| |
| |
| |
15
Hij is wat teleurgesteld, Camiel. Hoopte hij niet, dat zijn leven één Beethovense pastorale zou worden, een doorlopend vrolijk tezamenzijn der landlieden; een opeenvolging van aangename momenten. Een harmonie waarvan de stormende arpeggio's en dissonanten de rustige rijkdom alleen maar versterken. En toch geeft het hem eveneens een zekere triomf. Zoiets van lekker puh, dat hij zijn mening over Hermine en over Gaston heeft moeten herzien en nog eens herzien. Hermine, een vriendinnetje, waar ze in liedjes over zingen. Ondeugend, olijk; makkelijk als het gezelschap haar aanstond. Bereid om met twee Japanners tegelijk naar bed te gaan, omdat het zulke schattige mannetjes waren. Maar altijd de keus aan haarzelf. En hoofdzakelijk voor de sport en het plezier, een meisje van plezier. En Gaston, mijn god wat een toestand: misschien was zijn jeugd te goed. Daar kunnen sommigen niet tegen. Is ook vervelend, je kan niemand verdomme iets verwijten. Slechte jeugd is een prachtig excuus voor allerlei rottigheid.
Dan Françoise. De gedachte aan haar maakt hem als fondant, zoet, zacht en smeltend. Moet hij haar beeld ook corrigeren? Een paar maal is hij geweldig tegen haar uitgevaren, op zijn Frans, scheldend vieille pute. Zonder succes, geen tranen. Eerder verbaasd dan boos had ze gezegd: mon
| |
| |
dieu, Camiel, wat zijn je schoenen toch prachtig gepoetst. Oergeestig vond hij. Een keer bijna, stond het huilen haar na. In een hotelkamer, hij was razend, weet nu niet meer waarom en in staat haar lijf tot bloedens toe te wonden. Midden in zijn woede zei hij opeens: zie je dat, er zitten wieltjes onder dat ledikant. Ze lachte tot tranens toe, sloeg haar armen om zijn hals, wat ben je een komiek, Camiel. Waarom zou hij nu kwaad op haar zijn? Ze zal er haar reden voor hebben een dag langer bij haar ouders te blijven. De eerste keer sinds hun trouwdag zijn ze niet samen. Vier nachten, vier dagen niet.
Je bent verliefd, plaagt Hermine, naast hem voortstappend door de dor uitziende tuin. Het moet nodig eens regenen.
Ik ga een bad nemen en me scheren, dan loop ik haar tegemoet, ik kan haar niet missen.
Je kunt haar niet missen, herhaalt Hermine, hem met ogen aanziende die flonkeren. Je bent een hele lieve jongen. Echt, heel echt eenvoudig geloof ik. Maar ik had het nooit bij je uitgehouden, voor mijn dochter wens ik een man als jij. Je bent in staat sprookjes te vertellen als ze niet kan slapen en je stem maakt zo rustig, dat haar ogen vanzelf dichtvallen. Ze zal inslapen met jouw naam op haar lippen. Ach, zo heb ik me altijd de liefde voorgesteld.
Lief krengetje.
Ja hè, ik ben wel een kreng; Gaston en ik hebben goddank ook onze momenten.
| |
| |
Ik neem aan van wel en de gevolgen blijven niet uit.
Hoe bedoel je, dat ik in verwachting ben, hoe weet je... 't is dus toch waar?
Zeker wel, ik ga, om mijn schoonheid tot het uiterste op te voeren, rein en onbevlekt Françoise tegemoet!
En dat doe je ook nog, meisjesgek.
Meisjesgek. Ik heb de naam, dan wil ik de daad ook, denkt hij bij zichzelf als hij naast Brigitte de trap op loopt; hij aait haar alsof ze een hond was over haar droge haardos, hals en rug. Ah Monsieur, zucht ze en glipt weg.
