Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
14
| |
VrouwenlofMannen en vrouwen kregen onder meer een duidelijke plaats toegewezen in de populaire huiselijke poëzie, die hiervoor al ter sprake kwam. Dergelijke poëzie bezong de genoegens van het huiselijke leven, waar beide seksen ieder hun eigen | |
[pagina 230]
| |
taak hadden. We komen er veel clichés in tegen over huiselijke winteravonden waarbij het gezin harmonieus om de haard is geschaard. Het moederschap werd als de belangrijkste bestemming van de vrouw voorgesteld, terwijl de man het ultieme geluk ervoer wanneer vrouw en kroost hem na een lange dag werken thuis begroetten. Zoals de Groningse dichter Hajo Albert Spandaw het verwoordde: Te huis vindt hij zijn' zielsvriendin
En lieve kind'ren weêr:
Eerst zegent hij zijn kleen gezin,
Dan dankt hij God en sluimert in...
Hij heeft geen wensen meer.
Ook Hendrik Tollens tokkelde meermalen op de harp om het moederschap te bewieroken. Een bekend gedicht van zijn hand, dat telkens weer gedeclameerd werd, was ‘Aan een gevallen meisje’. Het beschrijft de geschiedenis van een ongelukkig meisje dat vanwege één misstap - een korte vrijage, met een buitenechtelijke zwangerschap tot gevolg - verstoten wordt, omdat ze haar eer kwijt is. Of, zoals Tollens dat met een botanische metafoor verwoordde: ‘'t Roosje brak in 't bloeijen af.’ Maar Tollens houdt haar voor dat haar leven niet voorbij is. Ze kan in het moederschap een nieuwe levensbestemming vinden: Waar u jammren overvallen,
Moedertrouw doorworstelt ze allen;
Waar verleiding knaagde aan de eer,
Moederliefde heelt ze weer.
Het waren vooral mannelijke dichters die op deze wijze de lof van de huiselijkheid en het moederschap bezongen. Vrouwen manifesteerden zich nauwelijks in het genre van de huiselijke poëzie, een uitzondering als Katharina Wilhelmina Schweickhardt daargelaten. Zulke denkbeelden kwamen ook tot uiting in het genre van het ‘vrouwenlof’. Lofdichten op de vrouwelijke sekse wortelden in een lange traditie, maar kregen onder invloed van de negentiende-eeuwse huiselijkheidspoëzie een nieuwe impuls. Doel was de bijzondere deugden van de vrouw te bezingen, waarbij met name haar schoonheid en haar kwaliteiten als moeder en echtgenote werden geprezen. Bij deze idealiserende beschrijving kreeg de vrouw allerlei eigenschappen toebedeeld die tegengesteld waren aan die van de man: haar zwakte, tederheid en zachtheid stonden tegenover zijn kracht, doortastendheid en fierheid. Een bekend vrouwenlofdicht uit die tijd was De vrouwen (1807) van Spandaw. Het bestond uit vier zangen met elk een eigen thema. In de eerste zang, die over de tegengestelde kwaliteiten van mannen en vrouwen ging, benadrukte hij dat er | |
[pagina 231]
| |
‘Het gevallen meisje’, naar aanleiding van Tollens' gelijknamige gedicht, prent naar een schilderij van Cornelis Kruseman.
