Baeto
(1980)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Baeto,
| |
[pagina 29]
| |
En wat ick onderwond tót baat, 't is niet bedeghen:Ga naar voetnoot11
Dat argher is, my zelf myn' konsten vielen teghen,Ga naar voetnoot12
En stonden nae myn hóóft. Want zó myn kamerling,Ga naar voetnoot13
Die van my opghemaackt, had toeghestelt den springGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Waar onder 't was gemeent myn' vijandt te beknellen,Ga naar voetnoot15
Gemart had, tót de twe gevangens aan het mellenGa naar voetnoot16
Geraackten door de pyn, en braghten in het licht,
Hoe Baetoos staan nae 't ryck by henlien was verdichtGa naar voetnoot18
Op zyn verzoeck, misschien nu werden ware wóórdenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ten hals' hem uytghereckt, en ick gedreight met kóórden.
't Is euv'ler nóch als 't dient. Elck van my af zich dreit,Ga naar voetnoot21
Gluurt over dwers, en swyght: maar dat 's genoegh gezeidt.Ga naar voetnoot22
Ick leg te laagh: en vind my (laas!) van alle zijenGa naar voetnoot23
Verlaten en mistróuwt. Wat zal ick dan? my vlijen
25[regelnummer]
Tót duicken hangends hóófts, en met geboghe neck,Ga naar voetnoot24-25Ga naar voetnoot25
Ten eind ick, opghejuckt, een kortswyl schóón verstreckGa naar voetnoot26
Aan d' opgeblazenheidt; neem' aan, met swichten, 't dreighen,Ga naar voetnoot27
En alle tróts in danck, en alle schimp met neighen?Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 30]
| |
't Waar best. Op dat, indien ick by myn' man begordt,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Een' wenschelycke vrucht tót mynen schóót uytstort,Ga naar voetnoot30
De bloem des adels van twe konincklycke struicken,Ga naar voetnoot31
Zich zetten leer' van jongs tót dienen en tót duicken:Ga naar voetnoot32
Oft, datmen (sterft myn man, en blyf onvruchtbaar ick)
My fraaije koningin te rug nae Vinlandt schick,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Om, in een' barren hoeck, schier eenzaam, te veróuwen,Ga naar voetnoot35
En, zonder inkoomst van den afkoomst, hóf te hóuwen.Ga naar voetnoot36
Neen Rycheldin, doen ick u vree verzoecken lietGa naar voetnoot37
Ick had wat in den zin; maar dat en was het niet.Ga naar voetnoot38
Ten daagh' aanstaande zal myn' tong de vrundschap sweeren;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Maar 't onbëedight hart zyn opset niet verkeeren.Ga naar voetnoot40
Dewyle dat my dan geen dienst te wachten staatGa naar voetnoot41
Van 't menschelyck beleidt, en maar qua toeverlaat;Ga naar voetnoot42
Hunn' suffe bystandt viel, slechs hangend' aan 't gelucken:Ga naar voetnoot43
Zó zal ick al de list des hels te hulpe rucken,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En ryden zó 't geval ten honck door weghen wis:Ga naar voetnoot45
Oft dwingen 't nóódlót óóck, indien 'er nóódlót is.