Er is maar éen weg die doodloopt op de villa. Langs rotsen, zo'n honderd meter hoog. Door erosie afgesleten alsof mensenhanden er balkons in hebben gehakt en bomen geplant. Vlak bij het hoogste punt staat een vogel met brede rafelige vleugels doodstil in de lucht alsof hij een vlieger is, waar het oog graag een touw bij ziet. De schaduw is weldadig, koel. Hij voelt zich ontspannen en denkt aan Gaston, als had hij over hem een populair wetenschappelijke verhandeling gelezen. De geur van tijm en lavendel. Bloemen als bleke Engelse meisjes. Meisjesgek zei Hermine. Dat valt nogal mee. Zoveel meisjes heeft hij niet gehad. Hij weet precies waar en hoe voor de eerste keer. Voor sommige dingen heeft hij een goed geheugen. Op de kop af zeven. Straks in het bed van de eerste keer met Françoise. Die zuidelijke atmosfeer
| |
| |
is bronstig. Zal het Gaston goed doen? Komen zijn verhalen, verzinsels, hier uit voort? Wordt zijn minderwaardigheidsgevoel er groter door? Sterk voelbaar het gemis? En welk gemis! Het gevoel tekort te schieten, maar waarin? De jaloezie op de slagersjongen, misschien leefde dat sterker bij Gaston die tot de fijne lui behoorde, destijds al.
Nog voor de weg op de provinciale route uitkomt, motorgeronk. Françoise in het zilvergrijze Renaultje, open dak. Ik heb het ver gebracht denkt hij. Een elegante vrouw die in onze, ònze auto komt aanrijden. Françoise stopt, stapt lenig uit en rent - dat ziet hij in een blik - in een nieuwe donkere jurk op hem af. Ze praten niet, blijven midden op de weg in elkaar verstrengeld, uren lang lijkt het wel, staan. Naar een onbespied plekje, Françoise, Françoise. De takken boven hen.
Je bent nog verrukkelijker dan ik dacht. Hij plukt mosvezels van haar billen en veegt met een zakdoek en wat spuug de aarde van haar rug. Het scheppingsverhaal. Wij mannen zijn belachelijk ingepakt, zij is veel eerder aangekleed dan hij. Alleen haar en make-up kosten tijd.
Rij jij maar, zegt hij en hij streelt haar tot ze bij de villa komen.
Gaston en Hermine stappen juist in de auto en hebben nog tijd voor de begroeting, werkelijk alleraardigst, allerliefst zelfs en voor een charmante verklaring. Ze gaan een paar dagen naar Marseille. In de flat van een collega, in het gebouw van Corbusier nota bene. Dat willen we toch eens heb- | |
| |
ben meegemaakt, slapen in de cité radieuse! Brigitte zal voor jullie zorgen. Maar niet weggaan! Wachten tot we terugkomen. Gaston lijkt heel normaal, als een geboren vader nestelt hij de tweeling in stoeltjes die aan de rugleuning van de voorbanken haken. Weg zijn ze. Brigitte stelt zich sierlijk voor en vraagt of ze over een half uur kunnen dineren en wat ze straks voor apéritif willen. Ze kan een cocktail maken van droge vermout, whisky, een citroenschilletje en ijs. Ze zeggen prachtig en gaan een douche nemen. Alsof het zo hoort laten ze zich bedienen. Na de koffie excuseren ze zich en gaan naar de kamer.
Hier is het begonnen, zegt Camiel, jij duivelse verleidster.
Ze liggen boven op de dekens en hij begint direct te vertellen. Van zijn jeugd aan de rand van de havenstad, zijn liefdes, van Ada. Alles... Françoise luistert, soms glimlachend, soms ernstig. Soms zeggend van nee maar, arme jongen, of nou, je durfde! Van de dood van zijn vader, die Ada niet mocht, maar er nooit iets van had laten merken. Zijn moeder had het, pas later, verteld.
Als hij eindelijk alles verteld heeft, vraagt ze naar zijn vader en en waarom dit met Ada en hoe dat en dat kwam.
Ze is even stil.
