| |
| |
| |
14
Camiel slaapt in. Door zijn droom schieten vogels en andere gedaanten; 's morgens is hij vergeten wat zij uitvoerden. Hij heeft gezweet, zijn dekens zijn losgewoeld. Het is al laat, elf uur, hij heeft hoofdpijn, behalve als hij zijn ogen sluit. De pijn kruipt overal door. Het wordt lichter in de kamer als het raam wordt geopend; de gordijnen zijn vaneengeschoven.
Hermine zet een kop koffie voor hem neer, met een ei. Opnieuw draagt zij het oranje jasje. Als hij zijn hand uitsteekt, weert zij hem niet af. Op de plaats waar hij uitkomt is nu het voorgevormde bovenstuk van een blauw badpak.
Kom in bed, zegt hij.
Word zelf maar wakker.
Waarom heb je dat afschuwelijke kreng aangetrokken? vraagt hij, terwijl hij het lepeltje hard laat neerkomen op het arme ei.
Buiten in de tuin hoort hij Gaston spelen met de tweeling.
Verderop blaft een hond.
Ik ben getrouwd, zegt Hermine. Overdag zeker.
Gaston begint te fluiten. Het door hem ingezette lied is niet herkenbaar, misschien is het een eigen song.
En wat zou je willen? zegt Hermine. Je ogen vallen dicht van de slaap.
Hij zou het niet over zich kunnen verkrijgen het
| |
| |
badpak van haar af te stropen als de huid van een paling. Glibberig vet. Overdag ben je zéker getrouwd, denkt hij.
Als Gaston eindelijk ophoudt met fluiten stapt hij met knikkende knieën uit bed. Zij begint te lachen als hij voor haar staat.
Trek iets fatsoenlijks aan, zegt Hermine.
Lichtjes schommelt haar achterwerk wanneer zij zich verwijdert. Het is te vroeg voor erotiek, in dit geval waarschijnlijk voor goed te laat. Hij wast zich, vergeet zich te scheren, zou daar trouwens vandaag ook geen zin in gehad hebben, begeeft zich bijna struikelend naar beneden en begroet Gaston.
Camiel! You rascal you!
En zo lijkt het alsof alles opnieuw begint. De zon komt al aardig hoog, Hermine zit vertederd bij de tweeling, zoals zij voorspeld heeft, Gaston heeft zijn mond nog vol talen (behalve betalen zou zijn grootmoeder gezegd hebben), muggen zijn afwezig, het hek gaat open en er komt een nieuw dienstmeisje dat Brigitte heet (of all names, zegt Gaston).
Het is nog maar voor een paar weken. Het is heerlijk dat je toch gekomen bent.
Ik ben vrij van school, mevrouw, zegt het kind.
En op wat voor school zit jij dan wel, Brigitte? vraagt Gaston met vertedering in zijn stem.
Op de huishoudschool natuurlijk, Monsieur le professeur, zegt het meisje. Studenten dat is niks voor mij.
Zou jij geen filmster willen worden, Brigitte? Ik
| |
| |
zal het eens aan een vriend van me vragen. Die is regisseur. Hij maakt wel tien films per jaar en allemaal even slecht. Hij is altijd op zoek naar jong talent.
Dat soort talent ken ik, meneer.
Misschien kun je dan beter op de huishoudschool blijven, Brigitte.
Ik heb zo mijn plannen, zegt zij, glimlachend tegen Gaston.
Hij bloost niet eens. In hetzelfde geval zou Camiel wel gebloosd hebben, niets is bloosaardiger dan de uitnodiging van een jong meisje. Ze is vast niet ouder dan negentien. Ze heeft verschillende ringen om haar vingers, als trofeeën, haar rokje komt tot even boven de knie, haar benen zijn niet slank, evenmin plomp, een vriendelijk soort benen.
