Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
9
| |
Taferelen uit de vaderlandse geschiedenisTollens was in de eerste plaats een dienende dichter, die de burgerlijke moraal vertolkte. Tegelijkertijd moeten we zijn meer rebelse kanten niet wegvlakken. Door de latere beeldvorming zijn we geneigd hem louter als een exponent van de negentiende-eeuwse burgerlijke cultuur te zien, waarin behoudzucht, Oranjelief- | |
[pagina 165]
| |
StandbeeldencultuurIn de negentiende eeuw veranderde de status van de auteur en ook de wijze waarop schrijvers na hun dood herinnerd en vereerd werden. Het fenomeen van de nationale schrijversherdenking kwam in zwang en er werden standbeelden voor beroemde auteurs opgericht. Ook in Nederland werd het, vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw, gebruikelijk om monumenten voor beroemde schrijvers van vaderlandse bodem op te richten. Erasmus had weliswaar al in 1622 een bronzen beeld in Rotterdam gekregen, maar hij schreef in het Latijn en behoorde in die zin niet tot de Nederlandstalige letterkunde. Beelden voor auteurs die in de volkstaal schreven, kwamen er pas in de negentiende eeuw. In 1829 werd in Brouwershaven een standbeeld voor de zeventiende-eeuwer Jacob Cats opgericht. Bekend is ook het nog altijd bestaande nationale monument van Vondel in het naar hem genoemde Amsterdamse park, dat in 1867 onthuld werd op initiatief van Jacob van Lennep. Tollens' standbeeld te Rotterdam, prent uit 1860.
| |
[De dichter des vaderlands (vervolg)]de en protestantisme domineerden. Dat komt onder meer doordat hij het Nederlandse volkslied schreef, Wien Neerlandsch bloed. Tussen 1817 en 1932 zou dit het officiële volkslied van Nederland zijn. Het kwam tot stand naar aanleiding van een nationale prijsvraag die in 1815 werd uitgeschreven. Gezocht werd naar een lied dat geen herinneringen aan de oude partijschappen zou oproepen, maar eerbied voor de koning zou uitdrukken. De prijswinnende tekst van Tollens telde acht strofen waarin godsvrucht, vaderlandsliefde, eendracht en steun aan de vorst werden betuigd. Het prominentste thema was de liefde en eerbied voor God. Het opende als volgt: | |
[pagina 166]
| |
Wien Neêrlandsch bloed in de aders vloeit,
Van vreemde smetten vrij,
Wiens hart voor land en koning gloeit,
Verheff' den zang als wij:
Hij stell' met ons, vereend van zin,
Met onbeklemde borst,
Het godgevallig feestlied in
Voor vaderland en vorst.
De tweede versregel, ‘Van vreemde smetten vrij’, klinkt ons tegenwoordig xenofobisch in de oren, maar Tollens doelde op de jarenlange overheersing van de Fransen, waarvan het land pas net verlost was. In de daaropvolgende strofen stonden godsvrucht, vaderlandsliefde, eendracht en steun aan de vorst centraal. Hij eindigde met een bede aan God om de koning, de Nederlanders en het vaderland te beschermen. Geen wonder dat Tollens nog altijd als dé exponent van het Godvaderland-Oranjegevoel wordt beschouwd. De werkelijkheid is echter veelzijdiger. Om te beginnen groeide Tollens op in een rooms-katholiek gezin; pas in 1827 zou hij zich toch het protestantisme bekeren. Op zijn vijftiende schreef hij al gedichten, waarin hij de Bataafse Revolutie toejuichte. Tollens was onder de indruk van de nieuwe politieke wind die door het hele land waaide en steunde onverkort de politieke veranderingen. Later zou hij niet graag herinnerd worden aan zijn patriotse verleden, maar feit is dat hij het revolutionaire regime in zijn jeugdjaren een warm hart toedroeg. Tollens had nog meer rebelse trekken. Hoewel zijn ouders het hem verboden, trouwde hij in 1800 met de actrice Gerbranda Catharina Rivier. Aan het toneelmilieu kleefde geen goede reputatie. Gerbranda was bovendien protestants, wat hun verbintenis tot een hachelijke zaak maakte. Ze