' edel' eerlyckheidt der deughden opgezoôn.Ga naar voetnoot418
Maar dwaasheidt algemeen, slaande' in den windt de reden,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Zoeckt Gódt te paaijen met een pracht van staatlyckheden.Ga naar voetnoot420
't Welck nutter is nóchtans, en bet de zinnen schuimt,Ga naar voetnoot421
Als woestheidt, die den dienst der Gódtheidt heel verzuimt.
Dóch naedemaal men niet komt over een in dezen,Ga naar voetnoot423
(Hoewel elck heftigh hóudt zyn' zede best te wezen)Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Zó kan 't gelóóf des vólx, gegrondt op wanckle waan,
Wel lichtlyck walen, en geraken om te slaan,Ga naar voetnoot426
Door zatheidt van het óuwd', óft door het kloeck bekledenGa naar voetnoot427
Van eenigh nieuw gebruick, met schyn van betre reden,Ga naar voetnoot428
Die list óft yver dicht. In dit deel hangt de staatGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Des priesterdoms voorwaar aan eenen fynen draat.
Nóchtans, indien het wil zyn' konst te wercke stellen,Ga naar voetnoot431
Het zal, met dezen draat zó teêr, om verre vellen
De trónen hóóghgebóuwt, en standers vast geplant,Ga naar voetnoot433
En bruicken teghens 't landt de wapens van het landt.Ga naar voetnoot434
| |
[pagina 51]
| |
435[regelnummer]
Uyt dit bedencken quam 't in Duitslandt, dat 'er d' óuwdenGa naar voetnoot435
De kraft des priesterdoms den mannen niet betróuwden;Ga naar voetnoot436
Maar 't opperste gezagh in 't geestlyck stonden toeGa naar voetnoot437
Aan 't vróuwlyck zaat: op dat de flaauwte van gemoeGa naar voetnoot438
Haar moght ontraân den staat der heerschappy te schaden,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Het welck lichtdoenlyckheidt een stóut hart' aan moght raden.Ga naar voetnoot440
De vórsten boven dien, nóch niet gerust van geest
In d' onderpriesters, die men veel uyt mannen leest,Ga naar voetnoot441-42Ga naar voetnoot442
Behóuwden aan zich zelfs 't bewyzen der genaden,
En willen dat zy straf doen over de misdaden.Ga naar voetnoot443-44
445[regelnummer]
Zó dat van hunner handt geen mensche vordring smaackt:Ga naar voetnoot445
En yeder paap ontzigh; maar niemandt aanhang maackt.Ga naar voetnoot446
Dit ryck hóudt dezen voet. 't Naastgóddelyck vermoghenGa naar voetnoot447
Des konings heeft daarom my dus hóógh opgetoghenGa naar voetnoot448
Tot zegsvróuw van den zin des hemels. Dit beleidtGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Dryf ick, myn best, nae reên, met d' andre geestlyckheidt.Ga naar voetnoot450
De goedtheên, die zich zelfs ons óit te nut uytdeelden,Ga naar voetnoot451
Verheffen wy als Goôn;* maar eeren z' in geen' beelden.Ga naar voetnoot451-52a
| |
[pagina 52]
| |
Want sterflyck hóóft verziert (hoe diep het zich berae)Ga naar voetnoot453
Geen maacksel, óft 't en gaat hunn' heerlyckheidt te nae.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Oóck zyn wy ongewoon, 't geen, dat zich niet begrypenGa naar voetnoot455
Van al de wereldt laat, in tempels te benypen:Ga naar voetnoot456
Maar wijen wel, tot eer der heiligheên, in 't woudt,Ga naar voetnoot457
Een' levendighe kerck, van ongekorven hout,Ga naar voetnoot456-58Ga naar voetnoot458
't Welck, met zyn' telgen breedt en hemelhóghe tóppen,
460[regelnummer]
Het dartelmakend licht bestaat den wegh te stóppen:Ga naar voetnoot460
En stelt van binnen toe een' akelycken dagh,Ga naar voetnoot461
Die 's menschen hart bestelpt met óótmoed, en ontzagh.Ga naar voetnoot462
Wat marmorsteene vloer óóck zoud' zich konnen roemenGa naar voetnoot463
By voettappeet van kruidt, gespickelt met haar' bloemen?
465[regelnummer]
Wat wanden ryck vermaalt, óf wat beeldthóuwery,Ga naar voetnoot465
Wat órde van gebóuw is zulcke, dat het byGa naar voetnoot466
Een' schaduwrycke beemd in majesteit magh halen?