Daarom is 't dat ick dus in eenigheidt my pyneGa naar voetnoot47
Uyt konincklycke koets opstaande, dees' woestyneGa naar voetnoot48
Te zoecken barrevoets, by ontyd, en by nacht,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Terwyl myn gryze man leidt van den slaap verkracht,Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 31]
| |
Door mankóp in het hóóft, en prevelen in d' óóren.Ga naar voetnoot51
Zelf eunjer koom ick hier om eunjers raadt t' aanhóren:Ga naar voetnoot52
Want dit onzaligh dal dat is van aller tydtGa naar voetnoot53
Den vijanden des lichts, en ongoôn toeghewydt.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van alle kanten hier verzamelen de kóllen,Ga naar voetnoot55
En voeren slordigh veer by onderaardtsche póllen,Ga naar voetnoot56
By 't schemeren der maan', als 't op een' fluistren gaat,
En yeder om een' hoeck van deze bosschen slaat.Ga naar voetnoot58
Hier, met ontvlochten hair, omgordt met slangekranssenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Men leidt verkeerde lust, en averechtse danssen.Ga naar voetnoot60
Ter daghvaart komtmen hier om in 't gemeen te raên:Ga naar voetnoot61
Een yeder heeft zyn' steê; daar Icker boven aanGa naar voetnoot62
Zit reghter van 't beleedt in hóóghverheve stoelen;Ga naar voetnoot63
Neemt alle zaken op, en yedereens gevoelen:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Maer doet nae zynen wil. Wie dat hier wordt verdaaghtGa naar voetnoot65
Der konstghenóten, ('t zy dat haar het aardtryck draaght,Ga naar voetnoot66
Oft dat zy door de lucht, van eenen geest beschredenGa naar voetnoot67
Gevoert wordt over bergh, en dal, en grote steden)
Is 't nódigh dat terstondt den daghenden verschyn:Ga naar voetnoot69
| |
[pagina 32]
| |
70[regelnummer]
Dees' handvest' heeft de plaats van den verboôn Iupyn.Ga naar voetnoot70
Doch zulck' en zoeck ick niet, zy zyn my t' onervaren,Ga naar voetnoot71
(Het lyf beleeft geen eindt van de leerende jaren)Ga naar voetnoot72
Maar zulcke, die besteênd' haar' zinnen en haar vlytGa naar voetnoot73
In 't gronden van de konst, gescheiden uyt der tydt,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Daar 't lichaam traagh den geest te luttel laat verslimmen,Ga naar voetnoot75
Op 't euvelst afgerecht zyn by de bleecke schimmen.Ga naar voetnoot76
Dees', en al 's afgrondts heir zyn óóck gebonden metGa naar voetnoot77
Hier te verschynens nóódt, als een' gemeene wet.Ga naar voetnoot78
Komt vóórts dan uyt het ryck met neghen vloên besloten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Geen' eunjers uyt den hóóp van oneêl bloedt gesproten,Ga naar voetnoot80
Gelyck 't gezelschap dat om nóóddruft konst verhuurt,Ga naar voetnoot81
Wiens namen wyder niet bekent zyn als haar' buurt;
Maar zulcke, die geen' eeuw den gloor haars roems zal lessen,Ga naar voetnoot83
En my gelyck van staat, vórstlycke tóveressen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zelf Hecate voor al, ryst uyt het helsche graf,Ga naar voetnoot85
Met uw' beswalckte króón, en bleecken schepterstaf:Ga naar voetnoot86
En ghy, die levend' sworft van d' een tót d' andre stranden,Ga naar voetnoot87
Prinsses van Cólchós, en verschrickte liên en landenGa naar voetnoot88
| |
[pagina 33]
| |
Met uwe wetenschap: de welck', in moede gram,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Te trótsen óft versmaên, nóit vijandt wel bequam.Ga naar voetnoot90
En ghy, die, met het sap van heftighe venynen,Ga naar voetnoot91
O dóchter ryck der zonn', in wolven, leeuwen, swynen,Ga naar voetnoot92
Eertydts verschepte 't vólck uyt menschelycke stal;Ga naar voetnoot93
Kom in de derde plaats, en sluit het hailigh tal.
proserpina
95[regelnummer]
Hier koom ick, opgeprest door 't vloecken, van beneênenGa naar voetnoot95
Uyt het swaarmoedigh dal, en kercker onbescheenenGa naar voetnoot96
Van 't helle licht der zonn': uyt den bedroefden kólckGa naar voetnoot97
Alwaar myn Pluto streng het tsaachachtighe vólckGa naar voetnoot98
Doet poplen met zyn' stem, jae braafstgeweze riddren,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gelyck den popelboom zyn' bladren staan en tsidderen.Ga naar voetnoot100
Wat port u, koningin der Catten, onbemindt,Ga naar voetnoot101
Om my te steuren in het drockste van 't bewindt
En moeilyckheên des ryx? die bezigh zat met schiften
Der zielen uyt elckaar; die wy daar nae, by driften,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
(Alzó tót elcke peen een óórd bezonder is)Ga naar voetnoot105
Afvaarden, yeder hóóp nae zyn' verdoemenis.Ga naar voetnoot106
penta
Waar blyft Medea?
medea
Ziet my hier. Ick, die te swichten
Voor hel nôcht hemel plagh, gehóórzaam nu uw' dichten:Ga naar voetnoot108
| |
[pagina 34]
| |
En stel my aan het reght der plaatsen onderdaan.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
De hemel is 't alleen die zonder wet kan staan.
