Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
8
| |
[pagina 154]
| |
nationalisme in een kwaad daglicht komen te staan. We moeten de tekst van Helmers echter in de context van de tijd plaatsen. In 1812, toen Helmers zijn dichtstuk publiceerde, was Nederland ingelijfd bij het Franse keizerrijk, waar Napoleon de scepter zwaaide. Het gedicht kon als kritiek op de vreemde overheerser gelezen worden en als een appèl aan de lezers om trouw te blijven aan hun vaderland. Helmers betuigde zijn liefde aan de geschiedenis, taal en zeden van het eigen land. Alleen al de titel, De Hollandsche natie, kon als een protest worden opgevat. Nederland mocht dan formeel niet meer bestaan, het werd tot leven gewekt in de hartstochtelijke poëzie van Helmers. Helmers' gedicht kan als een venster fungeren op het tijdvak van de Franse overheersing, toen nationale sentimenten tot grote hoogte werden opgestuwd. Met zijn werk wilde hij ageren tegen het napoleontische bewind en zijn vaderland van de ondergang redden. Maatschappelijk engagement stond dus voorop. Tegelijkertijd hield Helmers er een zeer hoge opvatting van het dichterschap op na: hij beschouwde de dichter als een schepper met goddelijke eigenschappen. De dichter was degene die bij uitstek in staat was te bemiddelen tussen de aardse en de hogere sferen. | |
Het ware dichterschapIn de voorrede bij De Hollandsche natie biedt Helmers een kernachtige omschrijving van de ware dichter: ‘Er is geen onderwerp, hoe arm, hoe klein, hoe nietig ook in zichzelve, dat voor den dichter niet rijk, groot, belangrijk zijn kan, wanneer hij waarlijk dichter is. Zijn gevoel, zijn gloeijende verbeelding, zet zijn geheele ziel in vlam, en hij weet het gevoel, dat hem bezielt, in het hart zijner lezers en hoorders uit te storten.’ De belangrijkste eigenschap van een dichter was volgens Helmers dat hij zijn gevoelens toonde en die op het publiek wist over te brengen. Daarmee paste Helmers in de visie van zijn tijd, waarin de dichterlijke authenticiteit (‘oorspronkelijkheid’) als de kern van het ware dichterschap werd beschouwd. Om zijn denkbeelden effectief te kunnen overbrengen, moest de dichter zijn publiek weten te raken; het overbrengen van emoties was cruciaal. Dit verklaart waarom De Hollandsche natie bol staat van de gevoelsuitstortingen en uitroepen, zoals ‘neen!’, ‘ach!’, ‘ô!’, ‘ja!’ en ‘hoe!’. Dergelijke exclamaties zetten de boodschap extra kracht bij. Daarbij dient bedacht te worden dat poëzie in deze tijd in de eerste plaats voor de voordracht bestemd was. De stijl was daarop aangepast: door zinsdelen te herhalen en de toehoorders rechtstreeks aan te spreken, bleef de boodschap beter hangen. De gave om anderen te beroeren was echter niet iedereen gegeven. Helmers meende dat het dichterschap aan slechts zeer weinigen was voorbehouden. De ware dichter was volgens hem een schepper met goddelijke eigenschappen (‘een telg der Goden’), die toegang tot een hogere werkelijkheid achter de waarneemba- | |
[pagina 155]
| |
re had. Hij fungeerde als een medium tussen het aardse en het hemelse en was niet alleen in staat om contact met het rijk der overledenen te hebben, maar ook om toekomstvoorspellingen te doen. Een dichter was op zijn best wanneer deze door geestdrift was bevangen en daarbij goddelijke inspiratie ervoer. De dichter was vergelijkbaar met een profeet, omdat hij in staat was de goddelijke wil te ken-nen. Het voorbeeld bij uitstek van een dichter die in staat was via zijn scheppende vermogen de lezer te raken, was Homerus. Niemand kon zo beeldend vertellen als hij, benadrukte Helmers. In Helmers' Nederlandse schrijverspantheon was vooral plaats voor mannen, met als absolute uitblinker Vondel. Hij noemde echter ook enkele dichteressen, onder wie de ‘flonkerster der heilige poëten’ Lucretia Wilhelmina van Merken. Helmers stond niet alleen met zijn verheven visie op het dichterschap. Ook tijdgenoten als Bilderdijk, Tollens (in zijn vroege werk) en Cornelis Loots vonden dat een dichter over profetische eigenschappen beschikte, die hem in staat stelden hogere waarheden te onthullen. Tegelijkertijd waren de werken van deze schrijvers doortrokken van politiek engagement. Ze opereerden in een maatschappelijke context die hen ertoe dwong actief stelling te nemen in politieke debatten. Dat verklaart waarom hun gedichten tegelijkertijd sterk op de alledaagse politieke realiteit betrokken waren. Tijdens de Franse overheersing, toen het voortbestaan van Nederland op het spel stond, bereikte die maatschappelijke betrokkenheid een hoogtepunt. Auteurs sprongen in de bres voor het vaderland en verhieven hun stem tegen de Franse overheersers. | |
