| |
Hoofdstuk III.
De vulkanen.
Achtste les.
Wat men door Vulkanen verstaat.
Vulkanen of vuurspuwende bergen zijn bergen, die zich op eene opmerkelijke wijze van de andere bergen des aardbols onderscheiden.
| |
| |
Deze bergen hebben doorgaans eene kegelvormige gedaante, en van boven eene trechtervormige opening, krater genoemd, uit welke nu en dan uitbarstingen van rook, vuur, asch, steenen, gesmoltene delfstoffen, ook wel van kokend water en modder, plaats hebben.
Zij ontleenen hunnen naam van Vulkaan, dien de oude Heidenen aan den God van het vuur gaven.
Het is mogelijk niet overbodig dit een weinig nader voor u toe te lichten.
De beroemde volken der oudheid, zoo als onder anderen de Grieken en Romeinen, die in vele kunsten en wetenschappen eene hoogte hadden bereikt, welke thans nog de bewondering der geleerde wereld wegdraagt, waren echter ten opzigte van den wareld God onkundiger dan thans een kind is, wiens verstand pas begint te ontwikkelen; want zij kenden Hem niet.
Zij verbeelden zich eene menigte goden, halfgoden enz., die zij allen eene zekere magt of een zeker gezag toekenden.
Zoo noemden zij Vulkaan de God van het vuur, en meenden, dat hij in verscheidene vuurbergen smederijen bezat, bijzonder in den berg Etna op het eiland Sicilië.
In deze bergen dachten zij dat God Vulkaan smeedde, en hielden de vlammen, die deze nu en dan uitbraken, voor het vuur zijner fornuizen; terwijl zij
| |
| |
het onderaardsch geluid, waarmede dit vuurbraken vergezeld gaat, voor de hamerslagen hielden, die Vulkaan en zijne reusachtige knechten, Cijclopen genoemd, op de aanbeelden deden.
In lateren tijd werd de naam Vulkaan aan alle vuurspuwende bergen gegeven. -
Wij kunnen deze les niet eindigen zonder u op te wekken tot dankbaarheid jegens den goeden God, die u voor dwalingen behoedde, waarin voormaals zoo vele wijze mannen zijn vervallen.
| |
Negende les.
Over de kegelvormige gedaante der Vulkanen. - Ontstaan van den Monte Nuove of nieuwen berg. - Hoe de kegelvormige gedaante der Vulkanen verloren gaat. -
De gedaante der vulkanen gelijkt doorgaans naar eenen kegel of een suikerbrood, zooals wij reeds in de vorige les hoorden.
Deze gedaante ontstaat op dezelfde wijze als de kegelvormige omtrek van eenen molshoop.
Eene onderaardsche massa vloeibare of losse stof wordt door eene inwendige kracht opgeworpen.
Zij kan echter niet in de hoogte blijven, en rolt dus langs de zijwanden naar beneden; het is
| |
| |
echter natuurlijk, dat zij in het midden, waar de sterkste opdrijvende kracht heerscht, het hoogste moet blijven.
Dit wordt bevestigd door vulkanen, welker ontstaan men met eigene oogen heeft kunnen waarnemen.
Zoo ontstond bijv. de zoogenaamde Monte Nuove of nieuwe berg bij Puzzioli in het Napelsche, in den nacht van den 29sten op den 30sten September 1538, op eene volkomen bebouwde vlakte.
Nadat men aldaar, gedurende eenen geruimen tijd te voren, reeds hevige aardschuddingen had bespeurd, vertoonde zich eensklaps in dien nacht eene opening in den aardbodem, waaruit onder een aanhoudend donderend gekraak en geweld, verscheidene dagen lang rook, vlammen, steenen, asch en aarde werden opgeworpen.
Nadat eene groote uitgestrektheid van den omtrek verwoest, en eene menigte velden en huizen waren bedolven geworden, vormde de massa dezer opwerpselen eenen kegelvormigen berg, die thans nog eene hoogte van bijna 1000 voeten heeft.