huwden daarom in het geheim in Zeeland, ver van de familie. Aanvankelijk keek Tollens vooral de kunst af bij buitenlandse auteurs; hij vertaalde onder meer zes treurspelen van de Franse schrijvers Voltaire en Racine. Rond 1805 nam hij echter radicaal afstand van alles wat er uit het buitenland kwam en werd hij een vurig pleitbezorger van oorspronkelijke Nederlandstalige dichtkunst. Zo'n vijftien jaar later stond hij buitenlandse invloeden echter weer toe. Dat had alles te maken met de politieke omstandigheden. Het was al snel duidelijk dat Napoleon vergaande plannen met Nederland had en dat het land zijn autonomie dreigde te verliezen. Tollens zag het als zijn taak om de Nederlandse taal en cultuur in ere te houden. Hij deed dat vooral door zich op de vaderlandse geschiedenis te richten. Tot zijn bekendste verzen behoren zijn romances uit de jaren 1807-1813, waarin hij helden en heldinnen uit het vaderlandse verleden bejubelt. | |
[pagina 167]
| |
Blad met negen voorstellingen van de overwintering op Nova Zembla.
Na de bevrijding van de Fransen ging hij door in die richting. In De overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597 (1819), als prijsvers bekroond door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, bezingt Tollens de avontuurlijke tocht van kapitein Willem Barentsz en zijn bemanning, die via het Noorden een route naar China en Indië proberen te ontdekken. Ze lopen vast in het poolijs en zien zich genoodzaakt daar de winter door te brengen. Dit verhaal was oorspronkelijk opgetekend door Gerrit de Veer, die in 1598 zijn dagboek publiceerde. Maar dat werk kende Tollens hoogstwaarschijnlijk niet. Zijn dichtstuk biedt dan ook geen realistische weergave van de overwintering op Nova Zembla, maar getuigt vooral van negentiende-eeuwse opvattingen en idealen. Tollens liet de lezers rillen van de kou en huiveren van angst door de angstaanjagende taferelen beeldend te beschrijven. Nova Zembla is een donker en ijskoud gebied, waar geen levende ziel te vinden is. Wel lopen er bloeddorstige ijsberen rond, die onophoudelijk op de loer liggen. De emoties bereiken een hoogtepunt wanneer Barentsz sterft: ‘Nu was de ramp ten top, de ellende 't hoogst gestegen: / Daar lag hun raadsman neer! Zijn kille lippen zwegen!’ Een deel van de mannen weet toch heelhuids terug te keren. Als ze de Nederlandse driekleur zien | |
[pagina 168]
| |
wapperen, hebben ze moeite hun tranen te bedwingen. Ze worden ten slotte liefdevol verwelkomd in het vaderland: 't Erkentlijk vaderland, door liefde en vreugd gedreven,
Neemt weer zijn kindren op, die uit den dood herleven:
Vergeldt hen, juicht hen toe, strooit lauwren voor hen heen,
En rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen.
De laatste zin is beroemd geworden; hij werd bijvoorbeeld in 1945 als motto boven een verzetskrant gebruikt. In het werk wordt niet alleen het vaderland verheerlijkt, maar ook de godsdienst en het gezinsleven. Bij Tollens zijn de bewoners van het ‘Behouden Huys’ geen ruwe, vrijgezelle zeebonken, maar vrome huisvaders, die elkaar stichtelijke passages uit de Bijbel voorlezen en door heimwee verteerd worden: Een hunner hijgt naar lucht: zijn makkers moeten 't weten,
Hoe lief zijn vrouw hem heeft, hoe al zijn kindren heeten;
Hoe bang hem 't scheiden valt, bij elk vertrek naar boord,
Als ze in zijn armen hangt en in haar tranen smoort;
Hoe de oudste knaap hem lijkt, en, schoon pas zeven jaren,
Reeds plaagt, bij elke reis, om met hem meê te varen,
En hoe zijn droeve vrouw, terwijl de jongen smeekt,
Den lach geen meester is, die door haar tranen breekt;
Hoe bij het laatst vaarwel, zoo zuur hun opgebroken,
De zuigling aan haar borst, met de armpjes uitgestoken,
Hem nareikte om een kus en toeriep honderd keer...