VerzetsliteratuurDe Hollandsche natie is het hoogtepunt van de hausse aan ‘verzetsliteratuur’ die tijdens de Franse overheersing verscheen. Hoewel we deze term vooral met literatuur uit de Tweede Wereldoorlog associëren, is deze evenzeer van toepassing op de napoleontische jaren, toen letterkundige geschriften een belangrijk middel vormden om verzet tegen het buitenlandse regime uit te drukken. Tot de verzetsliteratuur uit die tijd kunnen allerlei soorten geschriften gerekend worden, zoals liederen, toneelstukken, voordrachten, verhandelingen, toneelstukken, preken, pamfletten, verhalen, epen en romans. Juist de literatuur bood schrijvers een uitweg om de machthebbers te bekritiseren, en wel op twee manieren. Ten eerste benadrukten schrijvers het roemrijke verleden van de Nederlanders. Ze verwezen naar tal van heroïsche episodes uit het vaderlandse verleden. Op deze wijze lieten ze blijken dat de Fransen hen er niet makkelijk onder zouden krijgen. Gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog waren favoriet, maar er werd ook verwezen naar de opstand van de Batavieren tegen de Romeinen (69 na Christus). Uit zulke heroïsche geschiedkundige voorbeelden konden de lezers moed putten voor de eigen tijd. | |
[pagina 156]
| |
‘O Nappie!!! Daar ga je.’ Een Nederlander met een oranje vlag duwt Napoleon de hel in, 1863.
Ten tweede was de literatuur bij uitstek een drager van dubbele boodschappen. Schrijvers konden kritische geluiden verhullen door metaforen en allegorieën te gebruiken. Zo wemelde het van de sterke leeuwen (lees: Nederlanders) die de vijand wisten te verslinden. De eeuwenoude eik symboliseerde de kracht van de Nederlandse natie. Frankrijk en Napoleon werden daarentegen meestal aangeduid met de symbolen van een adelaar of een haan. Wie schreef over een kreupele haan, doelde daarmee eigenlijk op de Franse keizer. Tot de ‘Grote Drie’ van de verzetsliteratuur kunnen Helmers, Loots en Tollens worden gerekend. Dat deze dichters vaak in één adem genoemd worden, is wel te begrijpen: ze waren niet alleen goede vrienden van elkaar, maar ze trokken ook gezamenlijk op in hun dichterlijke protest tegen Napoleon. Een van de speerpunten in hun werk vormde de Nederlandse taal, die zij als het kloppende hart van de natie beschouwden. Als de taal onder druk stond, betekende dat ook een serieuze bedreiging voor het voortbestaan van het vaderland. Andersom gold ook: zolang er Nederlands gesproken en geschreven werd, bestond het vaderland nog. Loots maakte faam met een poëtische ode, De Hollandsche taal (1810). Hij voerde drie argumenten op om te laten zien dat de Nederlandse taal van onschatbaar belang was. Ten eerste smeedt de taal een band tussen ouders en kinderen, omdat deze met de paplepel wordt ingegoten. De taal is een wezenlijk element in de opvoeding van de kinderen, die zich zo verbonden voelen met hun afkomst. Ten tweede is het Nederlands een rijke, prachtige taal, die het best op eigen grondgebied gedijt. Nederlanders kunnen gerust ‘kleinoden’ van andere naties aan hun ‘kroon’ hechten, maar vreemdelingen moeten het niet wagen het Nederlands te | |
[pagina 157]
| |
willen wegdrukken. Ten derde bestaat er een rijke traditie van dichters en redenaars, die de uitmuntendheid van de Nederlandse taal afdoende hebben aangetoond. Tollens brak door als verzetsdichter met een reeks vaderlandse ‘romances’, die hij tussen 1807 en 1813 schreef en waarin hij vaderlandse helden en heldinnen verheerlijkte. Hij bejubelde onder meer de heldhaftige daad van Kenau Hasselaar, die in 1573 de Haarlemse stadswallen tegen de Spanjaarden verdedigde door olie over de vijandige troepen te gieten. Volgens Tollens had zij hoogstpersoonlijk het Spaanse Rijk aan het wankelen gebracht. Hij liet de Spaanse koning de onderdanige woorden spreken: ‘Daar neigt mijn rijk ten val: / Een vrouw, uit Hollands dras geteeld, / Zet wereldheerschers pal!’ Tollens was bovendien een meester in het gebruiken van metaforen die aanzetten tot kritische reflectie. In ‘Het mierennest’ blikt de dichter vanuit de hoogte neer op de aardse mierenhopen. Het valt hem op dat één mier boven alle andere verheven is: Daar zag ik hoe dat slaafsch geslacht
Een enklen al zijn arbeid bragt;
Een enklen om bevelen vroeg
En rondkroop waar hij de oogen sloeg; [...]