Je moet er niet aan denken dat die je 's morgens thee op bed komt brengen. Overigens is Françoise dan weer thuis. Het is opmerkelijk hoe snel de oude geiligheid de kop opsteekt wanneer je vrouw een tijdje weg is. Alsof er niets anders bestaat dan neuken. Het bestaat wel. Dit ter geruststelling.
Na enige tijd is Brigitte al druk in de weer met kopjes. Verbazend hoe handig ze die in elkaar stapelt. Ze is vlug ter been, akelig vlug wel. Ze hipt een beetje, vervelend als die meisjes hippen, zo vroeg op de dag. Heel wat anders dan de manier waarop Hermine wegkloste. Die had ook geen kleppersandaaltjes aan. Er gaat soms niets boven meisjes met kleppersandaaltjes. Ze heeft een vaste hand van broodsnijden, ze zingt zacht, zangerig,
| |
| |
zuidelijk vijfmaal-z en nu naar - nog eventjes, dan is Françoise ook weer thuis. Je moet er nu niet aan denken dat dat je grote liefde is, daar kun je alleen aan denken als ze over je heen staat gebogen, of hij over haar, wanneer je drie, vier keer over haar heen bent gebogen in die onnavolgbare buiging met een traditie van eeuwen.
Als zij in de tuin zitten te lunchen heeft Brigitte een zonnehoed van stro op haar hoofd. Een blauw lint hangt tot in haar nek. Hij kan het niet nalaten om even haar hals, net onder haar hoed, te beroeren. Gaston volgt hem na, als hij denkt dat Camiel even niet kijkt.
Monsieur le professeur, zegt Brigitte bestraffend. Vous avez des mains sales.
Ik ben moe, zegt Camiel als de maaltijd voorbij is en hij alleen is achtergebleven met Gaston.
Misschien zou een masseur je goed doen; als je moe bent is het mijn schuld.
Dat is het zeker, zegt Camiel. Ik vind het niet erg.
Hermine masseert heel goed, zegt Gaston. Ik mag wel zeggen heel degelijk.
Ik weet het, zegt Camiel. Vertel mij niets over masseren.
Ik dacht dat ik de enige was die dat wist.
Hoelang ken jij haar al?
Godverdomme, Camiel. Je wilt toch niet zeggen -
Alleen maar masseren, Gaston. We hebben heel wat afgemasseerd met z'n tweeën. Ik weet nog goed. In de winter van '47. Herinner je je die kou?
| |
| |
Het vroor, je schaatsen braken nog voor ze het ijs hadden geraakt. Er was toen godbetert net een kermis. Geen hond kwam er natuurlijk. Het was een gekke tijd, we voelden ons vaak beroerd, die kou, geen geld, te weinig warmte. Er waren dingen die je ondernam en die niet lukten. Toen openden we een tent op de kermis. Die konden we huren van een kermisgast die er geen zin in had; met waarzeggen kun je weliswaar geld verdienen, maar niet als je klappertandend en met stijve poten in een ijsbol zit te turen. De wind gierde door het tentdoek heen. 's Avonds vooral hoorde je het huilen van de wilde katten in de bossen. Ijs hing af van de kale takken in angstaanjagende gedaanten. Maar in zo'n boerendorp trotseren ze alles. Zo van de schaats, tenminste de schaatsen die de vorst hadden doorstaan, naar de kermis.
En jij was die waarzegger?
Welnee. Ik wist toen nog niets van waarzeggen. Maar Hermine masseerde wel. Je had die boerenhufters moeten zien.
Camiel, Camiel je liegt!
Ze kleedden zich een voor een uit. Om je rot te lachen.
Dat is niet waar!
Alleen van boven. Dan kwam ik uit het duister van de tent met een bos takken en ik sloeg ze, op hun schouders, in hun lendenen. Net zo lang tot al die ruggen rood waren. Daarna -
Haha! Je zal je laten slaan.
Voor twee kwartjes. Een heel bedrag in die tijd.
| |
| |
O wat ben je toch een humorist!