| |
[pagina 232]
| |
tussen de beide seksen een duidelijke scheiding liep: ‘De vrouw met mannenkracht, zal nimmer mannen boeijen, / De man, die vrouwelijk is, geen vrouwenborst doen gloeijen.’ De tweede en derde zang waren gewijd aan twee typen uitzonderlijke vrouwen uit het verleden: dappere vrouwen en schrijfsters. Hij prees onder meer de dappere daden van vrouwen die aan de zijde van de mannen hadden gestreden tijdens de Tachtigjarige Oorlog, onder wie Kenau Hasselaar. De derde zang richtte de blik op vrouwen die op het terrein van de kunsten hadden uitgeblonken, zoals De Lannoy, Van Merken en Wolff en Deken. Zij behoorden tot de bejubelde vrouwen op wie het vaderland trots mocht zijn. Zo bezien leek Spandaw een voorstander van vrouwelijk auteurschap, maar hij stelde grenzen aan de ontplooiing van de artistieke talenten van de vrouw. In de laatste zang maakte Spandaw duidelijk dat de eigenlijke plaats van de vrouw de huiselijke kring was. Man en kinderen mochten er niet onder lijden wanneer ze zich buiten de grenzen van haar domein begaf: Maar zich aan roem, aan kunst, aan wetenschap te wijden
Met onverzaadbren lust, als gade en kindren lijden,
't Verwaarloosd huisgezin haar toeverzigt [toezicht] ontbeert,
Dit voegt niet voor de vrouw, die haren pligt waardeert.
Zij zal het huisbestier als de eerste taak betrachten,
Den werkkring, dien natuur haar voorschreef, heilig achten.
Het gedicht van Spandaw is illustratief voor de wijze waarop in het algemeen tegen schrijvende vrouwen aan werd gekeken. Er werd niet ontkend dat er vrouwen waren die hun sporen in de literaire wereld hadden verdiend, maar er werd benadrukt dat zij uitzonderingen waren die de regel bevestigden: een vrouw behoorde zich in eerste instantie verdienstelijk te maken in het huiselijke domein. Wie probeerde te schitteren als schrijfster, kon op kritiek rekenen. Men beschouwde vrouwen doorgaans als ‘indringsters op een grondgebied’ waar ze niet thuishoorden, om de woorden van Nicolaas Beets te citeren. In een brief aan Johannes Kneppelhout uit 1839 merkte hij op: Een schrijvende vrouw is een overloopster naar het vijandelijke leger, die door hare sexe gefusileerd moest worden. [...] 't Is in 't zedelijke, wat een indecente ontblooting in 't lichamelijke zou zijn. 't Is of als een fatsoenlijk meisjen met een open deur naar bed ging, of van haar bed vertelde. Krasse taal, die de vraag oproept hoe schrijfsters met de gangbare beeldvorming omgingen. | |
[pagina 233]
| |
DichteressenVoor veel schrijfsters betekende het vrouwvijandige klimaat een achteruitgang ten opzichte van wat zij aan het einde van de achttiende eeuw gewend waren geweest. Met name vrouwen aan patriotse zijde bemoeiden zich toen, zoals we al zagen, openlijk met de politieke discussies van hun tijd. Evenals hun mannelijke collega-auteurs eisten ze meer rechten; een enkeling pleitte ervoor dat ook vrouwen stemrecht moesten krijgen. Rond 1800 voltrok zich, zoals gezegd, een mentaliteitsverandering waarbij de bewegingsvrijheid van vrouwen werd ingeperkt, maar het revolutionaire elan was niet van de ene op de andere dag uitgedoofd. Neem bijvoorbeeld een schrijfster als Maria Aletta Hulshoff, die al eerder ter sprake kwam. Tijdens de napoleontische overheersing kwam zij onverschrokken op voor haar republikeinse idealen. Met gevaar voor eigen leven verspreidde ze clandestiene pamfletten. Ook andere vrouwen lieten zich niet de mond snoeren. Dichteressen als Maria van Zuylekom, Petronella Moens en Maria Petronella Woesthoven schreven felle geschriften waarin ze hun afkeer jegens het ‘Corsicaanse monster’ (Napoleon) uitten. Van Zuylekom en Moens maakten daarbij overigens wel een duidelijk onderscheid tussen de seksen: in oorlogstijd moesten vrouwen zoveel mogelijk een ondersteunende rol vervullen richting de zonen en echtgenoten die naar het slagveld trokken. In Van Zuylekoms Lierzang aan