Al deden pórfir, jasp, en góudt, des hemels stralen,Ga naar voetnoot468
Met spiegelgladde glans, afstuiten, en de zonGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Daar, met zyn hel gezight, geen óógh op hóuden kon:
Wat zoud' het wezen by de pylers der bosschaadjen,
Zó reizigh, en gekapt met weelighe pluimaadjenGa naar voetnoot472
Van aardighvloeijend lóf? by stammen nemmer lósGa naar voetnoot473
Van klimop, geborduurt op groen fluweelen mós?
475[regelnummer]
Het kóstelycke koor zal d' óghen haast verveelen;Ga naar voetnoot475
Maar nemmermeer het frisch der scheemrighe prieelen:Ga naar voetnoot476
| |
[pagina 53]
| |
Welcke', als ghy duizendmaal en duizendmaal beziet,Ga naar voetnoot477
Van duizendmaal aanschouwt op een gestalte niet.Ga naar voetnoot478
Want waar ghy op kyckt, óft daar is nieuw groen gesproten;Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Oft voghel schudt de blaên; óft windt verschiet de loten.Ga naar voetnoot480
Maar toeft. Hier komt de Rei van nonnen, die zich spoên,
Met voorbereidt gemoedt, om ófferandt te doen
In dit bejaarde bos der opgeschoten' eicken,
Van welcke 's menschen óógh de kruin nauw kan bereicken,
485[regelnummer]
Aan de Gódin des vuurs: en, volghens de geboôn
Van onzen koning óudt, in 't aangezight der Goôn,
Als t' hunnen overstaan, en dat zy 's draghen kundschap,Ga naar voetnoot487
Te leggen vaste vreed', en stichten tróuwe vrundschap,
Daar de gemeent' om wenscht, in 't heerschende geslaght.Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Komt vóórts gewyde schaar, een' yeder met uw' draght,Ga naar voetnoot490
Dien ghy gódvruchtigh hebt in handen puur geladen:Ga naar voetnoot491
Ghy met den hamer: en ghy met de droghe bladen:Ga naar voetnoot492
Ghy met het wieróóckvat: ghy met het hailigh zóut:
Ghy met de zoete meed: ghy met het vuurenhóut.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
De goedighe Gódin des vuurs heeft geen behaghenGa naar voetnoot495
In 't reutlen van het bloedt der dieren neêrgeslaghen,Ga naar voetnoot496
Door het móórddadigh woên van scherpe byl óft knyf:Ga naar voetnoot497
Het stenen moedelóós, in scheên van ziel en lyf,Ga naar voetnoot498
En kan in haar gemoedt geen' heughlyckheidt ontsteken:Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Maar z' is van aardt als liefd', waar by zy wordt geleken:
Die alles wat 'er is, in goedtheidt, overtreft.
Om 't autaar dan uw' keer doet, en haar' lóf opheft.Ga naar voetnoot502
| |
[pagina 54]
| |
Rei van nonnen, Penta, Rycheldin, Baeto, Catmeer, Hes, Rei van jonckvróuwen
rei van nonnen
O edelste Gódin, geboren alzó rasGa naar voetnoot503
Als van dit gróót heelal de schets ontworpen was,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Nódigh is het dat in schóónheidt wyck
Alles voor uw' schóónheidt zuiverlyck.Ga naar voetnoot506
Niet zó klaar, niet zó braaf, niet zó streng, niet zó fier,Ga naar voetnoot507
Niet zó bly, niet zó mild, niet zó lief als uw vier,
Naar het uytert zyn' kracht.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Dies zingt uw' hóghen lóf het Duitsch geslaght.Ga naar voetnoot510
O gróótste vijandin der dóódt, ghy schut alleen'Ga naar voetnoot511
Haar' tóght by wintertydt, en laat ons niet vertreênGa naar voetnoot512
Door 't geweldt van sneeuw, en haghel kóudt,
DieGa naar voetnoot1 zy, met een' nóórdschen moed, uytspouwt,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Over duin, over del, over veld, over vlackGa naar voetnoot515
Over bos, over broeck, over den, over dack,Ga naar voetnoot516
Over zee, over zandt;
En jaaght een' bleeckheidt aan 't bestorven landt.Ga naar voetnoot518
T'hans neemt ghy d' overhandt, en doet ontspringen uytGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Hunn' diepen doffen slaap, de bómen en het kruidt.