Wie is dan, riep ik eindlijk uit,
Wie is dat hoofd dan van die kluit,
Die leenheer, die alleen beveelt
En meester over allen speelt?
Voor het publiek was wel duidelijk dat Tollens Napoleon op het oog had: hij speelde heer en meester over iedereen, maar in realiteit was ook hij maar een mens. Het gedicht eindigt verrassend. De ik-figuur overweegt de hoofdmier te straffen voor zijn gedrag, maar besluit zich dan af te wenden: Ik had den voet reeds opgeligt,
Maar schaamrood sloeg ik de oogen digt;
Foei! dacht ik, na een korte poos:
Wie maakt zich tegen mieren boos?
Laat kruipen wat er woelt op de aard',
Die molshoop is geen gramschap waard! -
Ik hief den blik naar hooger sfeer,
En dacht er aan geen mieren meer.
Door zich af te keren van de situatie benadrukt de dichter nog eens de nietigheid van Napoleon en zijn benden. Ze zijn de moeite van het bekijken niet waard. | |
[pagina 158]
| |
Internationaal verzetNiet alleen in Nederland, ook in Engeland, Duitsland, Italië en Spanje protesteerden kunstenaars fel tegen de Franse overheersing in Europa. Er verschenen tal van spotprenten waarin de draak werd gestoken met Napoleons heerszucht. Met name in Engeland floreerde de productie dankzij tekenaars als Thomas Rowlandson en James Gillray. Zij beeldden Napoleon uit als een megalomane, driftige leider, die het slachtoffer was van zijn hebzucht. Was ist des Deutschen Vaterland?
Ist's Preussenland, ist's Schwabenland?
Ist's, wo am Rhein die Rebe blüht?
Ist's, wo am Belt die Möwe zieht?
O nein! nein! nein!
Sein Vaterland muss grösser sein!