mijne landgenooten, dat in december 1813 verscheen, riep ze bijvoorbeeld haar zusters op om mannen aan te moedigen ook de rest van het vaderland te bevrijden. Nadat Napoleon definitief was verslagen, leken de gemoederen bedaard. Veel vrouwen voegden zich in het vrouwbeeld zoals dat door Spandaw was verwoord. Dat blijkt ook uit een curieuze prozatekst die Moens in 1829 publiceerde: Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten. Daarin beschrijft ze wat er gebeurt als een vrouw het in haar hoofd haalt een beroemde dichteres te willen zijn. Een zekere ‘mevrouw S.’ was befaamd als dichteres en had diverse mooie verzen op haar naam staan, die de lezers tot tranen toe ontroerden. Maar omdat ze altijd met de poëzie bezig was, liep haar huishouding in de war. Als de keukenmeid haar kwam vragen wat er die middag moest worden opgediend en mevrouw was weer ‘vol dichterlijke gedachten’, dan snauwde zij haar toe: ‘loop heen met uwe aardwormen ziel, ik geniet heden hemelsch voedsel’. Als haar echtgenoot van zijn werk thuiskwam, trof hij een lege eettafel aan. Dit zorgde uiteraard voor ruzie en gedoe. Zo ging het van kwaad tot erger: De dichterlijke moeder waande zich veel te verheven, om zich met het oppassen van hare kinderen, dat zij beuzelachtig noemde, bezig te houden. De ongeduldige man, die niets dan wanorde zag, schuwde zijn eigen huis allengs meer, en alles eindigde met den volkomen ondergang van een gezin, welks welvaart door orde, spaarzaamheid en vlijt den heerlijksten bloei had kunnen bereiken. | |
[pagina 234]
| |
Een vrouw moest zich dus aan haar gezin wijden. Wie zich daar niets van aantrok, zoals de genoemde dichteres, zou uiteindelijk ten onder gaan: ‘verveling, menschenhaat, en lasterzucht vergezelden haar op den eenzamen levensweg, tot zij onbetreurd in het graf zonk’. | |
Behoudende vrouwenMoens was niet de enige die zich vanaf 1815 nadrukkelijk in het dominante vrouwbeeld voegde. Veel schrijfsters gingen zich richten op onderwerpen die bij uitstek pasten bij het huiselijke domein en mikten daarbij specifiek op een publiek van vrouwen en kinderen. Dat was bij uitstek het terrein waarop ze deskundig werden geacht. Ze hanteerden daarbij een pragmatische, dienende poëtica: hun poëtica's stonden in dienst van de rol die zij in de maatschappij moesten vervullen. Twee schrijfsters die bij uitstek in dit pedagogische schrijfmodel pasten, zijn Francijntje de Boer en Anna Barbara van Meerten-Schilperoort. De uit Friesland afkomstige De Boer is een bijzondere verschijning in het letterenlandschap, omdat zij werkte als dienstmeisje. Het was bepaald niet gebruikelijk dat iemand in die positie gedichten uitgaf. Ze publiceerde niet alleen twee bundels gelegenheidsverzen, maar ook gedichten en verhalen voor kinderen. Haar kinderversjes waren geschreven in de trant van Van Alphen. Van haar bundel Gedichtjens voor kinderen (1818) verschenen maar liefst zeven drukken. Een van De Boers grote voorbeelden was Van Meerten-Schilperoort, aan wie ze bewonderende brieven schreef. Van Meerten-Schilperoort was behalve schrijfster ook kostschoolhoudster in Gouda en legde een enorme productiviteit aan de dag. Ze schreef leerboeken, kinderboeken, reisverhalen, toneelspelen en romans. Het opzienbarendste werk van haar hand was het vrouwentijdschrift Penélopé, dat maandelijks verscheen. Net als in haar andere werken nam Van Meerten een duidelijk standpunt in omtrent de verschillende aard en bestemming van de man en de vrouw. Bij de man hoorde het ‘voeren van de degen of de pen’, terwijl de vrouw zich het best kon toeleggen op het ‘voeren der naald’. Mannen moesten zich bezighouden met het landsbestuur en de wetenschap, terwijl de vrouw van nature meer geschikt was voor de opvoeding van de kinderen en het huishouden. Het klinkt allemaal wat tegenstrijdig, als we dit tegen haar Anna Barbara van Meerten-Schilperoort (1778-1853).