Vele vulkanen hebben echter hunne oorspronkelijk kegelvormige gedaante door herhaalde uitbarstingen verloren; daar het niet zelden gebeurt dat eene opwerping in plaats van uit den krater, boven aan den berg, integendeel uit de zijwanden uitbreekt.
Hierdoor ontstaan nevenkegels, die de oorspron- | |
| |
kelijke gedaante van den berg bijna geheel onkenbaar maken.
De Etna op het eiland Sicilië behoort tot deze soort. Hij is eer eene opeenhooping van vulkanen, dan een enkele vulkaan te noemen.
| |
Tiende les.
Iets naders over den Krater der Vulkanen. - Merkwaardigheid in den Krater van den vulkaan La Soufriere.
In de 8ste Les hoorden wij, dat zich boven aan de vuurspuwende bergen, eene trechtervormige opening bevindt, waaruit van tijd tot tijd verschillende stoffen worden uitgebraakt; alsmede dat men haar den naam van krater geeft.
In deze les willen wij hierover iets breeder handelen.
Het Grieksche woord krater beteekent zooveel als beker of kelk, en is aan deze opening gegeven om hare gelijkvormigheid met deze voorwerpen.
De krater is boven aan den top des bergs het wijdst, en dikwijls vele honderden voeten breed; doch
| |
| |
wordt allengs naauwer, tot hij eindelijk slechts eenige vademen wijd of geheel gesloten is, in welk laatste geval hij alleen bij eene nieuwe uitbarsting geopend wordt.
De gedaante van den krater wordt door zulke nieuwe uitbarstingen niet zelden geheel veranderd.
De bovenste rand stort in de kolk neder, en de uitgeworpene massa's vervangen den ouden rand door eenen nieuwen.
Verschillende vulkanen hebben op deze wijze in den loop der eeuwen meermalen hunne kraters veranderd.
Bij vele vulkanen kan men, wanneer zij in rust zijn, tot in het binnenste van den krater nederdalen.
Bij den Vesuvius, een vuurspuwende berg in het koningrijk Napels, is dit reeds verscheidene malen geschied.
In den krater van den vulkaan La Soufriere op het eiland St. Lucie in West-Indiën, die zeer gemakkelijk te beklimmen is, bevinden zich 22 groote bekkens vol kokend water, waarvan sommigen 20 voeten middellijns hebben, en als ontzettende ketels boven een hevig vuur zieden.
De blazen, die het water opwerpt, bereiken eene hoogte van 4 tot 5 voeten.
Niettegenstaande dit alles is het water geenszins kokend, en het opborrelen geschiedt alleen door dampen en gazsoorten, die uit den bodem der bekkens naar boven stijgen.
| |
| |
| |
Elfde les.
Over de uitbarstingen der Vulkanen. - De Lava.
De uitbarstingen der vulkanen behooren tot de prachtigste tafereelen der natuur.
Bijna elke uitbarsting begint met eene sterke aardbeving, die zeer ver in den omtrek wordt gevoeld; doch in de nabijheid van den berg allerhevigst is.
Indien de bodem van den krater gesloten is, wordt hij door de met geweld opgedrevene massa op nieuw geopend, of er ontstaan aan de buitenzijde van den berg op plaatsen waar de minste tegenstand is, nieuwe groote kloven.
In het eerste geval dringen thans uit den geopenden krater rook en asch, en eene menigte groote en kleine steenen te voorschijn, die weldra door eene ontzettende vuurkolom gevolgd worden, welke eene loodregte hoogte van duizenden voeten, en de dikte van de breedte des kraters heeft.
Hierna volgt gewoonlijk eene uitstrooming van lava.
Onder deze laatste benaming verstaat men een mengsel van verschillende delfstoffen, die door de groote hitte in het binnenste van den vulkaan
| |
| |
vloeibaar zijn geworden, zooals het gesmolten ijzer in eene ijzersmelterij.
