Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
12
| |
[pagina 201]
| |
Deze scène is afkomstig uit De Roos van Dekama (1836) van Jacob van Lennep. In deze historische roman volgen we de lotgevallen van de twee middeleeuwse ridders Deodaat en Reinout tegen de achtergrond van de strijd tussen de Hollanders en de Friezen. Beide jongelingen dingen naar de hand van de mooie Friese Madzy, de enige dochter van Syard Dekama. Zij is de roos uit de titel om wie alles draait. Na een reeks van intriges trouwt zij met Deodaat, die als huldeblijk een roos toevoegt aan zijn familiewapen. Met graaf Willem iv loopt het minder goed af. Net als in de historische werkelijkheid laat hij het leven tijdens de strijd tegen de Friezen. Zijn ‘half vergaan en ellendig overschot’ wordt haastig begraven. Met veel inlevingsvermogen beschrijft Van Lennep de leefomgeving: moeiteloos rijgt hij bonte markttaferelen, copieuze maaltijden, lieflijke minnezangen en kleurrijke landschappen aaneen. Om de schijn van authenticiteit te vergroten, maakt hij gebruik van een bekende literaire truc: hij doet het voorkomen alsof zijn verhaal op een oud Fries manuscript is gebaseerd. Bovendien doorspekt hij het taalgebruik van zijn personages met veertiende-eeuwse woorden en uitdrukkingen om het historische gehalte te vergroten. Van Lennep had de kunst afgekeken bij de Schotse auteur Walter Scott, die als de grondlegger van de historische roman wordt beschouwd. Dat was een nieuw genre in de negentiende eeuw. Vóór Scott waren er natuurlijk ook wel auteurs die romans schreven die zich in het verleden afspeelden, maar dankzij Scott werd de historische roman een opzichzelfstaand genre. Bovenstaande passage was gemodelleerd naar de beschrijving van een riddertoernooi uit Scotts bekendste roman Ivanhoe (1819). Van Lennep had de entourage naar Haarlem verplaatst en er zo een Nederlands tintje aan gegeven. Wat was nu kenmerkend voor Scotts werken? In de eerste plaats de nadruk op de historische juistheid. Als Scott aan een roman werkte over de Middeleeuwen, verdiepte hij zich in de meest actuele studies en wetenschappelijke artikelen die daarover te krijgen waren. De beschrijving van het verleden moest zo realistisch mogelijk zijn, en dat gold ook voor de uitbeelding van de zeden en gewoonten van de middeleeuwse mens, zoals hun kleding en wapenuitrusting, de interieurs van kastelen, hun eetgewoonten en hun taal, kortom de couleur locale. De historische juistheid combineerde Scott met een groot talent voor het vertellen van een spannend verhaal. Zijn helden beleven allerlei avonturen. Scott kon zijn verbeelding de vrije loop laten, omdat de hoofdpersonages die hij bedacht, geen historische figuren waren maar aan zijn fantasie ontsproten waren. Deze ontmoeten wel historische personen en raken verzeild in historische gebeurtenissen. Ivanhoe is daar een goed voorbeeld van; hij heeft niet echt bestaan. Jacob van Lennep imiteerde dit bedachte principe in De Roos van Dekama, door niet Willem iv de hoofdrol te geven, maar een verzonnen personage uit diens entourage. | |
[pagina 202]
| |
‘Scottomanie’Scott maakte in heel Europa furore met zijn historische romans. Overal heerste ‘Scottomanie’. Ook in de Lage Landen verwierf Scott een sterrenstatus. Vertalingen van zijn werk gingen als zoete broodjes over de toonbank. Leesgezelschappen kochten zijn boeken massaal in. Velen konden niet ophouden met lezen. Toen een Duitse reiziger in 1828 met de trekschuit van Haarlem naar Leiden reisde, viel zijn blik op een meisje dat onophoudelijk met haar neus in een boek zat. Toen hij ontdekte dat ze Scott las, merkte hij op dat de ‘Eifer für Scott auch die Holländerinnen ergriffen hatte’. De Engelsman John Bowring schreef: ‘De geestdrift voor Walter Scott, heeft, even als Frankrijk en Duitschland, zoo ook Holland bemagtigd.’ | |