Anti-Franse sentimenten gingen hand in hand met de opkomst van het nationalisme. Verwijzingen naar ‘zuiver’ bloed, de heilige band tussen God en het vaderland, harten die gloeien voor de natie: we komen het allemaal tegen bij de Europese vrijheidsdichters. Tollens, Loots en Helmers passen naadloos in dat patroon. | |
CensuurDat de bovengenoemde dichters via omwegen - de verheerlijking van het verleden en het gebruik van metaforiek - hun verzet tegen het regime uitten, hing samen met het systeem van censuur dat door Napoleon was ingesteld. Er zijn slechts twee momenten in de vaderlandse geschiedenis geweest dat er preventieve censuur heerste. Tijdens de Duitse bezettingsjaren 1942-1945 moest elk boek voorgelegd worden aan een Duitse censuurcommissie, en tijdens de Franse annexatiejaren 1811-1813 aan een Franse instelling. In Parijs richtte Napoleon een centrale administratie in met speciaal daartoe aangestelde ‘censeurs’ (die het Nederlands machtig waren), die vooraf alle manuscripten controleerden. Daarnaast moesten de lokale overheden erop toezien dat er geen drukwerk werd uitgegeven dat gericht was tegen de keizer. De gevolgen daarvan waren in Nederland merkbaar. Gedurende het bewind van Lodewijk Napoleon was er weliswaar nog geen sprake van preventieve censuur, maar de eerste stappen in de richting van een systematische overheidscontrole werden wel gezet: uitgevers konden hoge boetes krijgen wanneer ze zich niet aan de regels hielden. Tijdens de inlijvingsjaren werd het systeem nog strenger: alle | |
[pagina 159]
| |
teksten moesten vooraf door de Franse en lokale overheden gecontroleerd en goedgekeurd worden, voordat ze gedrukt mochten worden. Menig dicht- en prozawerk sneuvelde in de bureaucratische molen van controle en repressie. Ook Helmers en zijn Hollandsche natie kwamen onder vuur te liggen. Hoewel de uitgave aanvankelijk, nadat Helmers een paar honderd regels had geschrapt, was goedgekeurd, werd deze alsnog verboden toen de Fransen in de gaten kregen hoeveel verborgen kritiek er in de tekst verscholen zat. Er ging een arrestatiebevel uit naar Helmers, maar deze was, zo gaat het verhaal, net overleden toen de Franse politie voor de deur stond. Zijn zwager Loots zou het lijk op theatrale wijze aan de politie hebben getoond en de woorden hebben uitgesproken: ‘Ziedaar uw gevangene!’ Andere schrijvers belandden wel in de gevangenis. Maria Aletta Hulshoff bracht enkele jaren in de cel door. Ze was een radicale patriot en een van de felste tegenstanders van het Franse bewind. Al in het voorjaar van 1806, nog voordat de nieuwe koning officieel geïnstalleerd was, tekende zij protest aan tegen zijn komst. In het gehele land liet zij een pamflet verspreiden met de veelzeggende titel Oproeping van het Bataafsche Volk, om deszelfs denkwijze en wil openlijk aan den dag te leggen tegen de overheersching door eenen vreemdeling waarmede het vaderland bedreigd wordt. Ze sprak ferme taal: het vaderland zou ten onder gaan als Napoleon deze staatkundige verandering zou doorvoeren. Ze riep alle Bataven op hun plicht te doen en in opstand te komen. De politie trad echter streng op en arresteerde haar. Ze moest een straf van twee jaar in het Verbeterhuis uitzitten. Spotprent uit 1813. Napoleon wordt ‘geperst’ in een drukpers, aangedraaid door een Oostenrijker, Engelsman, Pruis en een Rus, waardoor hij alle door hem veroverde landen uitbraakt, waaronder Holland. Op de achtergrond ziet men Franse douaniers vluchten.
| |
[pagina 160]
| |
Verzet op de bühneHet verzet tegen Napoleon kwam niet alleen tot uiting in gedichten en proza, maar ook op het toneel. Theatergezelschappen programmeerden bewust stukken met een vrijheidslievende strekking, zoals Het ontzet van Leiden (1808) van Marten Westerman en Het Turfschip van Breda (1812) van Cornelis van der Vijver. Ook de Gijsbrecht van Aemstel (1637) van Vondel werd in deze tijd vaker opgevoerd dan één keer per jaar. In al deze stukken figureerden hoofdpersonen die bereid waren hun leven voor het vaderland te offeren. De opvoering van Vondels Gijsbrecht van Aemstel (1637) in de Amsterdamse Schouwburg, circa 1810-1813.
burg kreeg de tekst tegen de achtergrond van de Nederlandse actualiteit een nieuwe betekenis. De beroemde monoloog van Hamlet luidt in het origineel zo: To be, or not to be, that is the question:
Whether 'tis nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take Arms against a Sea of troubles,
And by opposing end them.
De Nederlandse versie van 1811 luidt klinkt zo: Bestaan of niet bestaan! ... wat zou 't verkieslijkst
zijn?
Is 't grooter, dat ons hart geduldig krimpt van pijn,
Geduldig lij' en zwijg, ... of dat de vuist zich wapen'
En 't grimmig noodlot stuit'?