De hitte dezer lava is terstond na de uitbarsting, en aan den rand van den krater verbazend sterk.
Aan den rand des kraters gekomen, vloeit de lava door hare zwaarte naar beneden, even als het vocht uit' eenen ketel, die overkookt.
Vooral des nachts is dit nedervloeijen der lava een verschrikkelijk en ontzettend schouwspel; omdat zij zich alsdan gloeijend vertoont.
Vermits echter de lava door de lucht zeer spoedig wordt bekoeld, zoo vloeit zij slechts langzaam voort, en hoe lager zij daalt, hoe minder zij voortschrijdt.
De oppervlakte der lava wordt het eerst hard; ofschoon het onderst gelegene nog voortvloeit.
Dikwijls ziet men brokken van de hard gewordene oppervlakte op den gloeijenden stroom drijven en op elkander kruijen, even als de ijsschotsen bij het losraken der rivieren.
Hun geluid is helder, als van gebroken porselein.
Binnen in de massa heeft de verkoeling slechts zeer langzaam plaats, en een stilstaande lavastroom vertoont dikwijls na verloop van maanden, zelfs van jaren, nog sporen van inwendige warmte.
| |
| |
| |
Twaalfde les.
Vreeselijke uitbarsting van den Vesuvius in het jaar 1794 - De omstreken der Vulkanen zijn soms zeer sterk bevolkt - Over de oorzaak der uitbarstingen.
De verwoestingen, die de lava op haren weg aanrigt, zijn somtijds verschrikkelijk.
De vruchtbaarste landstreken worden vernield, tuinen en velden vele voeten hoog bedolven.
Bij de vreeselijke uitbarsting van den Vesuvius in den jare 1794, zwol een stroom van brandende lava, die uit de vereeniging van verschillende kleinere lavavloeden was ontstaan, zoo sterk aan, dat hij buiten zijne oevers trad, en zich in eenen naburigen afgrond nederstortte.
Al, wat hij in zijnen loop ontmoette kerken, kloosters, landhuizen enz. sleepte hij met zich voort en werd vernield.
Ook de fraaije stad Torre del Greco, die 18000 inwoners, en eene menigte schoone gebouwen in zich bevatte, bleef van deze verwoesting niet verschoond.
Van hier liep de lavastroom voort tot aan het strand, viel eindelijk met een vreeselijk gedruisch in zee, en vormde aldaar een schiereiland, dat meer
| |
| |
dan 100 voeten breed, 600 voeten lang was, en 12 voeten boven de oppervlakte der zee uitstak.
Ondanks deze verwoestingen zijn de omstreken van vele vulkanen zeer sterk bevolkt.
De oorzaak hiervan is vooreerst de zeldzaamheid van zeer vernielende uitbarstingen, aangezien er doorgaans twintig, veertig en meer jaren van de eene uitbarsting tot de andere verloopen, en verder de groote vruchtbaarheid van den vulkaanschen grond, nadat de asch en andere kleine ligchamen vergaan zijn.
De lava zelve vergaat echter zeer langzaam, en eerst na honderden jaren groeijen er eenige sparreboomen op,
Ofschoon er duizenden menschen in den omtrek der vulkanen wonen, hebben er echter maar zelden verlies van menschenlevens bij de uitbarstingen plaats.
Dit wordt veroorzaakt, zoo als wij reeds in de vorige lessen hoorden, doordien groote uitbarstingen gewoonlijk door eenig voorteeken worden voorafgegaan, als ook wijl de lava niet zoo snel als een waterstroom voortvloeit, en dus de bewoners nog tijd hebben om te ontvlugten, en hunne goederen in veiligheid te brengen.