De wending naar het verledenJacob van Lennep volgde Scott voor het eerst na in zijn Nederlandsche legenden (1828-1829), een serie berijmde middeleeuwse verhalen. Hij besteedde daarin veel aandacht aan de emoties van de hoofdpersonen en de toenmalige gebruiken. Niet lang daarna volgden twee historische romans in de trant van Scott, De pleegzoon (1833) en De Roos van Dekama. Het leverde Van Lennep al snel de bijnaam ‘de Nederlandse Walter Scott’ op. Sommige critici vonden echter dat hij zo ver ging in het na-apen van zijn Schotse voorbeeld dat ze hem van plagiaat beschuldigden. Van Lennep weerlegde alle aantijgingen door erop te wijzen dat hij de Nederlandse literatuur had verrijkt door onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis in een herkenbare omgeving te schetsen. Van Lenneps historische dichtwerken en romans maken deel uit van een hausse aan literaire teksten over het vaderlandse verleden. Met name in de eerste helft van de negentiende eeuw krioelde het van de gedichten, toneelstukken en verhalen over de vaderlandse geschiedenis: tussen 1800 en 1850 verschenen alleen al | |
[pagina 203]
| |
zo'n tachtig toneelstukken en honderd romans met vaderlands-historische thematiek. Daarnaast zag een enorme hoeveelheid poëzie, schetsen en verhalen over historische onderwerpen in bundels, almanakken en tijdschriften het licht. Deze wending naar het verleden was onder meer bedoeld om Nederlandse gevoelens van trots en saamhorigheid te vergroten, vooral na de Franse tijd. Het creëren van nationale helden en mythen was een essentieel onderdeel in het proces van natievorming en eenwording van het land. Ook de evocatie van het verleden was van belang: door de zeden en gewoontes uit vroeger tijd beeldend te beschrijven, kon een vorm van historisch besef en daarmee verbondenheid met het vaderland bij de lezers gestimuleerd worden. Het ging hier niet om een exclusief Nederlands verschijnsel; deze trend was in heel Europa zichtbaar. Vanaf het einde van de achttiende eeuw ontstond het idee dat iedere natie een unieke cultuur met eigen zeden en gewoonten had, die verankerd lag in de taal en in een lange traditie. Om die traditie bloot te leggen ging men op zoek naar oude volksverhalen, sprookjes en mythen, waarin de essentie van een natie besloten zou liggen. Geleerden en letterkundigen speelden daarbij een belangrijke rol: ze diepten oude manuscripten op met volksverhalen en maakten edities van oudere teksten die ze als ‘oerbronnen’ van de natie beschouwden. Deze cultivering van de nationale cultuur bevorderde de samenhang van de natie, die als een homogene gemeenschap met oude culturele wortels werd voorgesteld. Niet alleen de literatuur droeg bij aan het uitdragen van een vaderlands gevoel dat gebaseerd was op historisch zelfbesef, maar ook de schilderkunst, de beeldhouwkunst, historische parades, tentoonstellingen en muziek. In al deze cultuuruitingen werd een positief nationaal zelfbeeld gecreëerd. Schrijvers en kunstenaars hadden een voorkeur voor opstands- en bevrijdingsmomenten, die de veerkracht van de natie illustreerden. In landen als Duitsland, Frankrijk, Engeland en België vertaalde dat zich in een sterke belangstelling voor de Middeleeuwen, terwijl in Nederland de blik vooral op het tijdperk van de Gouden Eeuw werd gericht. Met name episodes uit de Tachtigjarige Oorlog, die aantoonden dat Nederland opgewassen was tegen het oppermachtige Spanje, waren favoriet. Jacob van Lennep (1802-1868), door Jan Adam Kruseman.