De toeschouwers kregen een prangende vraag voorgelegd: moesten ze lijdzaam hun lot ondergaan of in opstand komen? Een retorische vraag, want het antwoord was duidelijk. Deze Hamlet riep het Nederlandse volk op tot gewapend verzet. | |
[pagina 161]
| |
[Censuur (vervolg)]Na haar vrijlating ging ze onverminderd door met het distribueren van schotschriften, die zich nu vooral tegen de invoering van de dienstplicht richtten. Toen de politie ontdekte dat zij de auteur van het anti-Franse pamflet Waarschouwing tegen de requisitie (1809) was, werd ze voor onbepaalde tijd in een kasteel te Woerden opgesloten. Ze wist echter op slinkse wijze uit de gevangenis te ontsnappen en vluchtte vanuit Rotterdam op een vissersboot naar Engeland. Een ander voorbeeld van een schrijver die in de verdrukking raakte, is Cornelius van Marle. Deze Leidse jurist schreef in het geheim satirische gedichten op de keizer, die hij in handschrift liet circuleren. Zijn meest geruchtmakende werk was de ‘Katabasis’, waarin hij de mislukte veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 beschreef. Van Marles satire heeft de vorm van een fictief rapport, waarin de keizer verslag uitbrengt aan zijn raad van ministers over zijn ‘heldhaftige’ onderneming. Hij wordt als de ultieme lafaard neergezet, die niet bestand is tegen een beetje kou en zelfs zijn toevlucht tot de gebreide wintersokken van zijn echtgenote moet nemen. De Franse politie kreeg er lucht van en nam Van Marle in 1813 gevangen. Dergelijke voorvallen illustreren hoezeer het vrije woord onder druk stond. De volle omvang van de verzetscultuur en van de onderdrukking wordt pas duidelijk als we kijken naar de boekproductie in de jaren ná de Franse bevrijding. Veel teksten werden toen alsnog uitgegeven, zoals een ongecensureerde versie van De Hollandsche natie en een dichtbundel van Van Marle. Ook rekenden schrijvers genadeloos af met de door hen zo gehate Franse censuur. Dit fragment uit een liedje, ‘De Boekcensuur’, uit 1814, spreekt boekdelen: Wat monster zit daar in dien hoek?
't Draagt op zijn neus twee groote brillen,
En dreigt, al blaadrend in een boek,
Een' looden plak omhoog te tillen:
Zijn gramschap staat de Vrijheid duur,
Het is de Fransche boekcensuur.
| |
De ideale NederlanderAan het rijtje van ‘de grote drie’ verzetsauteurs kan nog een vierde naam worden toegevoegd, namelijk die van de Haarlemse uitgever en boekhandelaar Adriaan Loosjes. In een onophoudelijke stroom geschriften bekritiseerde hij de Franse bewindhebbers. Hij was niet alleen een van de opstellers van een manifest tegen de komst van een koning in 1806, maar hij schreef ook gedichten en romans waarin hij zijn ongenoegen over het Franse bewind uitte. Twee werken springen eruit: Het leven van Maurits Lijnslager (1808) en De laatste zeetogt van den admiraal de Ruyter (1812). Beide werken waren een ideologisch geladen poging om - in weerwil | |
[pagina 162]
| |
van de Franse invloeden - het ‘ware’ vaderlandse karakter en het Nederlandse zelfbewustzijn een krachtige impuls te geven. In beide werken bejubelde Loosjes de zeventiende-eeuwse ‘Gouden Eeuw’. Ook had hij veel oog voor het huiselijke karakter van de hoofdpersonages, die niet alleen uitblonken in dapperheid en godsvrucht maar ook in gezinsdeugden. Huiselijkheid, heldenmoed en de Gouden Eeuw werden daarmee de ijkpunten van de Nederlandse identiteit. Het leven van Maurits Lijnslager is een lijvige historische roman, waarin de gelijknamige hoofdpersoon wordt neergezet als het prototype van de ideale Nederlander. De zeventiende-eeuwse koopman Maurits belichaamt allerlei lovenswaardige eigenschappen, die als typisch Nederlands werden beschouwd: hij is deugdzaam, godsvruchtig, verdraagzaam, dapper, vaderlandslievend en huiselijk. De lezer volgt zijn leven van de wieg tot het graf. In het eerste deel maakt Maurits een ‘grand tour’ door Europa, waarbij hij Frankrijk veelzeggend overslaat. De confrontatie met grootheden uit andere landen leidt steeds tot dezelfde conclusie, namelijk dat de Nederlanders hen