Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
5
| |
[pagina 88]
| |
Pornografische lectuurNiet alles wat er van de persen rolde was even zedelijk of stichtelijk: erotische werken deden het ook in de achttiende eeuw goed. In Engeland zorgde John Cleland voor ophef met een roman over de escapades van een prostituee, Memoirs of a Woman of Pleasure (1748-1749), beter bekend onder de titel Fanny Hill. Ook op de Nederlandse markt circuleerden pornografische romans, zoals De Amsterdamsche lichtmis of zoldaat van fortuin (1730). Gij hebt een' Roos, die frisch, bekoorlijk is en êel:
Maar, Lotje lief! dit roosje ontbreekt een steel;
Wilt gij mij toestaan u 't geheim der kunst te leeren,
Die frissche Roos te inoculeeren?
Het zap, 't welk uit het steeltje vloeit,
Maakt dat het Roosje weelig bloeit.
De recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen vond het een zedenbedervend, ‘ellendig zamenraapsel van sprookjes en puntdichtjes’, dat hij niet zonder weerzin kon lezen. Maar andere achttiende-eeuwers zullen het werkje met rode oortjes hebben gelezen. | |
[De romanschrijver (vervolg)]hang naar vermaak en luxe slechte gevolgen kon hebben en hun groei tot ‘zedelyke volkomenheid’ in de weg kon staan. Zo bezien voldeed dit werk aan alles waaraan goede literatuur in de achttiende eeuw moest voldoen. Het werk was niet alleen spannend, maar bovenal leerzaam en typisch Nederlands. De schrijfsters benadrukten dat de personages uit het leven gegrepen waren. Toch moeten we ervoor waken de roman als een waarheidsgetrouwe afspiegeling van de achttiende-eeuwse Nederlandse samenleving te beschouwen. Wolff en Deken verwerkten weliswaar allerlei elementen die voor het Nederlandse publiek herkenbaar waren, maar ze waren in de eerste plaats literatoren. Ze lieten zich inspireren door buitenlandse schrijvers en goten de werkelijkheid in een fictieve mal. Ze maakten volop gebruik van stilistische procedés om hun ideologische, verlichte boodschap voor het voetlicht te brengen. | |
Opkomst briefromanVanuit een internationaal perspectief waren de schrijfsters minder vernieuwend, want ze volgden (relatief laat) een Europese trend. Sara Burgerhart was in hoge mate schatplichtig aan een romantype dat al in 1740 in Engeland was uitgevonden. Toen publiceerde Samuel Richardson Pamela, or virtue rewarded. Daarmee | |
[pagina 89]
| |
zette hij in één klap een nieuw genre op de kaart: de briefroman. Dit type roman was geheel uit brieven opgebouwd. Typerend was de aandacht voor het gevoelsleven, die in eerdere prozaverhalen ontbrak. Pamela, or virtue rewarded gaat over het vijftienjarige dienstmeisje Pamela Andrews, dat zich na de dood van haar moeder staande weet te houden tegenover de nogal vrijpostige intimidaties van de rijke heer ‘B’. Hij beloont haar standvastigheid met een huwelijk, waarna Pamela zich conformeert aan het leven in de hogere klassen en excelleert in deugdzaam gedrag. Na dit succes volgden nog twee bestsellers die eveneens in de vorm van een reeks briefwisselingen waren gegoten: Clarissa, or, the History of a Young Lady, (1747-1748) en The History of Sir Charles Grandison (1753-1754). In de eerstgenoemde roman volgen we het leven van de rijke jonge vrouw Clarissa, die een gearrangeerd huwelijk afwijst en ervandoor gaat met de schurk Lovelace (‘Liefdeloos’). Deze houdt haar gevangen in een bordeel en verkracht haar. Ze slaagt erin te ontsnappen, maar wordt ernstig ziek en sterft. Haar neef neemt in haar naam wraak en doodt Lovelace in een duel. In Sir Charles Grandison volgen we het leven van de gelijknamige hoofdpersoon, die Joseph Highmore, Mr B. Finds Pamela Writing, 1743-1744. Scène uit de roman Pamela, or virtue rewarded (1740) van Samuel Richardson.