Lover enGa naar voetnoot2 gras weêr winnen 't veldt.
En de trótse Ryn van moede swelt,Ga naar voetnoot522
Door het peklen der sneeuw op de berghen vergaardt,Ga naar voetnoot523
| |
[pagina 55]
| |
Door het smelten van 't ys, dat hem schorste zyn' vaardt:Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Des hy stort ongetóómt,Ga naar voetnoot525
En schuurt de stranden uyt waar heen hy stróómt.
Door 't speelzieck windekyn, Weckleven bygenaamt,Ga naar voetnoot527
Dat uyt den westen dan met laauwe blaasjens aamt,Ga naar voetnoot528
Minnevuuren ghy alomme stoockt:
530[regelnummer]
En de raauwste harten murruw koockt.Ga naar voetnoot530
Des de tierende wolf, over zó zoete pyn,Ga naar voetnoot531
Zet het wóudt over end; en de leeuw de woestyn;Ga naar voetnoot532
En de walvisch de zee:
En al het kleen gediert dat volleght mee.
535[regelnummer]
Dan bloeit en zich verheught al waar een geest in speelt:Ga naar voetnoot535
Elx bloeisel vólght het zaat, dat zyns gelyck dan teelt.Ga naar voetnoot536
U, Gódinne, komt de danck hier af.Ga naar voetnoot537
Zonder u, de wereldt waar een graf.
Wat zou 't zyn met den staat van het menschelyck gildt,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Zó ghy daar, o Gódin, niet uw' handt aan en hildt?
Och! 't verging alzó knap,Ga naar voetnoot541
Door flaauwt van min, en kraft van vijandschap.
Wie dóch, Gódinne gróót, zoud' opwaarts óghe slaan,
Had ghy niet 's hemels pel vernaait met góude draên,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Dat zy, met zó menigh beeldt bemaalt,Ga naar voetnoot545
Als een voettappeet der Goden praalt?
Och! de zonn' en de maan stonden zonder gezight,Ga naar voetnoot547
Zonder glans, zonder gloor, zonder lust, zonder licht,
Waar 't dat ghy 't niet en deedt:
550[regelnummer]
En al de starren in de róuw gekleedt.Ga naar voetnoot550
| |
[pagina 56]
| |
zeghemond
O zalighe Gódin, die niet in ope lampen
Wilt hebben, op genaad van reghen, windt, en dampen,Ga naar voetnoot552
Bewaart het eeuwigh vier, naer andre vólcken zeên;Ga naar voetnoot553
Maar het onleschbaar houdt in deze keizelsteenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Van 't overóudt altaar: wilt jonstelyck ontsluitenGa naar voetnoot555
De korst, die 't licht verschuilt, en laat de voncken spruiten.Ga naar voetnoot556
Lóf dy, Gódin. Het vuur vat in de droghe blaên.Ga naar voetnoot557
Reickt nu het zuiver zout, en vuure sporten aan,Ga naar voetnoot558
Om de kruipende vlam tót blaakren op te stoken.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Daar is geglommen kool. Reickt wieróóck om te smoken.Ga naar voetnoot560
O zalighe Gódin, wy blakren tot uw' eer,
Wy róken tót uw lóf: sla goedertieren neêr
De stralen van uw óógh, 't welck alles kan doordringen,
En voeren zyne kracht tót in het diepst der dingen.
565[regelnummer]
Sla neêr, sla neêr uw óógh op 't konincklyck geslaght:
En met uw' gloedt vermurwt van wederzyd 't gedacht.Ga naar voetnoot566
En hecht te zamen 't hart van onze koninginne,
Door vaste vriendschap, met het harte der vórstinne.Ga naar voetnoot568
Dat d' eendraght van het hóf tót 's vóllex heil gedy.
570[regelnummer]
Mevróuwen, u gelief te komen naeder by,
En looft elckandre tróuw te geener tydt te breken.Ga naar voetnoot571
penta
Maar ghy, paapinne, moest den vloeck des viers uytspreken,Ga naar voetnoot572
Tót doemenis van die zal quetsen het verbondt.Ga naar voetnoot573
| |
[pagina 57]
| |
zeghemond
Gróótachtbre koningin, myn naam is Zeghemond.