Toch kregen ook de Middeleeuwen de nodige aandacht, zoals blijkt uit De Roos van Dekama. Schrijvers diepten relatief | |
[pagina 204]
| |
onbekende episodes uit de tijd van de Hollandse graven op en er verschenen toneel- en dichtstukken over vergeten vaderlandse helden. Het ging er daarbij niet om een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld van het verleden te schetsen, maar om de vaderlandslievende boodschap die via dit soort figuren kon worden overgebracht. | |
De historische romanEen belangrijke aanjager van de historische roman in Nederland was David Jacob van Lennep, de vader van Jacob, en hoogleraar klassieke talen aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre. Deze hield in 1826 een voordracht waarin hij Nederlandse auteurs opriep om romans in de trant van Walter Scott te schrijven. Een jaar later verscheen de lezing in druk, onder de titel Verhandeling over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding. Van Lennep stelde dat Scott als geen ander de gave bezat om de geschiedenis tot leven te wekken door de ‘houding, handel en levenswijze’ van zijn vroege voorouders te schetsen. Het werd hoog tijd dat ook iemand in Nederland zich in het spoor van de schrijver van Ivanhoe zou wagen. Bij voorkeur moesten schrijvers hun stof kiezen uit de tijd van de Hollandse graven. Niet de zeventiende eeuw diende hier dus als richtsnoer te gelden, maar de vroegere glorietijd van de ridders. Van Lennep meende dat in de oudere geschiedenis ‘de eigenaardige schoonheden van Hollands natuur’ te vinden waren. De Middeleeuwen blonken bovendien uit in ‘edele krijgsdeugd’, ‘dappere vrijheidsliefde’ en ‘wakkere nijverheid’. David Jacob noemde weliswaar de werken van de ‘verdienstelijke’ Adriaan Loosjes als een voorbeeld van iemand die de historische weg was ingeslagen, maar hij miste in diens romans toch typisch scottiaanse elementen, zoals een beschrijving van de Hollandse natuur. Inderdaad waren de vaderlandse romans van Loosjes van een ander kaliber dan die van Scott. Tegelijkertijd stapte Van Lennep al te makkelijk over Loosjes heen: deze legde immers al sinds het laatste kwart van de achttiende eeuw een eindeloze productiviteit aan de dag om het vaderlandse verleden onder de aandacht van zijn lezer te brengen. En Loosjes was, zoals we hebben gezien, bepaald niet de enige schrijver die het nationale verleden indook. Het belang van Van Lenneps oproep moet dus enigszins gerelativeerd worden, al was er een groot verschil met de teksten die vóór Scott verschenen. Die waren namelijk nauwelijks gebaseerd op historisch onderzoek en hadden vooral een boodschap voor de eigen tijd. David Jacob van Lennep zette de Nederlandse schrijvers aan tot een competitie: wie zou de eerste zijn om een historische roman in de trant van Walter Scott te publiceren? Die eer ging naar een vrouw, Margaretha Jacoba de Neufville, auteur van De schildknaap (1829). Ze was daarmee haar rivalen te snel af, onder wie Jacob van Lennep. Die zou pas in 1833 met De pleeg- | |
[pagina 205]
| |
zoon komen. In het voorbericht beweerde Jacob van Lennep echter dat hij het manuscript al zes jaar eerder had afgerond, waarmee hij in feite alsnog de primeur opeiste. Het is niet duidelijk in hoeverre die bewering op waarheid berustte. De trofee bleef niettemin in de familie, want De Neufville was een nicht van David Jacob van Lennep. De schildknaap bevat alle klassieke ingrediënten van een ridderroman à la Scott. Het verhaal speelt zich af rond 1250 en stelt de lotgevallen van Sicco, de schildknaap van graaf Willem ii, centraal. Hij is als vondeling aan het Hollandse hof | |