Nu is het natuurlijk mijn beurt. Ik heb niet zo veel te vertellen. Van de huisbaas weet je. En van mijn verloofde ook. En dat mijn moeder nooit thuis was. En passen op mijn zusje, later. Het was
| |
| |
altijd stil. Ik was zeventien, net, toen een veel oudere neef mij inpalmde. Jean Claude. Een soort vrijgezel. Altijd reusachtig aardig. En ik kende hem al zo lang. Hij vertelde uit de boeken die hij las. Van mijn vijftiende af maakte hij me het hof. Volgens het klassieke recept. Mee uit wandelen nemen. Zeggen dat ik er leuk uit zag. Dat ik vast een mooie vrouw zou worden. Aardige kleine cadeautjes. Een kaart sturen uit Londen. Een pakje met een Schotse sjaal. Ik vond hem aardig en ik was gevleid. We gingen 's zomers wel zwemmen, maar hij bleef op een afstand. Maar die keer was ik alleen thuis en eigenlijk doodsbenauwd. Mijn zusje was met mijn ouders mee. Zij had eerder vakantie dan ik. Alle deuren had ik afgesloten. Toen ik kloppen hoorde keek ik uit het raam, heel voorzichtig naar beneden. Dolgelukkig was ik en ik zei het hem ook in mijn halve onschuld. Hij was ineens anders en kuste me. Dat was nieuw, zo kussen en hij droeg me naar bed. Altijd naar bed. Hij is twee dagen gebleven en het was afgelopen. Vreselijk vond ik het. Misschien was de aardigheid eraf voor Jean Claude, sommige mannen zijn zo. Gelukkig dat er niks van gekomen is, ik was zo onnozel. Nog een keer heb ik 'm gezien en hij deed erg vervelend. Ik had geweldig verdriet en die verloving was om mezelf te troosten. Dat is ook wel gelukt.
Hij heeft naar haar gekeken. Hoe kan ze zo verrassend blijven. Zo'n beweeglijk en expressief gezichtje, zo leuk Nederlands praten en zo goed ook.
| |
| |
Het is vleiend dat ze om jou je taal wil leren. Hij vindt dat vanavond Gaston er niet meer toe doet.
Pas 's morgens vertelt hij wat er gebeurd is tussen Hermine en hem. Hij verwacht dat Françoise er iets van vermoedt.
O, Camiel, ik las het in die brief. Maar dat was toch geen ernst van Gaston? Eigenlijk hou ik niet van die verhalen. En het verbaast me. Hij leek zo schuchter en zo helemaal vervuld van Hermine. Zoals hij keek, hij zag me niet eens, als vrouw voel je dat onmiddellijk. Bernard zit me altijd met z'n ogen te betasten. Je vrienden kijken op een andere manier, maar ze zien me, je begrijpt wat ik bedoel, maar Gaston absoluut niet. De eerste keer, toen we samen weggingen op onze huwelijksreis zal ik maar zeggen, kuste hij me, als een oude oom of een vader.
Dat is mij ook opgevallen. Hij was verlegen.
Ja, hij was er beslist verlegen mee. Het bevalt me niet, chéri.
Mij ook niet.
Eerst zag ik in dat geld sturen iets leuks. Mannen hebben soms zo'n wonderlijke genegenheid voor elkaar. Mijn vader had een vriend, die alles voor hem over had. Toen hij gestorven was begon pappa aan tafel ineens te snikken. We werden er akelig van.
Hij beweerde dat-ie jou ook gepikt had, voor ik er was.
Geloof je dat?
| |
| |
Nee.
Chéri! (hoe dat klinkt uit haar mond, ach!)
Natuurlijk niet. En al was het zo. Maar weet je, het heeft me wel een tijd moeite gekost niet jaloers te zijn op je verleden.
Weet ik.
Wist je dat? Ja, een mooie meid, die je zo in de plooien van je laken vindt...
Je denkt, die heeft dat meer gedaan of gaat het meer doen?
Dat dacht ik.
Mmmmm.
Je bent in staat de bloeddruk van oude heren regelmatig en bewust omhoog te jagen.
Ben jij dokter, Camille?
Nee, maar ik heb het wel eens willen worden.
Dat heb je verteld.
Het gaat niet over mij. Ik zit met die verdomde Gaston in mijn maag.
Kijk eens in mijn hand.
Waarom?