| |
[pagina 235]
| |
eigen levensloop afzetten. Zelf zag ze haar eigen schrijfactiviteiten echter in het verlengde van haar bestemming: meisjes voorlichten en voorbereiden op hun ware doel. En hoewel ze te veel geleerdheid afkeurde, pleitte ze voor een goede verstandelijke ontwikkeling van de vrouw. Deze dienende, didactische houding komen we ook tegen in de huiselijke roman. Dit genre, geschreven voor en door vrouwen, gaf een beeld van het negentiende-eeuwse vrouwenleven in de gegoede milieus. Het had een hoog pedagogisch gehalte en een christelijke ondertoon. De invloed van Wolff en Deken was goed merkbaar, want er werd veelal gebruikgemaakt van de briefvorm. Een verschil is dat er meer realiteitszin bij kwam kijken: de personages waren minder typen, maar herkenbaarder en een stuk levensechter. Een voorbeeld van een huiselijke roman is De kleine pligten (1824-1827) van Margaretha Jacoba de Neufville, die we al tegenkwamen als auteur van historische romans. De kleine pligten is een vierdelige briefroman, die zich afspeelt in de jaren 1808-1815, dus tijdens de napoleontische periode. Het belangrijkste thema van het boek vormt - de titel zegt het al - de ‘kleine plichten’ die vrouwen in het dagelijkse leven te vervullen hebben. De schrijfster beoogde daarmee ‘het belang der kleine pligten onder het oog te brengen, ten einde, zoo mogelijk, op de dagelijksche en huisselijke deugdbetrachting, ten goede te werken’. De hoofdpersoon, Emilia P, een deugdzame jonge vrouw, weet precies hoe zij deze moet vervullen. Ze laat het huishouden soepel verlopen, ondersteunt haar vader bij zijn werk en toont bij alles een godsvruchtige levenshouding. Haar gedrag wordt beloond met een huwelijk met de al even deugdzame Reinier IJ. Met deze roman voegde De Neufville zich dus naadloos in het heersende man-vrouwbeeld van die dagen. | |
Twee vrouwenEen interessante schrijfster is in dit verband Elisabeth Johanna (Betsy) Hasebroek. Zij genoot in de vroege negentiende eeuw een zekere bekendheid als schrijfster van vier romans die zich nadrukkelijk op lezende vrouwen richtten. De immer kritische Busken Huet was gematigd positief over haar talent. In 1877, iets minder dan veertig jaar nadat ze haar werk publiceerde, oordeelde hij: ‘Zij is eene schrijfster die, wanneer het er op aankomt, schrijven kan.’ Betsy Hasebroek woonde in die jaren in de pastorie van Heiloo, waar haar broer J.P. Hasebroek als predikant stond. Zij stelde zich als auteur bescheiden op. Aan zijn studievriend Nicolaas Beets schreef dominee Hasebroek over haar activiteiten: ‘Het spreekt vanzelf dat de onvrouwelijke zwakheid mijner zuster een geheim tussen ons blijft. Men zou nooit geloven dat haar met inkt bemorste vingertjes Jonathans sober middagmaal goed klaar maakten. Men zou haar over haar papieren poppen vervolgen of het een onecht kind ware.’ In 1838 verscheen haar debuutroman Te laat, zonder auteursnaam. In het voorwoord verontschuldigde | |
[pagina 236]
| |
Speciaal voor dames: PenélopéIn de loop van de negentiende eeuw verschenen er steeds meer publicaties die zich speciaal op een publiek van meisjes en vrouwen richtten. Zo kwam het vrouwentijdschrift op, waarin voornamelijk rubrieken over literatuur, handwerken en mode te vinden zijn. Het eerste succesvolle Nederlandstalige vrouwentijdschrift was Penélopé, of maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd Handwerkpatroon van een mand met vruchten, afkomstig uit Penélopé, of maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd (1821-1835).