| |
[pagina 90]
| |
in tegenstelling tot Lovelace een nobel karakter heeft en uiteindelijk trouwt met de deugdzame Harriet Byron. Hoewel Richardson veel lof oogstte, viel zijn debuut niet bij iedereen in de smaak. Critici vonden de plot van Pamela te onwaarschijnlijk en de aandacht voor de ondeugdelijke avances van ‘Mr. B’ te groot. Men vreesde dat de deugdzame boodschap ondergesneeuwd raakte. Kort na de publicatie verschenen ook twee parodieën, The Anti-Pamela or Feign'd Innocence Detected (1740) van Eliza Hay-wood en An Apology for the Life of Mrs. Shamela Andrews (1741) van Henry Fielding. Haywood veranderde Pamela in een gehaaid meisje dat er louter op uit was fortuin te maken door een rijke heer te verleiden. Fielding stak onder meer de draak met de onwaarschijnlijke situaties waarin personages hun brieven schreven. Wat te denken van de volgende scène, waarin Shamela wordt aangerand: Thursday Night, Twelve O'Clock Ze raken in een gevecht verwikkeld, en al die tijd blijft Pamela maar doorschrijven! We noemen dat ‘writing to the moment’: personages tekenen hun gevoelens heet van de naald op, zodat de lezer het gevoel krijgt er zelf bij aanwezig te zijn. Fielding liet zien dat dit stijlmiddel ook te ver doorgevoerd kon worden. Alle kritiek ten spijt was Richardson erin geslaagd om een nieuw romantype te introduceren, dat in heel Europa navolging kreeg. Daarmee kreeg het verhalende proza een betere status dan voorheen. Voor die tijd bestonden wel allerlei vormen van populair proza, maar de veelal onzedelijke schelmenverhalen, avonturenromans, travestieverhalen en erotische lectuur bezorgden het proza vooral een slechte reputatie. Bovendien ging de roman niet terug op een genre uit de Klassieke Oudheid, de reden waarom ambitieuze schrijvers er lange tijd hun neus voor ophaalden. Wie met lauwerkransen omhangen wilde worden, kon zich maar beter op het epos, de tragedie of de lyriek richten. In de loop van de achttiende eeuw begon de hiërarchie tussen de verschillende genres langzaam te verschuiven door een combinatie van factoren. Van invloed was onder meer een in Frankrijk opgelaaid debat, La Querelle des Anciens et des Modernes. Centraal stond de vraag of het beter was klassieke of moderne schrijvers na te volgen. De ‘modernen’ gaven de voorkeur aan vrijere vormen, die niet teruggingen op de klassieken, waardoor ook het verhalend proza meer ruimte | |
[pagina 91]
| |
kreeg. Daar kwam nog eens bij dat het proza aan een ongekende opmars was begonnen via het tijdschrift. Het werd steeds normaler om ideeën in de vorm van verhandelingen en verhalen te publiceren, en om het leven van gewone burgers in plaats van klassieke helden centraal te stellen. De zedelijke briefroman paste naadloos in deze ontwikkelingen en viel als literaire noviteit bij een breed publiek in de smaak. Verder speelde mee dat het briefverkeer in de achttiende eeuw explosief toenam: steeds meer mensen gingen elkaar niet-zakelijke brieven schrijven. Het uiten van gevoelens werd steeds belangrijker. Ook voor uitgevers bleek het genre commercieel aantrekkelijk, temeer daar het ook lezeressen aansprak. En, minstens zo belangrijk, er was een opvoed- | |
Opboksen tegen vooroordelenHet was bijzonder dat Sara Burgerhart door twee vrouwelijke auteurs was geschreven. Zelfbewust betraden Wolff en Deken het literaire domein en verdienden ze hun geld met schrijven alsof het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld was. Zo bezien had de schrijvende vrouw een volwaardige plaats in het achttiende-eeuwse literaire leven ingenomen, maar toch lag het ook weer niet zo eenvoudig. Vrouwelijke auteurs moesten opboksen tegen vooroordelen en maatschappelijke conventies. | |