Hier houdt de spreker stil: hij snikt; hij kan niet meer.
De mannen zelf leven onderling eveneens in harmonie, als een soort gezin. Niet voor niets wordt de veilige ‘binnenwereld’ in het gedicht afgezet tegen de gevaarlijke ‘buitenwereld’. Zoals we gezien hebben paste Tollens' poëzie over het vaderlandse verleden in een veel bredere trend: het wemelde in die tijd van de gedichten, verhalen en romans over de nationale geschiedenis. In die bulk aan vaderlandslievende literatuur stak zijn werk erboven uit: als geen ander slaagde hij erin om zijn helden op een geloofwaardige manier neer te zetten, waardoor het publiek zich goed kon inleven in het verhaal. Tollens beheerste de kunst van het verzen maken als geen ander. Dat blijkt wel als men zijn werk met dat van tijdgenoten vergelijkt. Bovendien stonden de helden ook symbool voor een van de belangrijkste Nederlandse kenmerken: de huiselijkheid. Het is niet voor niets dat Barentsz vlak voor zijn dood aan Heemskerk vraagt zijn vrouw en ‘dierbaar kroost’ te groeten en | |
[pagina 169]
| |
Symbool van de burgerlijkheidTollens' volkslied ‘Wien Neêrlands bloed’ speelt een opmerkelijke rol in het verhaal ‘Een veelbelovende jongeman’ van W.F. Hermans uit Een landingspoging op Newfoundland (1957). Het verhaal vertelt de geschiedenis van Sebastiaan Klok. Deze veelbelovende Hollandse jongen, die zichzelf als een dichter ziet omdat hij enkele sonnetten gepubliceerd heeft en mederedacteur is van een onbeduidend provinciaals literair tijdschriftje, heeft het burgerlijke Holland verruild voor een buitenlands avontuur. Via een kennis heeft hij een baantje bij een Canadese houthandel gekregen. Op een dag heeft hij er genoeg van en steelt hij driehonderd gulden uit de kas van zijn baas. Daarmee begint hij aan een road trip, die hem in staat moet stellen om zijn burgerlijke veren af te schudden en eindelijk een échte dichter te worden. Zijn uiteindelijke reisdoel zijn de Niagara Falls. | |
[De dichter des vaderlands (vervolg)]hun te laten weten hoeveel tedere gevoelens hij voor hen koesterde. Een ware held was niet alleen bereid voor zijn vaderland te sterven, maar blonk ook uit in huiselijke deugden. | |
Huiselijke poëzieTollens' werk is daarmee ook representatief voor een andere tendens in de vroeg-negentiende-eeuwse literatuur: de aandacht voor het huiselijke leven. Huiselijke poëzie was ongekend populair in de eerste helft van de negentiende eeuw. Verjaardagen, huwelijken, geboorten, sterfgevallen, het moederschap: elk belangrijk moment uit het gezinsleven werd door dichters als Hajo Albert Spandaw, Marten Westerman en de gebroeders Hendrik en Barend Klijn vastgelegd. Hoe populair het genre was, blijkt wel uit de (relatief) hoge verkoopcijfers van Tollens. De huiselijke poëzie kan dan als de vroegste vorm van literaire massaconsumptie worden beschouwd. Wat maakte dit type literatuur zo populair? Dat was vooral de toegankelijkheid en herkenbaarheid van de alledaagse situaties. Bovendien drukte die huiselijkheid ook iets typisch vaderlands uit: ze weerspiegelde het nationale karakter van de Nederlanders en versterkte het gevoel van nationale eenheid. Niet voor niets werd koning Willem i voorgesteld als een vader die over het heil van zijn Nederlandse huisgezin waakte. | |