| |
[pagina 237]
| |
[Twee vrouwen (vervolg)]zij zich bij de lezer. Ze wist niet of ze er juist aan deed het werk uit te geven, omdat ze het vooral voor zichzelf geschreven had. Maar, zo voegde ze eraan toe: ‘Hare Lezers zullen zeker te heusch zijn om een vrouw hard te vallen.’ Daarna zouden nog Elize (1839), Twee vrouwen (1840) en De bedevaartgangers (1841) volgen. Vooral haar derde roman verdient onze aandacht, omdat ze daarin het streven van vrouwen naar gelijkwaardigheid het duidelijkst thematiseerde. In Twee vrouwen maakt de lezer kennis met Alexander van Montfoort. Hij is een student, en wordt tijdens een avondpartijtje verliefd op Marie Vernon, een onschuldig, naïef en lief meisje. Marie blijkt echter een geheim met zich mee te dragen. Daarom stoot ze Alexander van zich af, die steeds wantrouwiger wordt. Als zij tijdens een bal plotseling vertrekt, gaat Alexander haar achterna. In de woonkamer van haar ouderlijk huis spreekt hij haar aan, en ontdekt dan dat er een man achter het gordijn staat. Geschokt verlaat hij haar. Alexander weet niet dat Marie haar zieke moeder wil verzorgen en dat haar vader door zijn gokverslaving failliet is. Betsy Hasebroek (1811-1887).
Alexander verlaat Holland en probeert Marie uit zijn gedachten te zetten. Hij brengt enige tijd door in Parijs, en vervolgens in Florence en Rome. In zijn droeve stemming heeft hij gedichten geschreven en die worden ook uitgegeven. Een vrouw, Clara Meinier - een jonge weduwe -, leest zijn verzen en raakt ervan overtuigd dat Alexander en zij zielsverwanten zijn. Dan wordt de jonge dichter overvallen door een ziekte. Om op krachten te komen gaat hij naar het Duitse kuuroord Wiesbaden. Daar blijkt ook Clara te verblijven. Zij is een savante, die in intellectueel opzicht niet onder wil doen voor een man. Dat blijkt ook uit haar haarkleur: ze is niet onschuldig blond - het ideaalbeeld - maar ravenzwart. Het gaat zelfs zó ver, dat Clara geen oog heeft voor haar tweejarige zoontje Alfred. Het enige wat haar bezighoudt, is Alexanders poëzie. Nadat Alexander haar ontmoet heeft, maakt hij duidelijk dat hij daar niet van houdt: ‘Ik houde even weinig van de zedelijke kenau's als van de ligchamelijke; de meest vrouwelijke vrouw is het aantrekkelijkste voor mij.’ Toch raken Alexander en Clara bevriend, en tijdens een wandeling komen ze nader tot elkaar. Alexander, die na het voorval met Marie teleurgesteld is in de | |
[pagina 238]
| |
liefde, besluit voor Clara te kiezen. Al snel komt echter aan de oppervlakte dat ze in gesprekken met elkaar van mening verschillen, wat tot botsingen leidt. Bovendien blijkt dat Clara, die als een dichter in onvrede leeft met de wereld, de godsdienst uit haar hart gebannen heeft. Dan volgt het bericht dat haar zoontje ziek is, dat ze al maandenlang aan de zorg van het kindermeisje had toevertrouwd. Alexander en zij besluiten om terug naar Holland te gaan. Thuis volgt de ontknoping: het kindermeisje van de kleine Alfred blijkt Marie Vernon te zijn, die door haar vader was weggestuurd en nu in haar eigen onderhoud voorziet. Daarop valt Alexander opnieuw voor het naïeve, lieve en godsdienstige meisje, dat in alles het tegendeel van Clara blijkt te zijn. Uiteindelijk