[pagina 92]
| |
[Opkomst briefroman (vervolg)]kundig genre geboren waarmee ook vrouwelijke auteurs bij uitstek uit de voeten konden. Wolff en Deken keken de kunst niet alleen af bij Richardson, maar ook bij schrijfsters in de omringende landen, zoals de Franse gouvernante Stéphanie Félicité, comtesse de Genlis (beter bekend als Madame De Genlis) en de Duitse literator Sophie von La Roche. Beide schrijfsters publiceerden zedenkundige briefromans en ijverden vanuit een verlichte optiek voor een goede opvoeding van meisjes - een aspect dat Wolff en Deken zeker zal hebben aangesproken. De Genlis en Von La Roche vormden ook nog om een andere reden een grote inspiratiebron voor het Nederlandse duo: ze lieten zien dat ook vrouwen een zelfstandig inkomen konden verwerven met het schrijven van boeken. | |
Leven en literatuurToen Wolff en Deken een schrijversduo werden, hadden ze er al een half leven op zitten. Op haar zeventiende ging Wolff ervandoor met Matthijs Gargon, een jonge officier, op wie ze verliefd was. Hoewel ze al na een dag terugkeerde, deed deze affaire haar reputatie geen goed. De kerkenraad berispte haar en Gargon moest naar Indië afreizen. Haar kansen op een goed huwelijk leken verkeken, totdat ze in contact kwam met de tweeënvijftigjarige predikant Wolff, met wie ze vervolgens trouwde. Ze verhuisde naar zijn pastorie in De Beemster, waar ze over een eigen schrijfkamer beschikte. Binnen dit verstandshuwelijk kreeg ze alle ruimte haar passie voor het schrijven te ontwikkelen. Ze legde een enorme productiviteit aan de dag en schreef poëzie, gelegenheidswerken, dichtbrieven en een lofdicht op haar geboortestreek, Walcheren. Ze raakte in opspraak toen ze De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis (1772) publiceerde, waarin ze de anti-stadhouderlijke en godsdienstig rekkelijke opvattingen van de Amsterdamse hoogleraar Petrus Burmannus Secundus verdedigde. Ze kreeg haatgeschriften over zich heen en critici betichtten haar van atheïsme. Ook Deken was al literair actief voordat ze Wolff ontmoette. Ze groeide op in een Amsterdams weeshuis (haar ouders stierven toen ze vier jaar oud was), waar ze een vrijzinnig-protestantse opvoeding kreeg. Ze debuteerde in 1772 met een gedicht in de Vaderlandsche Letteroefeningen en publiceerde samen met haar (toen al overleden) vriendin Maria Bosch de bundel Stichtelyke gedichten (1775). Pas toen ze met Wolff ging samenwerken, kwam de stroom publicaties goed op gang. Hoe de werkverdeling tussen Wolff en Deken precies lag, weten we niet, maar dat ze elkaar perfect aanvulden, staat buiten kijf. Zoals de dichter Jacobus Bellamy het treffend formuleerde: ‘Bekker is de azijn, Deken de olie - dat maakt zamen een goede saus.’ De twee vrouwen leerden elkaar in 1776 kennen dankzij een gemeenschappelijke vriend. Het klikte meteen, en nog geen jaar later woonden ze samen in een huurwoning in De Rijp. Vanaf dat moment waren hun levens met elkaar verstren- | |
[pagina 93]
| |
Gezicht op het tuinhuis of studeervertrek van het buitenverblijf Lommerlust te Beverwijk, woonplaats van Betje Wolff tussen 1782 en 1788. Mede op basis van deze afbeelding ging men er lange tijd ten onrechte van uit dat Wolff briefromans als Sara Burgerhart alleen geschreven had (er zou niet genoeg plaats voor twee personen zijn geweest).