De leeuw van VlaanderenBijna ieder Europees land had zijn eigen Walter Scott, zo ook België: Hendrik Conscience. Hij was nog maar zesentwintig toen hij De leeuw van Vlaanderen (1838) publiceerde. Deze historische roman speelt zich af tijdens de Guldensporenslag van 11 juli 1302, toen een Vlaams leger tegen de koning van Frankrijk vocht. Tijdens die slag streed een Frans ridderleger tegen zo'n achtduizend man met rieken, bijlen en knotsen bewapend Vlaams voetvolk. Iedereen verwachtte dat de Fransen zouden winnen, maar dat viel tegen. De uitslag was een enorme verrassing: de burgers wonnen de slag en joegen de Fransen op de vlucht. Toen de strijd voorbij was, raapten de Vlamingen vijfhonderd kostbare vergulde sporen van het slag-veld, die de Fransen aan hun laarzen hadden gedragen. Vandaar dat de veldslag al spoedig de Guldensporenslag werd genoemd. De gebeurtenis sprak tot de verbeelding, en 11 juli werd een feestdag, en is dat nog altijd. | |
[pagina 206]
| |
[De historische roman(vervolg)]grootgebracht, maar weet uiteindelijk het raadsel rond zijn afkomst te ontsluieren: hij blijkt een zoon van een hooggeplaatste Friese edelman te zijn. Dat maakt de weg naar een huwelijk met een jonkvrouw uit het gevolg van Willems echtgenote mogelijk. Eind goed, al goed. In de jaren erna zou de historische roman in Nederland een enorme opgang maken: de productie piekte tussen 1835 en 1845, toen ieder jaar zes tot negen nieuwe romans verschenen. Wat betreft de onderwerpskeuze is eenzelfde patroon zichtbaar als bij de toneel- en dichtkunst: onderwerpen uit de Tachtigjarige Oorlog deden het opvallend goed, maar er waren ook heel wat romans die zich afspeelden in de Middeleeuwen. De meeste schrijvers zijn vandaag de dag volstrekt vergeten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zadelmaker Jan Krabbendam uit Alkmaar, die de ene na de andere titel publiceerde. Een zekere bekendheid genoot ook Jan Frederik Oltmans met zijn romans Het slot Loevestein in 1570 (1833) en De schaapherder (1838). Dat soort romans appelleerden aan gevoelens van vaderlandsliefde. Zo kan het eerstgenoemde verhaal als een directe reactie op de Belgische Opstand worden gelezen. De auteur had bewust voor Herman de Ruiter als hoofdpersoon gekozen, die zichzelf opblies toen het slot Loevestein in handen van de Spanjaarden dreigde te vallen. De parallel met de opofferingsgezinde Van Speijk lag er duimendik bovenop. | |
Jacob van LennepDe populairste auteur was zonder twijfel Van Lennep, hoewel hij slechts enkele historische romans schreef. Behalve De pleegzoon en De Roos van Dekama publiceerde hij ook De lotgevallen van Ferdinand Huyck (1840) en Elisabeth Musch; een tafereel uit de 17e eeuw (1850). De Roos van Dekama kreeg vooral bekendheid dankzij een veertig pagina's tellende, canoniek geworden recensie van Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink en Nicolaas Beets. Zij kwamen met een zeer kritische bespreking in De Gids, schoven daarin de zeventiende eeuw naar voren als hét tijdperk waarin de Nederlandse beschaving een hoogtepunt bereikte, en spoorden schrijvers aan Vondel en Hooft tot voorbeeld te nemen. Bakhuizens kritiek op Van Lennep paste in de programmatische opzet van De Gids. Van belang was dat de roman een echte eenheid was. Dat kon bereikt worden door een bepaald ideaal leidend te laten zijn. Volgens Bakhuizen schoot Van Lenneps werk op dat laatste punt tekort: een gedachte die het werk op een hoger plan kon tillen, ontbrak. Het boek was puur bedoeld als amusement, en dat vond hij geen aanbeveling. Ook was Bakhuizen kritisch over Van Lenneps stofkeuze: de riddertijd kon een roman onmogelijk iets nationaals geven. Veel beter was het om de zestiende of zeventiende eeuw als uitgangspunt te kiezen. Bakhuizens recensie zou als een ijkpunt in de discussie over de aard en het doel van de historische roman gaan | |
[pagina 207]
| |
Ferdinand Huyck schrijft de initialen van Henriëtte Blaek op de ruit, tekening door David Bles als ontwerp voor een prent.