Je voorspelling is uitgekomen. Ik heb het nog niet verteld. We hebben dat huis geërfd. Van mijn ongetrouwde oom Georges. Aan mij vermaakt. Zijn enige erfgename. Een goed onderhouden Provençaals huis met een grote tuin, ook al goed onderhouden. En wat geld ook. Dertigduizend francs. De rest is naar de kerk en een paar verenigingen gegaan en een sommetje aan de tuinman. Je bent wel ongelofelijk. Kijk in mijn hand, Gaston kan ons geen kwaad doen.
| |
| |
Ja, ongelofelijk, nee ik durf niets te voorspellen, ik kan mezelf niet helpen. Kan een psychiater ook niet. Dit is mijn vrouw, denkt hij. Ook al ongelofelijk... Waar heeft hij dit aan verdiend. Calvinisten denken altijd dat ze iets moeten verdienen. Niets voor niets.
Ik zal je raad geven, chéri. En je moet een kind maken. Ik weet het nu zeker, ik wil een kind van je. Het hoeft niet hier meteen, dat is niet goed voor dat meisje, als ze het ziet. Van de week, van de maand, van het jaar. Zij die geloven zij haasten niet, je zegt dat toch wel eens.
Zij die geloven haasten niet.
O ja. Weet je wat, we rijden naar Apt om tekenpapier te kopen en zo een grote kartonnen koker.
Waarvoor in vredesnaam?
Luister naar een goede raad, Op dat grote vel papier schrijf jij een gedicht. Heel mooi. Dat doen we in die koker met een mooi lint daaraan. Dat laten we achter met de naam van Hermine en Gaston erop.
Hè wat?
Ja, een zeer mooi gedicht, dat kan je toch, jij als Hollander. Hollanders schrijven van die ongedwongen verzen, zo vrij. Over de leuke tweeling, het mooie huis, de schone moeder Hermine en de entrepride...
Chasseur de casquettes...
Dwaas, de entrepride Gaston en hun gastvrijheid enzovoort, dat weet jij als charmeur het beste van allemaal, Camille. Je maakt er een kunststuk van
| |
| |
kalligrafie van. We geven morgen Brigitte een flinke fooi en we vertrekken. We gaan ons huis bij Cadenet bekijken. Zo'n dertig kilometer hier vandaan. Ik ben bang. Net als jij.
We vluchten.
Waarom zouden we niet vluchten? En dan gaan we op ons gemak naar huis terug. Naar Amsterdam.
Naar huis, naar Amsterdam zegt ze. En een kind maken.
Een gekke gedachte. Een gedicht maken en een kind. Desnoods later. Hoe zou het zijn, een kleine springer. Een jongen. Een meisje is ook aardig.
Goed, ze zijn naar Apt gegaan. De spulletjes meegenomen. Nu aan het werk. Hij kent de dichters en Gaston wonderlijk genoeg ook. Een groot gevaar bezweren door een knutselwerkje te maken: een mooi geschreven gedicht, met fraaie krullen en versierde initialen. Het zou kunnen helpen. Zou het, bij zulke blijkbaar gecompliceerde karakters als Hermine en zeker bij Gaston iets uitrichten? Het is te proberen. Je weet nooit. Wie kan eigenlijk het effect voorzien van een psychologische strategie? Alleen het werken eraan geeft al een gevoel van ontspanning. Het narcoticum heet activiteit. Hij heeft eerst het vers in klad geschreven. Poëzie is om te lachen. Een vrolijk vers, of vrolijk met humor. Met een toespeling op de homo Elouardensis, waarover nogal wat in de Franse pers te lezen is geweest. En wie weet in het buitenland. Camille
| |
| |
Kayser werd er bij genoemd, als ‘savant néerlandais’. Savant noemden ze hem, een benaming die Françoise deed proesten. Een goed vers, wat impressionistisch, de toon van poissons d'or van Debussy, als op die muziek geschreven. En daarna als een oorkonde op het tekenpapier. In de koker, een lint eromheen. Ziezo, dat was een daad. Nu Brigitte een fooi, vijftig, honderd (?) franc en weg wezen.
|
|