geld: tot aan hun dood in 1804 zouden ze niet alleen samen leven, maar ook het ene na het andere werk publiceren, van liedbundels tot dichtbrieven, van gelegenheidsgedichten tot romans. Dat klinkt als een heuse liefdesaffaire, maar we moeten voorzichtig zijn om hun omgang als een lesbische relatie te betitelen. In de achttiende eeuw waren zielsvriendschappen gebruikelijker dan nu en vrouwen en mannen woonden wel vaker bij elkaar, zonder dat er sprake was van seksueel getinte handelingen. Niets wijst er bovendien op dat de omgeving hun gedrag als afwijkend beschouwde. Als dat wel zo was geweest, zouden ze niet zo'n bloeiende carrière hebben kunnen opbouwen: op homoseksualiteit stonden toen zware straffen. Wel staat buiten kijf dat er van meet af aan een sterke band tussen beide vrouwen bestond. Twee maanden na hun eerste ontmoeting schreef Wolff over Deken: ‘Ze bemint my; & ik betuig dat zy de éérste plaats in myn hart heeft.’ En toen haar man, de veel oudere dominee Adriaan Wolff, in 1777 overleed, was Deken de eerste die het hoorde: | |
[pagina 94]
| |
Ach, Deken! Deken ach! myn waarde Wolff! myn man,
In 't holst des nagts ... 'k zit voor zyn' Ledekant te leezen;
Hy spreekt met my, hij sterft, valt in myn arm! ik kan
Niet schryven. Hemel! moest ik juist alleenig wezen!
Geen' ziekte, zelf geen' koorts! zo zegt hy nog: 'k ben wel;
Slegts wat vermoeid; dit komt van gisteren te preeken.
Myn Lief, 'k word wat benaauwd; hy richt zich op; 'k ontstel;
'k Vlieg op. Hy zwygt; hy geeft één snik, zyne oogen breeken;
Zyn hoofd zygt op myn hart ... hy ziet my stervend aan.
‘Myn lieve waarde Wolff’! ... afgryslyke oogenblikken!
‘Ach! Kent gy my niet meer? ik ben het’. 't Was gedaan.
Deze dichtbrief heeft wel wat weg van een scène in een briefroman. Wolff tekent alles op in de tegenwoordige tijd om haar vriendin zo veel mogelijk inzicht te geven in het sterfproces van haar man. Deken reageerde adequaat en schreef op haar beurt een lyrische brief terug. Daags erna stond ze al op de stoep om haar vriendin te troosten, vier maanden later woonden ze samen. Beide brieven werden ook afgedrukt in hun eerste gezamenlijke publicatie: Brieven van Elizabeth Bekker, Wed. Wolff en Agatha Deken (1777). In het voorwoord benadrukten ze dat hun brieven niet met het oog op publicatie waren geschreven maar louter uit vriendschap. De bundel geeft niettemin aan dat de achttiende-eeuwse literatuur een heel persoonlijke, autobiografische inslag kon hebben. De productiviteit van Wolff en Deken kwam niet alleen voort uit idealisme, ze probeerden ook van het schrijven rond te komen. En met succes. Hun driedelige bundel Economische liedjes (1781) werd verschillende malen herdrukt. Ze gaven daarin een optimistisch beeld van hun vaderland: als iedereen zich conform zijn of haar maatschappelijke positie zou inspannen voor een betere samenleving, dan zou de economie zich herstellen en de welvaart toenemen. Veel liederen had-den een vroom karakter en lieten deugdzaam gedrag zien, zoals blijkt uit titels als ‘De braave zoonen’, ‘De verstandige vader’, ‘De eerlyke kruier’, ‘De redelyke minnaar’ en ‘De verstandige jonge juffer’. Na de Economische liedjes volgde Sara Burgerhart. Dit werk betekende hun doorbraak, ook in financieel opzicht. Ze kregen naar eigen zeggen dertig gulden per blad proza dat ze bij de uitgever inleverden. Gelet op de omvang van het gedrukte werk (824 pagina's, exclusief voor- en nawerk), moet dat een aardig inkomen hebben opgeleverd. Hun tweede briefroman, Willem Leevend (1784-1785), leverde het lucratieve bedrag van zesduizend gulden op. Zoals hierboven al werd geconstateerd, lagen leven en literatuur soms dicht bij elkaar. Dat geldt ook voor Sara Burgerhart, waarin autobiografische elementen verwerkt waren. Net als Deken is Sara een wees die haar ouders op jonge leeftijd heeft verloren. Een belangrijke overeenkomst is verder dat ook Wolff als tiener | |