[pagina 170]
| |
Het genre wekte echter ook veel weerstand op. Tijdgenoten die er hogere poëticale idealen op na hielden, trokken fel van leer tegen dit soort kleinburgerlijke literatuur. Berucht is ook het snoeiharde oordeel van de negentiende-eeuwse criticus Conrad Busken Huet, die van slaapverwekkende poëzie sprak: ‘Een domper is Tollens geweest, die in onze neiging tot nationale zelfvergoding ons heeft gestijfd; met zijn burgerlijk ideaal van tevredenheid ons in slaap heeft gezongen; de melodiën der eeuwigheid op een draaiorgel heeft gezet.’ Met dat soort oordelen doet men Tollens echter tekort. Zijn ogenschijnlijk eenvoudige verzen vertonen een flinke dosis vakmanschap. Dat zie je bijvoorbeeld in de verzen die Tollens over de dood van zijn zesjarige dochtertje schreef. Daarin gaat hij de discussie aan met twee beroemde voorgangers die ook lijkdichten over hun kinderen schreven: Vondel en Poot. Ook deze dichters worstelden met de vraag hoe ze met het verlies van een eigen kind moesten omgaan. Wie goed leest, ziet dat Tollens allerlei frasen uit hun gedichten verwerkt en uiteindelijk tot een eigen visie komt. In weerwil van de gedachte dat het gestorven meisje nu een engeltje is bij God, kan Tollens niet anders dan haar terugwensen op aarde. Wanneer de bedroefde vader zich realiseert dat zijn dochtertje in het hiernamaals zijn verdriet kan zien en daar wellicht om moet huilen, komt hij echter tot inkeer. Hij spreekt de wens uit dat de ellende des te zwaarder op hem mag drukken, als haar welzijn maar gegarandeerd is: Laat mij 't wee te zwaarder drukken,
Foltren boven kracht en taak,
En mijn schouder dieper bukken,
Zoo 't haar hooger zalig maak'!
Dat te bidden, dat te hopen,
Dat zij nu geen zuchtje loost,
Zet mijn matten boezem open
Voor een zachten straal van troost.
Dat gelooven, dat bedenken,
Dat haar heil geen palen weet,
Schijnt een zoeter drop te schenken
In het bitter van mijn leed.
We lezen hier een variant op Poots verzen: ‘O bloem van dertien dagen, / Uw heil verbiedt ons 't klagen.’ Tollens' slotwoorden klinken een stuk minder resoluut dan die van Poot. Dat het welzijn van Tollens' dochtertje daarboven geen grenzen kent, schíjnt zijn leed te verzachten. Helemaal zeker is dat echter niet; daarvoor is het leed simpelweg te groot. | |
[pagina 171]
| |
Het tandje van TollensIn zijn eigen tijd werd Tollens gelauwerd vanwege zijn toegankelijke gedichten waarin huiselijke taferelen werden beschreven, maar latere generaties dreven er de spot mee. Met name één gedicht moest het telkens ontgelden: ‘Op den eersten tand van mijn jongstgeboren zoontje’. In het gedicht, dat dateert uit 1812, bejubelt Tollens het doorkomen van de eerste tand van zijn zoon. De beroemde eerste strofe luidt: Triomf, triomf! hef aan, mijn luit,
Want moeder zegt: de tand is uit!
Laat dreunen nu de wanden!
Eerst gaf Gods gunst het lieve wicht
Den adem en het levenslicht,
Nu geeft zij 't wichtje tanden.