575[regelnummer]
Ick bid, gebiedt myn ampt niet dat het overtrede.Ga naar voetnoot575
De misdaadt doemt zich zelf, en brengt zyn' vloecke mede.Ga naar voetnoot576
Die keert des hemels jonst van de misdaders af,Ga naar voetnoot577
En dryft hun heftigh toe de vreeze van de straf.Ga naar voetnoot578
Maar wy zyn tusschen Gód en mensch gestelt in 't midden,
580[regelnummer]
Om, als de misdaadt vloeckt, de peenen af te bidden.Ga naar voetnoot580
En 't sterffelyck geslaght te lichten hunn' ellendt.Ga naar voetnoot581
penta
Nóchtans, op dat alhier myn yver werd bekent,Ga naar voetnoot582
Zó zal ick vloecken zelf, als die myn' tróuw wil gae’ slaan.Ga naar voetnoot583
rycheldin
Gelyck uw' Majesteit my voorgaat, zal ick nae’ gaan.Ga naar voetnoot584
penta
585[regelnummer]
Opreghte vriendschap sweer ick u van dezer uur:Ga naar voetnoot585
Oft, meen ick 't anders, slae my 't helsch en 't hemelsch vuur.Ga naar voetnoot586
zeghemond
Tót dees' belóften, o Gódinne, geef uw' zeghen.
En doet ghy, o vórstin, hier uw' belóften teghen.
| |
[pagina 58]
| |
rycheldin
Opreghte vrundschap sweer ick u van dezer uur:
590[regelnummer]
Oft, meen ick 't anders, slae my 't helsch en 't hemelsch vuur.
zeghemond
Tót dees' belóften óóck, Gódinne, geef uw' zeghen.
baeto
Al wat myn' vróuwe doet grypt plaats van mynen't weghen.
zeghemond
Op datmen dit verbondt ten krachtighsten volvoer,Ga naar voetnoot593
Uw' reghter duimen reickt, dat ickze t'zamen snoer,
595[regelnummer]
Om 't laauwe bloedt daar uyt van wederzy te pricken:
't Welck u gelieven zal elck 's anders in te slicken.Ga naar voetnoot593-96Ga naar voetnoot596
Ghy, o Góddinne, ghy die hebt in uw bestierGa naar voetnoot597
De wercking van het uyt en van 't inwendigh vier,Ga naar voetnoot598
Verduwt zó met uw' warmt dees' dróppelen van bloede,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Dat yedre dezer twee van 's anders bloedt zich voede:
En elx gemengde bloedt met jonst nae 's anders treck:Ga naar voetnoot601
't Welck haar tót zaligheidt, en 't landt tót welvaart streck.Ga naar voetnoot602
catmeer
O heughelyckste dagh die my óit quam te voren!Ga naar voetnoot603
My dunckt ick uyt het graf verrys, en word herboren
| |
[pagina 59]
| |
605[regelnummer]
Ten leven van nu aan. O gemaalin, uw' deughdtGa naar voetnoot605
My, in dees' dorre schórs, herscheppen doet een' jeughdt,Ga naar voetnoot606
Bedauwt met vreughden, die de geest nauw kan verswelghen.Ga naar voetnoot607
't Zal nu eens zyn een endt van steuren en van belghen.Ga naar voetnoot608
Myn geest (die, alzó lang als vróuw en kindren streên,
610[regelnummer]
Zich gaf te recken twe verscheide weghen heen,Ga naar voetnoot610
En deerlyck scheuren liet, om geen van beide deelenGa naar voetnoot611
Te vallen af) gevoelt alree zyn' breucken heelen,
Mits uw' vereeniging. Waar door dat ick verwachtGa naar voetnoot613
't Geluck vóórtaan gevest te zien in myn geslaght.Ga naar voetnoot614
penta
615[regelnummer]
Tsint ghy my deze króón, myn heer, op 't hóóft deed voegen,Ga naar voetnoot615
Voeghd ick myn' zinnen, om in alles te genoeghenGa naar voetnoot616
Myn' man en opperheer. Wat uwer harte smaackt,Ga naar voetnoot617
Daar heeft myn hart wel haast zyn' wellust af gemaackt:Ga naar voetnoot618
En al myn' eerzucht is uw' gróótheidt te believen.Ga naar voetnoot619
catmeer
620[regelnummer]
Myn' kindren, nemmermeer laat deze vrundschap klievenGa naar voetnoot620
Van eenigh misverstandt. Maar dat vergólden zyGa naar voetnoot621
Door u, dit harte van de koningin tót my.Ga naar voetnoot622
baeto
Voor tróuw van onzer zyd', heer vader, wilt niet vreezen.
| |
[pagina 60]
| |
rycheldin
Heer vader, 't wit van ons' gemoên zal stadigh wezen,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Uw' en haar' Majesteit, op 't nedrighst, dienst te biên.