fungeren. Het zou goed kunnen dat schrijvers zich erdoor lieten inspireren. Dat gold echter niet voor Van Lennep, die zijn eigen plan trok. Zijn volgende roman, Ferdinand Huyck, voldeed namelijk in het geheel niet aan de door Bakhuizen geformuleerde voorschriften. Dit werk speelde zich af in de achttiende eeuw en Van Lennep leek nauwelijks serieuze studie naar dit tijdvak te hebben verricht. Het was ook niet echt zijn bedoeling om de zeden en normen van die periode zo beeldend mogelijk weer te geven. Veel meer dan een historische roman is Ferdinand Huyck dan ook een eigentijdse roman: hij speelt zich weliswaar af in de achttiende eeuw, maar dat was de wereld waarin Van Lennep, geboren in een deftige familie, als kind zelf was opgegroeid. Zoals gebruikelijk leidde Van Lennep zijn verhaal in met een manuscriptfictie. Een zekere Marie Stauffacher schrijft een brief aan de uitgever waarin ze de herkomst van het manuscript uit de doeken doet. Ze heeft van een kennis, ‘de heer x’, een handschrift met het levensverhaal van diens grootvader ontvangen. Ze mag het houden, op voorwaarde dat het pas veertig jaar later gepubliceerd wordt. Die grootvader is Ferdinand Huyck, uit wiens mond we vervolgens het hele verhaal vernemen. Hij vertelt zijn verhaal in de derde persoon om het geheel leesbaar te houden. Voor de lezer blijft intussen onduidelijk of Stauffacher, die schrijversaspiraties koestert, wellicht zelf de auteur van het verhaal is. Ferdinands avonturen spelen zich af rond 1740. Hij is net teruggekeerd van een | |
[pagina 208]
| |
reis naar Italië en heeft op één dag twee ontmoetingen die zijn leven een beslissende wending geven. De eerste is met de mooie Henriëtte Blaek, op wie hij direct verliefd wordt. Haar oom heeft uit financiële motieven echter bepaald dat Henriëtte met haar neef Lodewijk Blaek moet trouwen. Dat is een ongemanierde wildebras, die graag heult met lieden van laag allooi. De tweede ontmoeting is met een zekere heer Bos, die op de vlucht is voor justitie, en diens dochter Amelia. Bos is een doorgewinterde oplichter, die zich in de loop van zijn leven tal van identiteiten heeft aangemeten: we leren hem ook kennen als de Vliesridder, de Graaf van Talavera en de Baron Van Lintz. Bos bevrijdt Ferdinand van een bende rovers en als tegenprestatie helpt Ferdinand Amelia naar Amsterdam te vluchten. Eenmaal thuis raakt Ferdinand daardoor in een web van leugens verstrikt, wat des te pijnlijker is omdat zijn vader hoofdschout van Amsterdam is. Vele avonturen later komt alles toch op zijn pootjes terecht: Bos wordt ontmaskerd, Lodewijk delft het onderspit en Ferdinand trouwt met Henriëtte. Meer nog dan een historische roman is Ferdinand Huyck een avonturenroman. Daarin raakt een hoofdpersoon in een reeks van avonturen verwikkeld, waarbij hij zich gedwongen ziet om de grenzen van het betamelijke te overschrijden. Van Lennep kende deze romantraditie en was met name schatplichtig aan twee auteurs: de Fransman Alain-René Lesage en de Brit Henry Fielding. De roman L'histoire de Gil Blas de Santillane (1715-1735) bezorgde Lesage faam. Gil Blas is het verhaal van een jongeman van zeventien jaar die op weg naar de universiteit in Salamanca allerlei avonturen beleeft. Hij belandt ongewild in het criminele circuit en liegen wordt zijn tweede natuur. Uiteindelijk komt hij tot inkeer, precies zoals bij Van Lennep. Daarnaast zijn er veel overeenkomsten met het werk van die andere nestor van de avonturenroman, namelijk Tom Jones (1749) van Fielding. Tom Jones raakt van het rechte pad af, maar komt na vele omzwervingen tot bezinning en trouwt met de deugdzame Sophie. Behalve op het niveau van de structuur hebben de romans van Fielding en Van Lennep ook qua schrijfstijl veel gemeenschappelijk: humoristische kwinkslagen, geestige hoofdstuktitels en lichtvoetige vertellerscommentaren. In Ferdinand Huyck speelt Van Lennep een ingenieus spel met zijn voorgangers én met de burgerlijke romantraditie zoals die in