Maar d' ysselycke vrees, het ongenadigh dwingen,Ga naar voetnoot111
De peenen overwreedt, handthaven onze dingen,Ga naar voetnoot112
En al den staat der hel. Hier om een yeder pastGa naar voetnoot113
Te doen het geen dat wordt van hógherhandt belast.Ga naar voetnoot114
penta
115[regelnummer]
En Circe?
circe
Hier ben ick, die verleijende de vreemdenGa naar voetnoot115
Aan myne kust verzeilt, door buitenweeghsche beemden,Ga naar voetnoot116
Nae myn gemarmort hóf, vervult met schat en pracht;
Geduurigh met myn zang deed galmen over nachtGa naar voetnoot118
De wouden droef van groen, en schittren door het blakenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Der tóórtsen zoet van reuck van onder gulde daken.
Indien óit yemandt moght ter wereldt munten uyt
In kennisse der kracht van dróggen en van kruidt,Ga naar voetnoot122
Van wortelen, van zaat, van watren, gommen, sappen;
En die te mengen naar hunn' aardt en eighenschappen,
125[regelnummer]
Met steenen en met stof, met wóórden en met schrift,Ga naar voetnoot125
Met smettend slangebloedt van allerlei vergift:
Ick ben 't. Daarom, is 't dat u yemandt magh gebrekenGa naar voetnoot127
In wolf óf beiremuil, óf borstligh swóórt te steken,Ga naar voetnoot128
Zó luistert nae myn' raadt, en andre gaat voorby.Ga naar voetnoot129
| |
[pagina 35]
| |
penta
130[regelnummer]
Helaas! 't geluck en is zó dartel niet met myGa naar voetnoot130
Dat het my beuren laat om kortswyl wraack te pleghen:Ga naar voetnoot131
Maar, hebbend' al den hóóp van myn' gemeente teghenGa naar voetnoot132
Met stiefzoon ende snaar, is 't daar gekomen toe,Ga naar voetnoot133
Dat, als ick my maar wreeck, ick kreun 's my weinigh hoe.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Zó kiesch een honger niet en heeft myn haat onmenschlyck,Ga naar voetnoot135
Dan alle middel, die maar wis is, is my wenschlyck,Ga naar voetnoot136
Om te verdelghen 't paar, dat op myn' eere gaat,Ga naar voetnoot137
En draaibóómt my den wegh nae moghenheidt en staat.Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot138
medea
Hist op des óuwden mans gemoed om hun te hindren.Ga naar voetnoot139
penta
140[regelnummer]
De vader is verdwaast, en ziet geen leedt aan kindren.Ga naar voetnoot140
proserpina
Het yzer en geweldt uw' vijandt help 'er uyt.Ga naar voetnoot141
penta
Maar ope vijandtschap de póórt voor schade sluit.Ga naar voetnoot142
circe
Zy slaat haar' meester, en schickt wederzy ter weere.Ga naar voetnoot143
| |
[pagina 36]
| |
medea
't Verraad, is tróuwer, dat en dient maar eenen heere.Ga naar voetnoot144
proserpina
145[regelnummer]
Men leg te wercke dan de laghen en de list.
penta
't Is al geschiedt, maar al te schendelyck gemist.Ga naar voetnoot146
circe
Zó zal uw vijandt dan gewaarschout zich wel hoeden.
penta
Ick vind my om end' om bezet met quaadt vermoeden.Ga naar voetnoot148
medea
Geveinsde vriendtschap voeghe' uw' bittren haat een' slagh.Ga naar voetnoot149
penta
150[regelnummer]
Dit bróuw ick: en heb dies doen handlen van verdragh.Ga naar voetnoot150
proserpina
't Wantróuwen eens verweckt, is swaar in slaap te wieghen.
circe
Wie is 't, dien vleijery en eeden niet bedrieghen?Ga naar voetnoot152
medea
Zo die nóch niet bestaan, zet hun schenckaadje by.Ga naar voetnoot153
proserpina
In volle rusting treedt dus de verradery.*Ga naar voetnoot154
| |
[pagina 37]
| |
penta
155[regelnummer]
Ick zie 't, de wegh is goedt om in 't gelóóf te raken.Ga naar voetnoot155
Maar om my vóórt dit paar behendigh quyt te maken,Ga naar voetnoot156
Met Hes hunn' jongen zoon, alzó, dat voor noch nae,Ga naar voetnoot157
Hier wacht ick uwen raadt, my zulck een aanslagh schae.Ga naar voetnoot158
proserpina
Ghy wist, Medea, met verbloemde valsheidts trekenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
U op uw' vijandt door zyn' eighen' handt te wreken.