Wat eigenlijk de oorzaak betreft, waardoor de uitbarstingen der vulkanen ontstaan, dient hier te worden opgemerkt, dat, ofschoon vele geleerden hierover hunne gevoelens hebben geuit, hiervan niets met zekerheid is bekend; en waarschijnlijk zal dit
| |
| |
nimmer bekend worden, aangezien men hiertoe even goed het binnenste van den aardbol als zijne oppervlakte diende te kennen, waartoe het menschelijk verstand wel nimmer geraken zal; want tot nu toe weten wij van het binnenste der aarde bijna niets, daar de mensch er niet dieper in is doorgedrongen dan bijv. de prik van eene speld in de schil eens appels gedaan, tot zijn merg doordringt, hetgeen als niets kan aangemerkt worden.
| |
Dertiende les.
Verwoesting van Herculanum, Pompeji en Stabia. - Opgravingen er van.
Nimmer hebben zich de uitbarstingen van vulkanen op eene vreeselijker wijze vertoond, dan bij die van den Vesuvius in het jaar 79 na de geboorte van christus, toen de Romeinsche steden Herculanum, Pompeji en Stabia er door bedolven werden.
De wolken van rook en asch waren zoo geweldig, dat zij het daglicht verduisterden, en de asch door den wind verreweg, tot in Egypte en Syrië werd voortgedreven. -
| |
| |
De genoemde drie steden werden er zoo hoog mede bedekt, dat gedurende verscheidene eeuwen er geen spoor van te vinden was.
Thans echter is een gedeelte van Herculanum en nog meer van Pompeji opgegraven.
Denkelijk werd Herculanum niet op eenmaal overdekt, en hadden de in woners tijd om te vlngten; althans men heeft in deze stad veel minder menschengeraamten gevonden dan in Pompeji, in welke laatste stad de inwoners gedurende de eerste uitbarsting juist in den schouwburg waren.
Onder de asch, welke over Pompeji gevallen is, waren steenen van tamelijke grootte, onder welke er waren, die een gewigt van acht ponden hadden.
Een der opgegravene schedels draagt duidelijke sporen van door zulk eenen steen verpletterd te zijn.
Latere uitbarstingen hebben deze steden met nieuwe lagen asch en lava bedekt; doch Herculanum is veel dieper bedolven dan Pompeji, zoodat in deze laatste stad de opgravingen het gemakkelijkst plaats vinden.
Een vierde gedeelte dezer laatste plaats is reeds opgegraven, en toont genoegzaam, hoeverre de Romeinen het in kunsten en wetenschappen hadden gebragt.
Immers de meeste zaken, die thans nog in de huishoudens als anderzins worden gebezigd, zijn dáár opgedolven, alleen met dit verschil, dat zij
| |
| |
toenmaals meestal van kostelijker soort dan tegenwoordig waren.
Doch bedroevend is het daarbij op te merken, dat het als een levend tafereel is van het zedenbederf, de wreedheid en eigenbaatzucht van het heidendom te dien tijde: want naauwelijks is dit gedeelte der stad opgegraven, en reeds heeft men negen tempels, twee schouwburgen, een amphiteater, eene kazerne enz. ontdekt; maar nog geen ziekenhuis, waar de arme kranke kon gelenigd worden!
En overal in die tempels, op die pleinen, langs die straten, en tot in het binnenste der huizen, ontwaarde men monsterachtige goden en onzedelijk schilderwerk als luide getuigen van de schandelijke godendienst en het afschuwelijk zedenbederf.
Met welke vurigheid moeten wij dus den goeden God niet danken, dat Hij door zijne eindelooze barmhartigheid het aanschijn der aarde vernieuwd heeft, als wij de snoodheid van het heidendom eenigzins ernstig overwegen.
Waarschijnlijk echter telde Pompeji toch ook reeds eenige dienaars van den waren God; want ook hiervan heeft men een zeer waarschijnlijk bewijs gevonden: doch de Christenen moesten hunne godsdienst in het geheim uitoefenen, en dus konden er nog geene openbare instellingen bestaan, die van de christelijke naastenliefde eenig blijk kunnen opleveren. |
|