Nederland gestalte had gekregen in het werk van Wolff en Deken. Voortdurend worden de verwachtingspatronen van de lezer doorbroken, waarmee Van Lennep tegelijkertijd afstand neemt van de al te schematische personages die de burgerlijke romans van Wolff en Deken bevolken. Van Lennep laat zien dat stereotypen louter constructies zijn die niet overeenstemmen met de gecompliceerde werkelijkheid. Het was geen poging om de achttiende-eeuwse zeden en normen tot leven te wekken, maar eerder een vernuftig spel met het beeld dat in de letterkundige traditie van die eeuw geschapen was. Boven alles had zijn boek maar één doel: de lezer een amusante tijd te bezorgen. | |
[pagina 209]
| |
Uitvinder van de belgenmopVoordat Van Lennep als auteur van historische romans debuteerde, verwierf hij nationale roem met zijn toneelstuk Het dorp aan de grenzen (1831), dat op 22 december 1830 in première ging. Van Lennep had het geschreven als reactie op de Belgische onafhankelijkheid. Daar was in Nederland woedend op gereageerd, en Willem i had zijn onderdanen in het Noorden te wapen geroepen om de Belgen een lesje te leren. Wat dacht dat ‘muitziek rot der Belgen’ niet, dat het gulle Nederland zo ondankbaar behandelde? Er verscheen een stortvloed aan teksten waarin Nederland bewierookt werd en de ontrouwe Belgen gehekeld werden. Van Lennep herinnerde zich later: ‘Het regende, ja 't hagelde gedichten, van meer of mindere gehalte, van meer of mindere uitgebreidheid; en geen Boekverkooper was er, die geen bundels met krijgszangen uitgaf, geen nieuwsblad, welks kolommen niet met rijmelaryen gevuld waren.’ | |
Bosboom-ToussaintEr is nog een andere auteur die niet ongenoemd mag blijven als het over de historische roman gaat: Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint. Zij publiceerde niet alleen een zeer indrukwekkende hoeveelheid historische romans, maar nam in tegenstelling tot Van Lennep al in een vroeg stadium afstand van Scott. Zij gaf het genre van de historische roman een vernieuwende draai door veel aandacht aan de psychologische karaktertekening van haar personages te besteden. Schreef Van Lennep historische avonturenromans, Bosboom-Toussaint ging historische ideeënromans schrijven. Haar werken werden talloze malen vertaald. Tijdens haar leven groeide ze uit tot een heuse beroemdheid. Bij haar zeventigste verjaardag in 1882 werd ze op allerlei manieren gehuldigd. Deze apothekersdochter uit Alkmaar debuteerde in 1837 met de novelle Almagro, over een zeerover die met zijn bende de Engelse kust onveilig maakt, maar zijn verleden achter zich laat. Er verscheen een lovende recensie in De Gids, die haar aanmoedigde meer romans te schrijven. Ze legde zich toe op het genre van de A.L.G. Bosboom Toussaint (1812-1886).
| |
[pagina 210]
| |
historische roman met De graaf van Devonshire (1838), die zich in het zestien-de-eeuwse Engeland afspeelt. Deze publicatie vormde het startschot van een indrukwekkende reeks historische romans waarin ook de Nederlandse geschiedenis uitgebreid aan bod komt. Tot haar bekendste historische romans behoren Het Huis Lauernesse (1840), De Graaf van Leycester in Nederland (1845-1846),Mejonkvrouwe De Mauléon (1846) en De Delftsche wonderdokter (1870). Voor al deze romans verrichtte ze, naar het voorbeeld van Scott, vooraf uitgebreide studie, opdat ze de tijdgeest zoveel mogelijk zou benaderen. Ze experimenteerde bovendien met de taal: ze gaf haar personages ‘een tint van oudheid’, zodat ze de taal van hun tijd lijken te spreken. Ook dat had ze goed van Scott afgekeken. Het Huis Lauernesse betekende haar doorbraak. Deze roman voldeed aan alle eisen van Bakhuizen, met wie Bosboom-Toussaint in deze jaren verloofd was (in 1846 werd de verloving verbroken). Zo was er een duidelijk grondmotief aanwezig, namelijk de verbreiding van het lutheranisme in de zestiende-eeuwse Nederlanden. Hoofdpersoon is de jonkvrouw Ottelijne, die afkomstig is uit het geslacht van Lauernesse. Zij is verloofd met de Utrechtse