Zo hielpen Pelias zyn' dochters in het graf,Ga naar voetnoot161
Die hare deeghlyckheidt uyt liefd' den móórdtsteeck gaf,Ga naar voetnoot162
Op ydel toeverlaat van 't deizen zyner jaren.Ga naar voetnoot163
circe
In schyn van pais, en als begaan om danck te baren,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Gingt ghy den koning van Corinthen randen aan,Ga naar voetnoot165
En 's konings dóchter, zó zy zoud te tróuwen gaan:Ga naar voetnoot166
En op een óghenblick hebt haar, bekoort door gaven,Ga naar voetnoot167
Gedóódt, gebrandt, en met den val van 't slót begraven.
penta
Dat is, tót daar toe, schóón. Maar, wie 't gedaan had, bleeck.
medea
170[regelnummer]
En zoud het niet? dat is myn wit wanneer ick wreeck.Ga naar voetnoot170
Dat 's harten leckerny. Geen ding en maackt my blyder
| |
[pagina 38]
| |
Als dat, tot spyt en schae myns vijandts, leer' een yederGa naar voetnoot172
Wie dat Medea zy. Dóch zó met u de stondtGa naar voetnoot173
En de geleghenheidt vereisschen zulck een' vondGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Van schelmery, om uw' wraackgierigheidt te koelen,
Dat wel uw vijandt magh, van waar 't hem komt, gevoelen:
Maar vorder niet en blyck uw' onbewysbre schuldt:
Zó luister toe. Uyt my een' treck ghy leeren zult
Van helsche schallickheidt, zó bóós als nóit verzierdenGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Die in een levend lyf den vórst des afgrondts vierden.Ga naar voetnoot180
Maar sint myn' strenge geest 't belemmerende kleedtGa naar voetnoot181
Der aardtsche leden lomp uytschuddende versmeet,Ga naar voetnoot182
En ick nóch stadigh, om myn' lust ter konst te slissen,Ga naar voetnoot183
Omwroet al wat 'er is van de geheimenissen
185[regelnummer]
Der wonderbare leer; is van my óóck doorsnuftGa naar voetnoot185
Die onderwindalgeest, dat werckelyck vernuftGa naar voetnoot186
Van hem, wiens lever door den graghen gier verslonden,Ga naar voetnoot187
Stóf levert tót zyn' pyn, en aanheelt tót zyn' wonden,Ga naar voetnoot188
Prometheus zeg ick. Dees' heeft my geleert een vuurGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Zó te bereiden, dat het in een kleedt, ter uur
Toe die men 't stellen wil, onzighbaar zich verberghe:Ga naar voetnoot190-91
Dan blaack', en slae door vleesch en been tot in den merghe,Ga naar voetnoot192
Op eenen óghenblick. Stelt ghy schenckaadjen toeGa naar voetnoot193
Voortreffelyck in 't óógh. En, daarmen 't minst vermoe,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Laat zitten deze pest behendelyck gedoken.Ga naar voetnoot195
| |
[pagina 39]
| |
Vóórts om u buiten 's scheuts en t' houden onbesproken,Ga naar voetnoot196
Dus zult ghy 't legghen aan. Zó ras als het verdraghGa naar voetnoot197
Geraamt magh wezen, doe verzoecken zekren daghGa naar voetnoot198
Om 't zelve voor 't autaar te vestighen met eeden.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dan past met eenen vloeck uw' vijandt voor te treden,Ga naar voetnoot200
Vry roepend' op uw' hóóft helsch vuur en hemelsch aan,Ga naar voetnoot201
Indien ghy valschlyck swoert. Hetzelve zy gedaan
Van uwe haters óóck: op dat zy, nae verslaghenGa naar voetnoot203
Van onvoorzienen brandt, verraders name draghen,
205[regelnummer]
Als door der goden wraack op valsheidt achterhaalt.Ga naar voetnoot205
penta
Geen' wegh zó duister, o Medea, daar ghy dwaalt.Ga naar voetnoot206
De dagh is al gestelt. Zó ras de blancke mórghenGa naar voetnoot207
Versteurt het ryck der rust, en opreght 't ryck der zórghen,Ga naar voetnoot208
Is het bestemt te gaan met onderlingen mondt,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
In 't aangezight der Goôn, bekrachtighen 't verbondt
Der nieuwe vrundschap. Nu schort my alleen' te leerenGa naar voetnoot211
't Bereiden van het vuur, en gaven te stóffeeren
Aanminnigh, en van schyn zó schóón, dat d'achterdóchtGa naar voetnoot212-13Ga naar voetnoot213
Myns vijandts daar door in bekoring werd gebróght.Ga naar voetnoot214
proserpina
215[regelnummer]
De giften staan u licht, daar aan en zal niet letten.Ga naar voetnoot215
circe
Maar 't is Medea' uw beurt de konst haar by te zetten.Ga naar voetnoot216
| |
[pagina 40]
| |
Dus de verborghentheên ontsluit, en ons bediedtGa naar voetnoot217
Te recht van als.