moet Alexander zijn keuze bepalen. Zal hij trouwen met Clara, met wie hij op niveau kan converseren en die haar geestelijke ontwikkeling belangrijker vindt dan haar kind? Of kiest hij voor de lieve, kinderlijke Marie, die trouw haar huiselijke en godsdienstige plichten verricht, zelfs als haar onrecht wordt aangedaan? Het boek eindigt met de stralende huwelijksdag van Alexander en Marie. Hasebroek hield haar lezeressen voor dat zij moesten bepalen of zij hun hart of hun verstand centraal wilden stellen. Een man hield niet van vrouwen die de aandacht op zichzelf vestigden, aldus Hasebroek. En als ze dat wel deden, moesten ze de gevolgen accepteren: Is uw geest u te magtig, welnu, wees dan moedig en wijd u aan dezen, doch beschouw u alsdan als een Paria der maatschappij, als een priesteres van den God, dien gij dient. Vraag der wereld liefde noch vriendschap, want zij zal u beide weigeren. Trek u terug op uw heilige hoogten, en laat van daar uw gewijde toonen tot haar afdalen, zonder dat gij van haar iets terug wacht. Hasebroek liet zien wat de onvermijdelijke consequenties van de ‘moedige’ keuze voor het verstand zouden zijn: verstoting en isolement. Voor de meeste vrouwen was de keuze tussen huwelijk en verstand in de eerste helft van de negentiende eeuw dan ook niet moeilijk. Bosboom-Toussaint, die in het vorige hoofdstuk al uitgebreid ter sprake kwam, sloot aan bij de gangbare moraal: ook zij beschouwde het huwelijk als een logische bestemming voor de vrouw. Afwijkend was ze echter wel in haar resolute afwijzing van speciaal voor vrouwen bestemde lectuur. Ze walgde van de huiselijke roman, in het bijzonder van De kleine pligten van De Neufville: ‘Ik slikte ze als medicijnen die walgelijk zoet zijn, toen kreeg men medelijden met mij en gaf mij de romans van Walter Scott.’ Zij beleefde meer genoegen aan de historische roman, die meer prestige genoot vanwege het studieuze karakter ervan. Hoewel ze in dat opzicht een uitzonderingspositie bekleedde, voegde zij zich in haar werk naar de heersende opvattingen over man-vrouwverhoudingen. Schrijvende vrou- | |
[pagina 239]
| |
wen die in opstand kwamen tegen de maatschappelijke conventies, waren er in Nederland in de periode 1800-1850 nauwelijks. Pas in de decennia hierna, met de opkomst van het feminisme, zouden zulke auteurs zich gaan manifesteren. | |
Hulde aan Neêrlands kindervriendinEen van de bijzonderste monumenten voor een schrijfster dateert uit 1853. Dat was het jaar waarin Anna Barbara van Meerten-Schilperoort stierf. Leerlingen en vrienden lieten dat jaar een gedenksteen in de Sint-Janskerk in Gouda plaatsen om hun dankbaarheid te tonen aan de vrouw die in Gouda een ‘Instituut voor Opvoeding voor jonge Juffrouwen’ leidde ofwel een kostschool voor meisjes uit de hogere kringen. Daarnaast was ze actief in de armenzorg en zette zij zich in voor het lot van vrouwelijke gevangenen. Ze redigeerde bovendien enkele jaren een Almanak voor dienstboden (1839-1844). Op de gedenksteen in Gouda wordt niet alleen naar haar liefdadigheidswerk verwezen, maar ook naar haar activiteiten als schrijfster. Ze wordt ‘Neêrlands kindervriendin’ genoemd, wat verwijst naar de vele kinderboeken die zij schreef. |
|