[pagina 95]
| |
geschaakt werd door een ‘foute’ jongen, en aan den lijve had ondervonden hoe ingrijpend een onbedachtzame jeugdliefde kon uitpakken. In de roman komen bovendien twee weduwen voor, Willis en Spilgoed, die bij elkaar gaan wonen op een ‘zeer fraai eenvoudig buitentje’. Ze leven daar zo gelukkig dat het Abraham Blankaart, de voogd van Saartje, de volgende uitspraak ontlokt: ‘Het zal voor u beiden zo een grote trek niet zyn in de Hemel te komen, als voor andre menschen, zo gelukkig zyt gy hier reeds.’ Het kan bijna niet anders of Wolff en Deken verwezen daarmee naar zichzelf. | |
AuthenticiteitEen van de redenen dat Sara Burgerhart zo aansloeg, was de al genoemde briefvorm. De roman bestond uit 175 brieven, geschreven door in totaal 24 correspondenten. Er was dus geen alwetende verteller die de verhaallijn kon onderbreken of verklarende woorden of moraliserende boodschappen kon toevoegen, maar het verhaal kwam tot stand via de geschriften van de personages. Als geen ander wisten Wolff en Deken de ‘epistolariteit’ oftewel het briefachtige karakter van hun roman uit te buiten. Ze pasten allerlei trucs toe die de schijn van authenticiteit en de spanning verhoogden. In de eerste plaats zijn er allerlei verwijzingen naar het schrijfproces. Personages benoemen herhaaldelijk de omstandigheden waarin ze schrijven of hun houding. Ook moeten brieven om allerlei redenen worden afgebroken. Sara moet door de invallende duisternis bijvoorbeeld haar epistel staken: ‘'t Wordt donker en ik kryg geen licht in myn kamer; ik kan des niet langer schryven.’ Ze wordt ook gehinderd door haar tante, die haar geen tijd voor zichzelf gunt: ‘Ik moest mynen vorigen, die hier nevens gaat, zo schielyk afbreken, omdat Tante mij riep, schoon zy my niets te zeggen hadt, en slegts beval, by haar te zitten.’ In de tweede plaats worden de stukjes informatie op een slimme manier over de personages verdeeld, waardoor een optimale spanningsboog ontstaat. Hoewel alle personages om Sara Burgerhart heen cirkelen, zijn ze lang niet allemaal in een rechtstreekse correspondentie met haar verwikkeld. Ze schrijft zelf in totaal 44 brieven en ontvangt er 35. De meeste zijn gericht aan en afkomstig van haar hartsvriendin Anna Willis, die Sara het goede voorbeeld geeft door een voorbeeldig huwelijk aan te gaan. Maar liefst 96 brieven zijn door anderen geschreven, die informatie aan elkaar uitwisselen waarvan Sara lang niet altijd op de hoogte is. Zo vertrouwt de moeder van Anna, Sophia Willis, aan Abraham Blankaart toe dat haar zoon Willem niet de juiste partner voor Sara is. Abraham Blankaart ontvangt op zijn beurt een anonieme brief, waarin hij wordt ingelicht over de gevaarlijke omgang van zijn pupil Sara met R., terwijl R. zijn snode plannen uit de doe-ken doet in een brief aan de heer G. De dominee Everard Redelyk verricht nobel werk door de rechtzinnige godsdienstige opvattingen van vader Jan Edeling te | |
[pagina 96]
| |