De negentiende-eeuwse criticus Busken Huet had geen goed woord over voor Tollens' tandengedicht. Hij sprak van ‘kinderachtige woordspelingen’ en ‘valsch vernuft’. Ook het oordeel van Gerrit Komrij was vernietigend: ‘Het hoerageroep om het babytandje van Tollens is geen moment luchtig bedoeld: dat maakt ons het vervolg wel duidelijk met die dreunende wanden en al die bloempjes uit de tandheelkundige beeldspraak.’ | |
Nationaal of internationaal?Tollens mag dan representatief zijn voor de negentiende-eeuwse hang naar vaderlandse helden en huiselijkheid, toch valt op zijn imago van heraut van typisch Nederlandse waarden en deugden wel wat af te dingen. Want hoezeer zijn gedichten ook als een uitdrukking van het nationale gevoel zijn opgevat, hij putte zijn inspiratie voor een groot deel uit het werk van Franse, Engelse en Duitse schrijvers. Maar liefst de helft van zijn totale dichterlijke productie bestond uit vertalingen en bewerkingen van buitenlandse auteurs. Hij vertaalde in het begin van zijn loopbaan een reeks blij- en treurspelen uit het Duits en Frans en publiceerde verschillende dichtbundels met louter vertalingen, waaronder Romancen, balladen en legenden (1818-1819) en Dichtbloemen, bij de naburen geplukt (1839). De literatuurgeschiedschrijving concentreert zich meestal op het nationale karakter van Tollens' oeuvre, maar er zijn evenzeer redenen om hem als een ‘transnationale’ dichter te beschouwen. Die term wordt gebruikt om de onderlinge verbondenheid tussen culturen te laten zien. Meer dan het begrip ‘internationaal’ maakt het woord ‘transnationaal’ zichtbaar dat verschillende nationale culturen | |
[pagina 172]
| |
via vertalingen met elkaar verbonden zijn. Vertalers kunnen volgens deze transnationale benadering als culturele bemiddelaars worden gezien. Zij bemiddelen als het ware tussen twee culturen door een tekst over te zetten naar een andere taal, waarbij deze in meerdere of mindere mate wijzigingen ondergaat. Zo'n culturele bemiddelaar was Tollens: hij vertaalde en bewerkte aan de lopende band werk van buitenlandse dichters. Daarmee was hij geen uitzondering; schrijvers als Beets, Bilderdijk, Helmers en Van Lennep lieten zich eveneens sterk beïnvloeden door Franse, Engelse en Duitse auteurs. In de eerste helft van de negentiende eeuw was het met andere woorden de normaalste zaak dat schrijvers over de grenzen keken en het werk van buitenlandse schrijvers een Nederlandse tooi gaven. De een deed dat opzichtiger dan de ander: sommigen noemden hun | |
Omarmd door rechtsTollens' volkslied was in de negentiende eeuw onnoemelijk populair. Vooral ten tijde van de Belgische Opstand (1830), toen de Belgen zich onafhankelijk van Nederland verklaarden en het nationalisme opbloeide, zongen Nederlanders het uit volle overtuiging mee. Het werd ook in menige schouwburg voorafgaand aan de voorstelling ten gehore gebracht. De Belgen hoorden voortaan, net als de Fransen, bij die ‘vreemde smetten’ waaraan de tekst refereert. Tot in de twintigste eeuw bleef Wien Neerlandsch bloed het Nederlandse volkslied. In 1932 werd het, op verzoek van koningin Wilhelmina, officieel vervangen door het veel oudere Wilhelmus, dat ten tijde van de Nederlandse Opstand ontstaan was. Toen Wilhelmina in 1898 gekroond werd, werd op haar verzoek het Wilhelmus (en niet Tollens' volkslied) gespeeld. Wien Neerlands bloed in d'aders vloeit
met vreemde smet erbij
wiens hart voor allah en koran gloeit
verhef uw zang als wij.
Vandaag zien wij weer één van zin
de sabels uit het vet.
Vandaag zet ik mijn soera in
voor mekka en hurktoilet
Daar staan ‘linkse’ herschrijvingen tegenover. Toen Ramsey Nasr in 2010 Dichter des Vaderlands werd, kwam hij met een versie waarin hij afstand nam van het populisme: Wie neerlands bloed in d'aders vloeit
van vreemde smetten vrij
die fabel staat weer eens in bloei
in dwazen zoals wij.
Veel liever word ik door een volk
van hunnen aangerand
dan mee te gaan in deze kolk
van schoft en vaderland.