medea
Die zaack is zó geringe niet:Ga naar voetnoot217-18
Nócht my hier by der handt voorzien haar toebehóren.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
De gróótste Razery in haar' geterghden tóren,Ga naar voetnoot220
Wanneer zy wraack, en móórdt, en woede wreedtheidt brult,Ga naar voetnoot221
De blicken openspalckt, de lippen ommekrult,
Zó doet met knarssen 't vuur zy uyt haar' tanden springen,Ga naar voetnoot223
Zórgvuldigh queecktmen dat in doecken die 't ontfingen;Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
In doecken eens gebrandt, en tonder van het kleedt,Ga naar voetnoot225
Besmet met hydraes gift; waar mee dat ghy verdeedt
O Dejanira' uw' man. Nóch moetmen hebben vonckenGa naar voetnoot226-27
Uyt Sisyphs keizelsteen, met Plutoos staf gekloncken:Ga naar voetnoot228
En uyt Cocyt geruckt steenkalleck ongeslist:Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En swavel uyt het diepst des jammerpoels gevist:Ga naar voetnoot230
En van Megeraes tóórts in Styx gedóófde kolen.Ga naar voetnoot231
Al vuur dat veinzen kan, en houden zich verholen.Ga naar voetnoot232
Dit moetmen roeren, en vermengen op zyn' maat;Ga naar voetnoot233
En lerpen met een' windt die snel en scherrep slaat;Ga naar voetnoot234
| |
[pagina 41]
| |
235[regelnummer]
En jaghen vlam door vlam, tot dat zy t' zamen helen,Ga naar voetnoot235
Door toghtigh swoeghen van kortaamde slangekelen.Ga naar voetnoot236
In voorraadt heb ick dit vergadert al by een.Ga naar voetnoot237
Dus laat het op my staan: 't en schort maar aan 't bereên.Ga naar voetnoot238
Eer dat de zonne komt het middaghpunt te naken
240[regelnummer]
Zal ick 't u schicken toe, door eenen myner draken.Ga naar voetnoot240
Maar op wat uure wilt ghy dat zich 't vuur verbree?
penta
De koning is gezint den ingang van de vreêGa naar voetnoot242
Te vieren met bancket: om, door het heughlyck woelen,Ga naar voetnoot243
Het overschót des haats uyt de gemoên te spoelen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Nae gissing die hy maackt. Beginnen zal die feestGa naar voetnoot245
Wanneer zó dat de zon aan 't dalen zy geweestGa naar voetnoot246
Vier uuren over drien. Dus dunckt my niet te wachtenGa naar voetnoot247
Met het ontspringen van het vuurwerck over achten.Ga naar voetnoot248
En zó 't ons dan geluckt, te lichter zal geschiên,
250[regelnummer]
Dat het werd voor een straf der Goden aangezien;Ga naar voetnoot250
Om teghens hunne faam al 's werelds haat te stercken.Ga naar voetnoot251
medea
Dat neemt ghy wel. Ick zal dan op acht uuren wercken.Ga naar voetnoot252
proserpina
Zyt ghy voldaan?
penta
Ick ben 't.
| |
[pagina 42]
| |
circe
't Is tydt dan ons t' ontslaan.
medea
Zó trecken wy ons' weeghs te zaam.
penta
Ick laat u gaan.
rei van joffren
255[regelnummer]
Ten laatsten heeft het edel hóf
Der brave Catten, hóógh van lóf,Ga naar voetnoot256
Gezet zyn' moed verbólghen neêr.Ga naar voetnoot257
De vader ziet den zoon niet meer
Met achterdóchtighe' óghen door.Ga naar voetnoot258-59
260[regelnummer]
De zoon en ducht niet langer voor
Des vaders dreighend' ongenae.