verzachten, en maakt zo het huwelijk van Sara en Hendrik mogelijk. Ook worden er brieven aan elkaar doorgespeeld. Omdat Sara zich te veel schaamt over haar misgelopen avontuur met R., doet ze er op papier verslag van aan haar vriendinnen. Maria Buigzaam speelt de brief door aan Hendrik Edeling, die op zijn beurt een kopie van het relaas in een brief aan zijn broer Cornelis bijsluit. Op deze wijze krijgt de lezer inzicht in wat Sara is overkomen, al was het wellicht nog spannender geweest wanneer Sara direct na haar ontsnapping, volkomen overmand door emoties, haar angstigste momenten aan het papier had toevertrouwd. Mogelijk kozen Wolff en Deken voor deze weg om het accent meer op het berouw van Sara dan op haar hachelijke avontuur te leggen. Een derde en laatste manier om de authenticiteit te verhogen betreft de schrijfstijl van de personages: ieder personage is herkenbaar aan een eigen taalgebruik. Sara's schrijfstijl munt uit in jeugdige vrolijkheid. Ze steekt graag de draak met | |
Moderne Sara'sDe briefroman werd in de achttiende eeuw in korte tijd immens populair, maar stierf kort daarna vrijwel meteen weer uit. In de negentiende eeuw was het de historische roman die ervoor in de plaats kwam. Toch verschenen er ook in recentere tijden briefromans, zoals de internationale, tevens verfilmde bestseller The Color Purple (1982) van de Afro-Amerikaanse schrijfster Alice Walker. De lezer volgt de volwassenwording van een zwarte jonge vrouw, Celie. Het is opmerkelijk hoe groot de formele en inhoudelijke overeenkomsten met de klassieke achttiende-eeuwse voorlopers zijn: denk alleen al aan de schurk, die louter met ‘Mr.’ wordt aangeduid. | |
[pagina 97]
| |
[Authenticiteit (vervolg)]het wufte taalgebruik van de verwaande Jacob Brunier, die tevergeefs naar haar hand dingt. Wanneer Pieternelletje Degelyk, een vroegere dienstmeid van de ouders van Sara, aan het woord is, weerspiegelt haar taalgebruik haar eenvoudige, oprechte karakter. De kwaadaardige tante bij wie Sara een tijd inwoont, Zuzanna Hofland, vervalt voortdurend in nodeloze herhalingen die haar huichelachtige karakter illustreren: ‘Wel, wat heb ik een dag gehad, een dag gehad! och! ik vrees dat de Boze maar al te veel vat op my gehadt heeft; ik was zo toornigjes, zo toornigjes.’ De geleerde juffrouw Cornelia Hartog, die bezig is een dissertatie over zonnestofjes te schrijven, zet zichzelf te kijk met haar pseudowetenschappelijke zinnen. In haar brieven aan de minstens zo verwaande Wilhelmina van Kwastama strooit ze voortdurend met moeilijke Franse woorden. | |
Een ideologische boodschapTegelijkertijd zijn er ook allerlei elementen in het boek die het realiteitsgehalte ondergraven. Hoe authentiek de personages ook lijken, ze representeren bepaalde typen die de lezers ook al kenden uit de spectatoriale geschriften. Hartog en Kwastama staan bijvoorbeeld voor de savante, terwijl Jacob Brunier het type van de petit-maître belichaamt. Ook de programmanamen of speaking names wijzen al in een bepaalde richting: van personages als Hendrik Edeling en Everard Redelyk verwacht een lezer deugdzaam gedrag, niet van een Cornelia Slimpslamp en Lotje Rien-du-Tout (‘helemaal niets’). Abraham Blankaart heeft een zuiver geweten, terwijl de schurken slechts met initialen worden aangeduid. En dan zijn er nog talloze andere onwaarschijnlijkheden, zoals de paginalange weergave van gesprekken die personen met elkaar gevoerd hebben, de integrale opname van liederen die gezongen worden en het gegeven dat goede bekenden elkaar hun levensgeschiedenis vertellen. Uit dat alles blijkt dat de schrijfsters bovenal een ideologische boodschap hadden uit te dragen, waarbij goed en kwaad diametraal