Tegenwoordig lijkt de politieke beladenheid van Tollens' volkslied weer geluwd. In 2015 zong een koor het lied ten overstaan van het koninklijke paar bij het concert op de Amstel dat de viering van tweehonderd jaar koninkrijk feestelijk afsloot. Niemand die zich er druk over maakte. | |
[pagina 173]
| |
[Nationaal of internationaal? (vervolg)]In 1860 werd op Tollens' graf in Rijswijk een monument opgericht. Het materiaal waarvan het gemaakt was, bleek echter niet bestand tegen regen, wind en vorst. In 1970 werd het gehavende beeld verwijderd. Het is symbolisch voor Tollens' geknakte reputatie. In 2011 werd er op het oude fundament een nieuw beeld voor de dichter onthuld. Dit duidt op een herlevende belangstelling voor zijn werk onder een kleine groep liefhebbers.
inspirator expliciet, terwijl anderen de bewerkingen als eigen producten beschouwden. Soms waren de veranderingen ten opzichte van het origineel zo ingrijpend dat de oorspronkelijke tekst nauwelijks meer te herkennen was; de grenzen tussen ‘vreemd’ en ‘eigen’ werden als het ware opgeheven. Precies dat laatste geldt voor veel bewerkingen van Tollens. Tollens vernederlandste de namen van personages en de geografische omgeving dusdanig dat het oorspronkelijke gedicht nauwelijks meer herkenbaar was. Sterker nog, door de lokale inkleuring kregen ze iets authentieks, waardoor het leek alsof ze Nederlandse folklore bezongen. Tollens' lievelingsdichter was de Duitse dichter Matthias Claudius; hij had naar eigen zeggen ‘zijn vriend Claudius’ altijd onder handbereik liggen. Dat is goed te merken: overal in het werk van Tollens zijn sporen uit diens werk te vinden. Tollens bracht niet alleen een bundel met vertalingen uit, Liedjes van Matthias Claudius (1832), maar bewerkte ook tal van zijn gedichten. Dat is bijvoorbeeld het geval met een van Tollens' bekendste huiselijke gedichten, ‘Op den eersten tand van mijn jongstgeboren zoontje’. Tollens baseerde dit gedicht op een | |
[pagina 174]
| |
negenregelig versje van Claudius, ‘Motetto als der erste Zahn durch war’ (met de beginregels: ‘Victoria! Victoria! / Der kleine weiße Zahn ist da’). Tollens gaf er zijn eigen draai aan, zozeer dat de originele tekst nauwelijks meer te herkennen is. De grote schatplichtigheid aan het werk van buitenlandse dichters kwam Tollens op de nodige kritiek te staan. Met name jeugdige dichters als Adriaan van der Hoop en Jan Wap keerden zich fel tegen Tollens, omdat zij hem een middelmatige, onoriginele dichter vonden. Van der Hoop en Wap kwamen met een reeks opruiende blaadjes, waarin ze aan schopten tegen de gezapige poëzie van Tollens. Hier kwam een duidelijke botsing van verschillende literatuuropvattingen tot uiting: een nieuwe generatie romantische hemelbestormers zette zich af tegen de kampioen der huiselijkheidsdichters. | |
Dichter des vaderlandsIn populariteit zouden de opstandige jongelingen het echter afleggen tegen Tollens, die uitgroeide tot een heuse literaire beroemdheid. Zijn roem bereikte een nationaal hoogtepunt toen hij in 1850 zeventig werd. De bejaarde dichter ontving zakken vol felicitaties en fraaie geschenken. De koning benoemde hem tot Commandeur in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Een comité vereerde hem met het Tollensfonds voor behoeftige dichters, dat nog steeds bestaat. In Rotterdam werd in het Museum Boymans een borstbeeld van de dichter onthuld en er kwamen zelfs miniatuurbeeldjes in omloop. Tollens kocht er zelf ook enkele om uit te kunnen delen. Slechts een paar jaar later stierf de dichter, in 1856, waarna een nieuwe stroom van eerbetuigingen op gang kwam. Het land treurde om de dood van de beroemde volksdichter, die de harten van de Nederlanders had weten te raken. |
|