't Is tydt eens dat de neve gae,Ga naar voetnoot262
En smeeckend gróótvaêrs zórghen red.Ga naar voetnoot263
Help Goôn! wat brengt het twede bedGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
Al onrusts en al scheurings in,
Daar een voortreflyck huisgezinGa naar voetnoot266
Zich vlijen moet als onderdaanGa naar voetnoot267
Van heersheidt nieuw? gemeenlyck staanGa naar voetnoot268
Den kindren óóck goe stiefmoêrs duur.
270[regelnummer]
Maar als zy, met een grimmend vuur,Ga naar voetnoot270
Door fórssen nydt aan 't woên gebraght,Ga naar voetnoot271
Ontsteken op haars mans geslaght:Ga naar voetnoot272
Wen leeuw óft tyger leedt geschiedt,Ga naar voetnoot273
| |
[pagina 43]
| |
En zyn zy zó verbólghen niet.
275[regelnummer]
Dus quam te hoof, aan tween gesplitst,Ga naar voetnoot275
In swang te gaan de sware twist,Ga naar voetnoot276
Die yeder zyde kiezen dee:Ga naar voetnoot277
En afkeer nemen van de vreeGa naar voetnoot278
De best' en de gemeene liên.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
De moeders gosten om te zienGa naar voetnoot280
Met deernis en versleghenheidt,
Nae 't wit van haar' geneghenheidt.Ga naar voetnoot282
Een yeder zagh nu komen aan
Inlandschen krygh, bron aller quaên:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Buur teghens buur; bloedt teghens bloedt;Ga naar voetnoot285
Verraadt, verrassing, arremoedt,Ga naar voetnoot286
Smaadt, ballingschap, aan allen óórdt,
Verwoesting, vangenis, en móórdt.Ga naar voetnoot288
Wat zouden menigh wees en weeuw
290[regelnummer]
O goôn! bedroeven onze eeuw,Ga naar voetnoot290
Hing over 't menschlyck zaat onvroedtGa naar voetnoot291
Uw hart niet bet, als 't eighen doet?Ga naar voetnoot291-92
Ons' levens tydt spoeit hare baan,Ga naar voetnoot293
En suckelt t' geenen herbergh aan.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Zy, die wel breedt zich open doetGa naar voetnoot295
Wanneer men haar ziet in 't gemoet,
Is, alsmen haar van achtren ziet,Ga naar voetnoot297
| |
[pagina 44]
| |
Een' stip, een óghenblick, een niet.Ga naar voetnoot298
Nóch pyntmen zich (o blinde keur!)Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
En 't moet 'er af dat het ons beur,Ga naar voetnoot300
In plaats van zoete' aanminnigheidt,Ga naar voetnoot301
Te zoecken, met scherpsinnigheidt,Ga naar voetnoot302
Tót eighe quelling, 's anders quaadt.
Men voert met statigh opset haat.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
't Lust, om zyn' vijand eens te slaan,Ga naar voetnoot305
Met onlust staagh geplaaght te gaan.Ga naar voetnoot306
O dwaasheidt, zegt my dóch, wanneer
Is 't in een wrytend hart mói weêr?Ga naar voetnoot308
De geest, bewerpend' anders kruisGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Vol donders is, vol haghelbuis.Ga naar voetnoot310
Zyn' stórmen zonder pózen zyn.
Zyn' nevels breeckt geen' zonneschyn.
Nóch korten wy, met zulck verdriet,Ga naar voetnoot313
Dees' stip, dit óghenblick, dit niet.