tegenover elkaar stonden. Goed was dat Sara en Hendrik zich niet door economische motieven lieten leiden bij de keuze van een huwelijkspartner, maar door oprechte gevoelens. Die werden des te meer aangewakkerd door het deugdzame karakter van beide personages. Goed was ook de redelijke opstelling van vader Edeling inzake die huwelijkskeuze; hoewel hij er als overtuigd lutheraan in eerste instantie mordicus op tegen was dat zijn zoon met een protestants meisje trouwde, draaide hij bij dankzij de interventies van dominee Redelyk. Fout zijn daarentegen de ‘fynen’ oftewel orthodox religieuzen, zoals Cornelia Slimpslamp en Broeder Benjamin, die af en toe op bezoek komen bij Zuzanna Hofland, en nogal achterbaks zijn. Fout is natuurlijk ook Sara's vervelende tante Zuzanna Hofland, die zich louter door financiële motieven laat leiden wanneer ze besluit de opvoeding van Sara op zich te nemen. En fout zijn ook de dames | |
[pagina 98]
| |
Kwastama en Hartog, die onvrouwelijk gedrag vertoonden, door zich te verliezen in wetenschap. Zo realistisch zijn de personages bij nader inzien dus niet: hun stereotiepe karakters staan in dienst van de maatschappelijke les. Die les mag dan in onze ogen conservatief aandoen, naar de maatstaven van die tijd was de roman grensverleggend. Met Sara Burgerhart lieten twee verlichte schrijfsters zien dat ook vrouwen volop participeerden in het maatschappelijke leven - ook dat lag in Sara's achternaam besloten. En hoe zit het met het typisch Nederlandse karakter van de personages? Ook daar valt wel iets op af te dingen, want typen als de savante, de religieuze dweper en de lichtmis circuleerden volop in de Europese literatuur. Desalniettemin zijn de namen wel oer-Hollands - Sara Burgerhart en Hendrik Edeling komen daarmee model te staan voor de ideale Nederlandse samenleving, waarin verlichte deugd en tolerantie regeren. Niet voor niets zet Abraham Blankaart zich zo af tegen het land waar hij woont, Frankrijk. Hij ergert zich aan ‘dit verbruide Land, daar niemand my en ik niemand, dan zeer gebrekkig, verstaan kan, buiten de Familie, waar mede ik myne zaken heb aftedoen, en daar ik wel zakken vol complimenten, doch geen geld krygen kan...’ Het gedrag van deze Hollandse burgerkoopman steekt verfrissend af tegen de Franse aristocratische manieren. De Franse taal wordt ook als hoogdravend en pretentieus afgedaan in de brieven van Cornelia den Hartog, Brunier en de adellijke lichtmis R. Wolff en Deken maken in hun voorrede bovendien korte metten met snobistische juffers die hun neus ophalen voor Nederlandse romans en alleen Franse niemendalletjes willen lezen. Ondanks de anti-Franse insteek en de zo Hollands aandoende burgerlijke personages moet niet vergeten worden dat de roman paste in een bredere Europese | |
De volmaakte manDe achttiende-eeuwse zedelijke roman hield lezers een spiegel voor door slechte en goede personages met elkaar te contrasteren. Maar hoe realistisch waren de deugdzame figuren die als rolmodel fungeerden? Het weekblad De Denker (1763-1774) plaatste een vertoog over het fenomeen vriendschap en constateerde: ‘Een Waar Vriend is een even zeldzaam Schepzel, als een Eerlijk Man, in den verhevenen zin van 't woord. Ik heb, zedert een' geruimen tyd, naar zulken Vriend gezocht, en hem echter niet gevonden.’ Er volgde een lange waslijst met eigenschappen waaraan de echte vriend moest voldoen, met een ontnuchterend slot: de schrijver vroeg zich namelijk af of hij zijn profielschets niet beter kon besluiten met de constatering dat het ging om een type man ‘die nergens gevonden wordt, en nimmer gevonden zal worden’. | |
