Achilles en Polyxena
(1972)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdV. Bronnen en invloedenDe vraag naar de bronnen, waaruit Hooft geput kan hebben voor de ‘Achilles en Polyxena’, is reeds verschillende malen behandeld. De eerste van de onderzoekers, die zich met dat probleem hebben bezig gehouden, is Worp. Hij wijst op parallellen in de ‘Ilias’ van Homerus, in toneelwerk van Seneca (‘Troades’, ‘Hercules Oetaeus’ en ‘Agamemnon’) en in de ‘Metamorphoses’ van OvidiusGa naar voetnoot(22). Polak acht de invloeden van het werk van Seneca niet groot en noemt ‘Achilles en Polyxena’ een zeer zelfstandige bewerking van de ‘Troades’Ga naar voetnoot(23). Dat Hooft het werk van Petrarca en Ariosto kent, als hij zijn eerste toneelstuk gaat schrijven, wordt zeer aannemelijk geachtGa naar voetnoot(24). Het speuren naar mogelijke bronnen verloopt succesvol voor Kluyver. Hij vindt de stof, die door Hooft gebruikt moet zijn, in het werk van Dictys Cretensis, ‘Ephemeridos belli Troiani’ (boek III) en van Dares Phrygius, ‘Historia de Excidio Troiae’Ga naar voetnoot(25). D'Angremond gaat in zijn proefschrift dieper in op de tot dan toe verkregen resultaten van het bronnenonderzoekGa naar voetnoot(26). | |
[pagina 30]
| |
In de eerste twee bedrijven volgt Hooft de tekst van Dictys tamelijk nauwgezet en in het derde bedrijf zelfs op de voet. Het gesprek tussen Achilles en Hector in het eerste bedrijf heeft Hooft iets eenvoudiger voorgesteld dan het is weergegeven bij Dictys. Ook vertelt Dixtys direct aan zijn lezers, wanneer Achilles verliefd werd op Polyxena, terwijl Hooft dit laat zeggen door Automedon in de tweede scène van het eerste bedrijf (vs. 97 v.v.). De eerste scène van het tweede bedrijf laat de muurschouw van de Trojanen zien: vanaf de stadsmuur kijken ze naar de Grieken, die zich voorbereiden op de komende strijd. Hooft baseert zich hier niet op Dictys, maar geeft een vrije bewerking van dezelfde scène in het derde boek van de ‘Ilias’. In de ‘Ilias’ meent Agamemnon, dat de strijd verloren is, maar in het toneelstuk hebben zijn woorden juist een sterk aanmoedigend karakter. Bovendien worden in de ‘Ilias’ Aeneas en Deïphobus niet genoemd, alsmede de figuur die de daden verricht, welke in het spel toegeschreven worden aan Antenor en Aeneas. Het koor bezingt in de vijfde scène van het tweede bedrijf de vriendschap. Hooft heeft hier wellicht tevens inspiratie opgedaan bij ‘De Amicitia’ van Cicero. Behalve de strikte navolging van Dictys in het derde bedrijf kan gewezen worden op overeenkomstige passages in de ‘Troades’ van Seneca (vss. 489 t/m 404, 503 t/m 510 zijn terug te vinden bij Seneca). Ook het koor in de derde scène van het vierde bedrijf is bewerkt naar Seneca. Het vierde bedrijf is niet gebaseerd op Dictys, maar op Dares. D'Agremond verklaart de overgang naar een andere bron aldus: bij Dictys onderneemt Pryamus hernieuwde toenaderingspogingen, die bij Dares van Achilles uitgaan. In de weergave van Dares neemt Achilles dus een belangrijker plaats in. Voor Hooft is dat gunstig, omdat Achilles nu eenmaal de hoofdpersoon in het spel is. Hooft volgt Dares na in de eerste, tweede, vierde en vijfde scène van het vierde bedrijf. Hierbij moet wel aangetekend worden, dat bij Dares Achilles pas een jaar na de dood van Hector verliefd wordt op Polyxena en dat de moord op Achilles wordt voorbereid buiten medeweten van Polyxena. In de toneelversie moest Polyxena wel medeplichtig zijn om haar nog een keer op te laten treden. Het koor in de derde scène is deels een bewerking van de ‘Agamemnon’ van Seneca. Dares moet in de zesde scène van het vierde bedrijf weer plaats maken voor Dictys. Voor de redevoeringen van Aiax en Ulysses in het vijfde bedrijf kan als bron het dertiende boek van de ‘Metamorphoses’ van Ovidius aangenomen worden. | |
[pagina 31]
| |
D'Angremond wijst voorts op de mogelijkheid, dat Hooft kennis genomen kan hebben van de ‘Wellevenskunste’ van Coornhert. Bovendien las Hooft de ‘Essais’ van Montaigne en hij moet het werk van Lipsius gekend hebben (‘De Constantia’, over de gelijkmoedigheid, en ‘De Politica’, over de eisen, die aan een goede vorst gesteld moeten worden). In de geschriften van Montaigne en Lipsius wijst Veenstra veel parallelplaatsen aan, die overeenkomen met versregels uit de ‘Achilles en Polyxena’Ga naar voetnoot(27). Hooft heeft dus veel gewerkt naar het voorbeeld van Dares en Dictys, alsmede Ovidius en Seneca, maar hij kan ook veel gedachten en uitspraken gebruikt hebben, die bekend waren in zijn tijd of die hij elders heeft gelezen. |
|