overtreffen in genialiteit. Het tweede deel gaat in op het gelukkige gezinsleven van Maurits. Hij trouwt met de deugdzame Maria van Vliet, die zich tot een modelhuismoeder ontpopt. Hoogtepunt van hun verbintenis vormen de zes kinderen, die hun huiselijk geluk vervolmaken. In het derde deel staan Maurits' ouderdomsjaren centraal. Hij maakt zich niet alleen maatschappelijk nuttig, maar brengt ook veel tijd door met zijn kleinkinderen. Enkele dagen na de roemrijke Slag bij Chatham (1667), waarin Michiel de Ruyter een heldenrol vervult, sterft hij als een ‘voortreffelijk voorbeeld van vaderlandsche en christelijke deugden’. Maurits en Maria fungeerden als modelburgers van een samenleving die als geheel een voorbeeldfunctie voor de eigen tijd kon vervullen. Dat blijkt uit het pantheon van vaderlandse helden met wie Maurits in een reeks van toevallige ontmoetingen in contact komt. Alle grootheden uit de schilderkunst, literatuur, wetenschap en zeevaart trekken voorbij. De zeventiende eeuw was, zo luidde de boodschap, niet alleen het tijdvak van goed burgerschap, maar ook van de grote vaderlandse literatoren, zeehelden en wetenschappers. In De laatste zeetogt van den admiraal de Ruyter komen we een soortgelijke verheerlijking van het vaderlandse verleden tegen. Dit epos handelt over Michiel de Ruyters tocht in 1676 naar Sicilië, waar hij de Spanjaarden moet bijstaan in het neerslaan van een opstand die door de Fransen wordt gesteund. Zowel de keuze van het onderwerp als de weergave van de gebeurtenissen was in sterke mate bepaald door de actualiteit. De admiraal symboliseerde de veerkracht en daadkracht in een tijd dat het land behoefte had aan heldhaftige voorbeelden. De Ruyters doorzettingsvermogen, opofferingsgezindheid en godsvrucht werden breed uitgemeten. Het wemelde bovendien van de anti-Franse, vrijheidslievende passages. Net als in Maurits Lijnslager besteedde Loosjes veel aandacht aan het huiselijke karakter van zijn hoofdpersoon. De passages waarin De Ruyter zijn kleinzoon | |
[pagina 163]
| |
Thomas voor het eerst in de armen neemt, waren bedoeld om de lezer te ontroeren. Loosjes wilde zo benadrukken dat De Ruyter niet alleen uitblonk in heldendaden op zee, maar ook de familiale waarden hoog had zitten. De ware Nederlander blonk uit in heldenmoed én huiselijkheid. | |
Nationalisme in optima formaAlle helden in De Hollandsche natie voldeden aan dit ideaalbeeld: een echte held (meestal een man) toonde karakter: standvastigheid en opofferingsgezindheid sierden de man. Maar bovenal was hij een betrokken familieman, die de huiselijke deugden op waarde wist te schatten. Aan dit soort Nederlanders konden de lezers en toehoorders zich tijdens de Franse overheersing ‘optrekken’. Ook na de bevrijding van de Fransen viel Helmers' dichterlijke verbeelding van de nationale geschiedenis in de smaak. Het werk beleefde tot 1850 maar liefst elf herdrukken en was verplichte lectuur op scholen. Na 1860 zouden er echter korte metten gemaakt worden met de gedachteloze bejubeling van het vaderlandse verleden. Onder andere Helmers' visie op de koloniale geschiedenis moest het ontgelden. Genadeloos was de kritiek op zinnen als ‘Geen bloed kleeft aan dien schat der Oosterwerelddelen / Geen stad werd uitgemoord, om onzen smaak te strelen’. De bombastische stijl raakte uit de mode en werd afgedaan als ouderwets. De belangstelling voor Helmers leefde desalniettemin weer op tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen het land opnieuw door een vreemde mogendheid werd bezet. De bekende tekenaar Eppo Doeve vervaardigde in 1944 in de chemische fabriek in Naarden een muurschildering waarop hij een moordpartij uit 1572 door de Spanjaarden in Naarden afbeeldde. Daarboven plaatste hij een dichtregel uit De Hollandsche natie, waarin Helmers naar diezelfde gebeurtenis verwees: ‘Wie heeft ooit Naardens wal aanschouwd en voelde niet zijn hart van dankb're erkentnis blaken?’ De verzen van Helmers kregen zo een actuele lading: ze gaven de Nederlanders opnieuw hoop in barre tijden. |
|