[pagina 99]
| |
[Een ideologische boodschap (vervolg)]literaire trend, waarin thema's als opvoeding, verlichting en moreel verantwoord burgerschap het goed deden. Opvoedkundige literatuur floreerde overal, gezien het succes van auteurs als Samuel Richardson, Sophie von La Roche, Jean-Jacques Rousseau en Madame de Genlis. Vertalingen, bewerkingen en navolgingen zorgden ervoor dat er zoiets als een Europese romancultuur met gedeelde verlichte waarden ontstond, met de nadruk op het ontwikkelen van verstandig en deugdzaam gedrag. Tegelijkertijd legde iedere auteur zijn eigen accenten, waarbij vanzelfsprekend ook de nationale cultuur én taal van invloed waren. De Nederlandse namen, de geografische inkleuring en vooral het kenmerkende taalgebruik van de personages geven de roman van Sara Burgerhart de typisch vaderlandse uitstraling die door recensenten en lezers zo gewaardeerd werd. En daarvoor had men dan weer belangstelling in het buitenland. In 1787 verscheen een Franse vertaling, twee jaar later een verkorte Duitse bewerking en in 1796 een integrale Duitse vertaling. Betje Wolff en Aagje Deken-fontein in Vlissingen, onthuld op 24 juli 1884: op de 146ste verjaardag van Betje Wolff en tachtig jaar na hun beider overlijden.
| |
Onsterfelijk tweetalNa het succes van Sara Burgerhart schreven Wolff en Deken nog twee lijvige briefromans, die het succes van hun eersteling echter niet zouden evenaren: Willem Leevend (1784-1785) en Cornelia Wildschut (1793-1796). Beide werken lieten opnieuw zien hoe belangrijk het was dat rede en gevoel met elkaar in evenwicht waren bij opgroeiende jongelingen. Met Lotje Roulin uit Willem Leevend loopt het bijvoorbeeld slecht af, omdat ze zich verliest in negatieve emoties. Ook de gelijknamige hoofdpersoon uit Cornelia Wildschut komt ten val: ze ontvlucht haar verveelde bestaan door van huis weg te lopen met een oplichter die haar onteert en in de steek laat. Vervolgens sterft ze. Geen vrolijk einde, zoals in Sara Burgerhart, maar eerder een naargeestige echo van Richardsons Clarissa, die een soortgelijke ontwikkeling doormaakt. Cornelia Wildschut kwam tot stand in Frankrijk, waar Wolff en Deken jarenlang woonden, nadat ze met vele andere patriotten het land in 1787 ontvlucht wa- | |
[pagina 100]
| |
ren. In 1797 keerden ze terug en hadden ze te kampen met financiële problemen. Enkele jaren eerder was hun zaakwaarnemer failliet gegaan, waardoor ze hun hele vermogen hadden verloren. Bovendien liepen hun inkomsten terug, omdat hun werk aan populariteit had ingeboet. In 1804 overleden beide schrijfsters. Eerst stierf Wolff, negen dagen later Deken. Ze werden in hetzelfde graf bijgezet op de Scheveningse begraafplaats Ter Navolging. Enkele maanden later herdacht de politicus en dichter M.C. van Hall de schrijfsters in een speciale bijeenkomst van de Bataafsche Maatschappij van Taalen Dichtkunde. Hij plaatste hen in een reeks van andere vrouwelijke auteurs zoals Katharina Lescailje, Elisabeth Koolaart-Hoofman, Van Merken en De Lannoy, en benadrukte hun onverbrekelijke band. Hun levens waren met elkaar vergroeid, zoals een ‘zamengroeijend eikenpaar, De scheutige armen in elkaâr’. Daarmee verwees Van Hall naar het beroemde verhaal over het oude echtpaar Philemon en Baucis uit Ovidius' Metamorfosen; ze bleven bij elkaar tot hun dood. Toen veranderde Philemon in een eik en Baucis in een linde, die met elkaar vergroeiden. |
|