Gelieve 't maar voor goedt te duiden, zó misschienGa naar voetnoot626
Yet, teghens onzen zin, moght onverhoeds gebeuren.
catmeer
Die, zonder opzet, quetst, die quetst licht zonder steuren.Ga naar voetnoot628
zeghemond
Mevróuwen, eer dat ghy vertreckt van dezer stee,
630[regelnummer]
Zó drinckt, uyt eenen kóp, beid' van dees' zoete mee:Ga naar voetnoot630
Die met haar' krachten u de zinnen zal verluchten.Ga naar voetnoot631
Dit leer' u, maatschappy te maken van genughten.Ga naar voetnoot632
Gódin, op dat uw brandt van geen onhailigh natGa naar voetnoot633
Des reghens last en lyd', zó stort ick hier dit badt
635[regelnummer]
Van warmmakenden dranck, uyt de gewyde vlesschen,
Op het gewydt altaar, om hailighlyck te lesschenGa naar voetnoot636
Het hailigh zighbaar vier. Blyft jonstigh, en betrachtGa naar voetnoot637
Altydt de welstandt van het heerschende geslaght.
Ghy, konincklyck gezin, versuft door 't angstigh duchten,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Kleedt uw' gemoên in vreughd, en doet de zórghen vlughten.
rei van jonckvróuwen
Waar zyt ghy vórsten, die, alleenlyck om te woeden
| |
[pagina 61]
| |
Met bloedtvergieten, staagh, uw nemmerzatte swaardtGa naar voetnoot642
Voert in der vuiste? daar 'tGa naar voetnoot643
Gegeven is tót dwang der muitighe gemoeden?Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Leert, helden, eens, leert eens, en prent u in te strópenGa naar voetnoot645
Het yzer gebruineert, om geenerhande ding,Ga naar voetnoot646
Als, daarmen, met een' kling,
Door hóghe parssing, vreê genóótzaackt is te kópen.Ga naar voetnoot648
De vreê, de vreê, de vrede' is, vórsten, u bevolen,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Te waren ongeschent, voor 't sterffelycke zaat.Ga naar voetnoot650
Wie vreê te buiten gaat,
('t En zy om vredes wil) zet buiten 't spoor zyn' zolen.
Oft, tót onwaardigheidt der hóóghwaardighe wetten,Ga naar voetnoot653
Al schóón gebeurt, dat een met onreght andren deer:
655[regelnummer]
Nóch is het niet zó zeer
Uw ampt op 't billyck reght, als wel op vreê te letten.Ga naar voetnoot656
't Is kleene last het reght te kreucken óft te vlijen,Ga naar voetnoot657
Als 't het belóóp der tydt, tót vredes steun, begeert.Ga naar voetnoot658
Maar wordt de vreê bezeert,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
De wyze wetten zyn wel haast in bitter lijen.
Want, onder 't kryghsgedruis, daar 't scherpe schichten haghelt,Ga naar voetnoot661
De woestmakende trom, d' aanschennende trompetGa naar voetnoot662
En hóren nae geen wet:
Met yzre punten wordt de mondt des reghts vernaghelt.
665[regelnummer]
Die t' hans, stip op zyn' zaack, geen voordeel wilde ruimenGa naar voetnoot665
| |
[pagina 62]
| |
Van eer óft van genót, waaght dan zyn' heelen staat,Ga naar voetnoot666
Naam, ryckdom, ziel, en zaat,Ga naar voetnoot667
Als 't opgeweckt geweer beknelt is van de duimen.Ga naar voetnoot668
Helaas! en waaghd' hy maar niet anders dan zyn eighen!
670[regelnummer]
En dat de landtman arm het rieddack van zyn kótGa naar voetnoot670
Niet af waar, eer men 't slótGa naar voetnoot671
Van zynen heere met den brandt begost te dreighen.
Als oversten verwaant de heilghe vreed' onteeren,Ga naar voetnoot673
Eer dat de nóóddwang op komt; wat ontgelt 'er danGa naar voetnoot674
675[regelnummer]
Helaas! al menigh man
Dien 't scheel niet aan en gaat, den schuld van weenigh heeren!Ga naar voetnoot676Ga naar voetnoot674b-76
|
|