schepenzoon Aernoud Bakelsze, die een overtuigd aanhanger van het katholicisme is. Op hun verlovingsfeest is ook een zekere Paul van Mansfeld aanwezig, een volgeling van Luther. Ottelijne raakt diep onder de indruk van zijn overtuiging en besluit zich tot het lutheranisme te bekeren. De verloving met Aernoud wordt verbroken. Na een dramatische familiegebeurtenis vertrekt Aernoud naar Spanje om later als inquisiteur terug te keren. Hij sterft uiteindelijk in de armen van Ottelijne bij een gevecht tussen vooren tegenstanders van de hervorming. Ottelijne vertrekt met Paul naar Duitsland, waar ze verder leven in Wittenberg, de woonplaats van de door hen zo bewonderde Luther. Bosboom-Toussaint wilde met haar boek ook een boodschap overbrengen die relevant was voor haar eigen tijd. Ottelijne en Paul werden geportretteerd als ware geloofshelden, aan wie de lezers en lezeressen zich dienden te spiegelen. Bosboom-Toussaints nadruk op het hervormde geloof kan verbonden worden met de opkomst van de Réveil-beweging, die ijverde voor een intensere vorm van geloof, dat een grote rol in het dagelijks leven moest gaan spelen. Daarnaast was er een nationale boodschap: het protestantste geloof werd aangewezen als een van de fundamenten waarop de natie gebouwd was. Dat ze met haar negatieve kenschets van de katholieken sommige lezers zou kunnen afschrikken, realiseerde de schrijfster zich terdege. In de narede vroeg Bosboom-Toussaint hun een onderscheid te maken tussen ‘den eisch van den toestand en het bijzonder gevoelen van den auteur’. Heel geloofwaardig was dat niet, want de roman was doorregen met antikatholieke sentimenten. Ze stond hierin overigens niet alleen: ook in De pleegzoon van Van Lennep komen de katholieke personages er bekaaid van af. Zoals gebruikelijk in een historische roman, was de stem van de alwetende verteller nadrukkelijk aanwezig in Het Huis Lauernesse. De schrijfster voorzag de | |
[pagina 211]
| |
personages en gebeurtenissen voortdurend van commentaar, al was het maar om ervoor te zorgen dat het publiek de boodschap niet verkeerd zou opvatten. Ze vergoelijkte het karakter van Aernoud bijvoorbeeld als volgt: ‘Ik vrees zelfs zeer, dat ze mijnen Aernoud eene stijve en harde figuur zullen vinden, en ik heb een weinig de bewustheid, dat ik haar daarin heb voortgeholpen. En toch wil ik zulk een vooroordeel niet tegen hem. Hij kon niet anders handelen, hij moest niet anders zijn.’ Nog extremer is een ingreep in de tweede helft van de roman. Op zeker moment sterft Ottelijne, maar ze blijkt niet echt dood te zijn. Grappend merkt de schrijfster op: Mijne lezeressen hebben die uitkomst verwacht; met de ondervinding van 1000 en....? romans vóór zich konden ze op zoo iets verdacht zijn, en ik durf hopen, dat ze genoeg goeden dunk van mij hadden, om mij niet voor de onhandige te houden, die hare heldin laat sterven in het xxvste Hoofdstuk, daar het boek eerst met het xxxste eindigt. Geloof mij, ik had Ottelijne niet opgegeven, al had ik olifanten of hippopotamussen laten aanrukken. De ingevoerde lezer wist dat dit een knipoog naar Ivanhoe was, waarin een van de personages eveneens op wonderbaarlijke wijze uit de dood herrijst. Er waren nog meer elementen die aan Ivanhoe deden denken, zoals het afbranden van het slot Lauernesse. Hoewel Van Lennep de Nederlandse Walter Scott genoemd werd, is er alle reden om ook Bosboom-Toussaint die eretitel te gunnen. Die bijnaam heeft echter als nadeel dat de afhankelijkheidsrelatie met Scott er te veel in doorklinkt. Daarmee wordt Bosboom-Toussaint geen recht gedaan: ze was geen Nederlandse Scott, maar schreef oorspronkelijke romans waarin scottiaanse elementen verwerkt waren. Haar historische romans zijn bovendien psychologische romans, en dat maakt ze vernieuwend. Haar personages zijn geen schetsmatige typen, maar mensen van vlees en bloed met een ontwikkeld gevoels- en gedachteleven. Daarin overtrof ze Van Lennep, die al te dicht bij zijn voorbeeld bleef. |
|