315[regelnummer]
Gaat heen, en vry uw' wreecklust boetGa naar voetnoot315
Met stópen van vergoten bloedt:Ga naar voetnoot316
Indien geen zang uw óren vleit,Ga naar voetnoot317
Zó zeer als klaght en jammerheidt:Ga naar voetnoot318
Indien uw neus den amber ryckGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Verfoeit by reuck van vijands lyck:
| |
[pagina 45]
| |
Indien uw' óghen steeckt de walghGa naar voetnoot321
Van als, behalven rad en galgh;Ga naar voetnoot322
En nemmermeer uw' aêr en swelt,Ga naar voetnoot323
Als daarmen stróópt 't gedóste veldt,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Wen 't in zyn volle ryckdom staat;
En met hoefyzers maalt het zaat:Ga naar voetnoot326
Oft, daarmen vóssen t' zamen bindt:Ga naar voetnoot327
Oft, met een stokert van een windt,Ga naar voetnoot328
De vlammen door het kóren ‘jaaght;
330[regelnummer]
Dat, als ghy 't van een toren ‘zaaghtGa naar voetnoot330Ga naar voetnoot329-30
Verdroncken in een zee van brandt
Zoud' leggen al het platte landt:Ga naar voetnoot332
Zó bruist het vuur 'er door, en stróómt
Ten laatsten over 't hóógh gebóómt;
335[regelnummer]
En weidt, met eenen veegh, te maalGa naar voetnoot335
't Gewest van dórp en daken kaal.
Hebt in dees' helsheidt uw vermaack:
Maar, vroegh oft laat, wacht wederwraack.Ga naar voetnoot338
Oft nu fórtuin de wapens neemtGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Partydigh in uw' eedt: 't is vreemdtGa naar voetnoot340
Zó eerlóós als zy overlóópt;Ga naar voetnoot341
En licht uw' eighen' benden slóópt:Ga naar voetnoot342
En doet u zuchten nae de zoen.Ga naar voetnoot343
De leeuw die kryght de muis van doen.Ga naar voetnoot344
| |
[pagina 46]
| |
345[regelnummer]
Wat schepsel heeft zó kleen gewaldt,Ga naar voetnoot345
Dien quaadt doen gróte moeite valt,Ga naar voetnoot346
Wanneer 't gesteken is van spyt?Ga naar voetnoot347
Een worrem neemt tót zyn ontbytGa naar voetnoot348
Het harte van een' gróót' tyran.Ga naar voetnoot348-49
350[regelnummer]
Een' Spaansche vliegh vermóórdt een' man.Ga naar voetnoot350
Swight yeder nu voor uw geslaght,Ga naar voetnoot351
't Word eens verneert, en uytgelacht.
En maghmen dan zyn' haat verhitGa naar voetnoot353
Wel laten niet, van lidt tot lidt,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Als heerlyck goedt ten errefdeel?Ga naar voetnoot355
Oft hóuden een' gehuurde keel,
Die staagh, uw leed ophalend, gaap;Ga naar voetnoot357
En steur der wrevelheidt haar' slaap,Ga naar voetnoot358
Zó ras maar als zy óghe luickt?Ga naar voetnoot356-59
360[regelnummer]
Ick prys den vórst die zeghe bruickt
Tót nóódweer; en met zulck een' maat,Ga naar voetnoot361
Dat hy by vijandt danck begaat:Ga naar voetnoot362
Die alle toegedreven leidt,Ga naar voetnoot363
En tróts, en wederwaardigheidt,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Kan rustigh stellen aan een' zy,Ga naar voetnoot365
Ter liefde van zyn' burghery.
Met eenen prins zó wel geleertGa naar voetnoot367
Heeft nu de hemel ons vereert:
| |
[pagina 47]
| |
En 't hart van onze koningin
370[regelnummer]
Bestort met vredelycker zin.Ga naar voetnoot370
Ach! moeder, zonder 't hart, genaamtGa naar voetnoot371
Te wezen, zich te leelyck schaamt.Ga naar voetnoot372
Maar wie zich quyt in stiefmoers staat,Ga naar voetnoot373
En niemand onvernoeght en laat,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Met eenen zet zy opwaarts streeftGa naar voetnoot375
Tót lóf, die weenigh weergaas heeft.
'k Weet nauw, die heirkracht leiden’ weids,Ga naar voetnoot377
Oft z' hoeven meer bescheidenheidts.Ga naar voetnoot378
|
|