Het lachje van Gaston klinkt akelig. Alsof hij het helemaal niet leuk vindt. Zijn ogen zijn rond en groot geworden, hij bevochtigt twee keer zijn lippen, zijn voet schraapt ongeduldig over het zand.
Camiel. Dat heeft ze nooit verteld. Wat ben je toch een fantast.
Ik ben een fantast, zegt Camiel; hij laat zijn stem dalen tot een gefluister, het is stil in de tuin, alleen in de keuken kun je het meisje horen met de vaat. Boven geeft Hermine Yvonne en Robert te eten, maar dat hoor je niet.
Dat zal ze nooit verteld hebben. Ik ben een fantast. Ik heb fantastische dingen gedaan in mijn leven. Beste Gaston, er zijn zoveel verhalen over mij in omloop, allemaal van jou.
Maar god, Camiel!
Misschien ben jij ook wel een beetje helderziende. Misschien zie jij wel het verleden. Het is heel goed mogelijk dat alle fantasie van mensen berust op het waarnemen van dingen die hun voorgeslachten hebben meegemaakt, of wat nog opmerkelijker is: hun buurman.
Dat is wetenschappelijke onzin.
Natuurlijk is het onzin. Er zijn zoveel verhalen over mij in omloop, wat heb ik niet allemaal gedaan op kermissen? Waar heb je mij niet allemaal met Hermine ontucht laten bedrijven? Vreemde verhalen onder vreemde omstandigheden. Allemaal verzonnen. Neem dat maar aan, Gaston.
Je wilt toch niet suggereren -
| |
| |
Over jouw verleden heb ik niets op te merken, Gaston. Ik weet er namelijk niets van. Al zou ik het proberen, het blijft duister. Jouw toekomst zou ik kunnen zien. Denk je dat? Zelf weet ik het niet eens zeker. Ik heb zo weinig zin in waarzeggen. Vanavond in bed verzin je misschien wel weer zo'n viespeukerig verhaal. En Hermine glimlacht. Je liegt, Gaston. O Gaston, wat vertel je toch een verrukkelijke verhalen. Misschien kent ze die verhalen. Het is niet aannemelijk, het fantastische is nooit aannemelijk.
Tot je er zelf in gaat geloven.
En dan breng je geen scheiding meer aan tussen werkelijkheid en fantasie, Gaston. Wie weet wat er dan gaat gebeuren.
Camiel. Het is allemaal onzin.
Dat weet ik.
Ik ben wetenschapsman. Ik ben gesteld op bewijzen.
Dat begrijp ik.
Zweer me dus dat je liegt. Die verhalen zijn niet waar. Ik geloof het gewoon niet.
Dan zijn ze niet waar.
Wil je het niet zweren?
Ze zijn niet waar.
Zweer het dan!
Je gelooft het toch niet, beste Gaston. Neem nu die kermis. We hadden zo weinig geld, het was zo koud. Er was nog een vriend bij. Wim heette hij, geen opzienbarende naam. Maar hij was heel sterk, hij had altijd een knuppel. Ze zouden haar
| |
| |
eens kunnen aanranden, dat krijg je na die takkenbossen.
Wat deed zij dan?
Ze kwam naar voren, ze had natuurlijk een heel dikke jas aan. Het was ijskoud. Die jas hing wel een beetje open. Tenslotte word je warm als je werkt. Ze kwam naar voren en stroopte haar mouwen op. Dan pakte zij die jongens. Jij zult wel weten hoe. Ze deed het drie minuten.
Verder niets?
Voor twee kwartjes?
Goed. Als je meer betaalde.
Er werd niets gedaan dat niet door de beugel kon. Het is natuurlijk wel zo dat al die jongens een paar gulden lichter die tent uitgingen. Dat is logisch.
Is dat logisch?
Dat, beste Gaston, is heel logisch. Want ga jij maar eens met ontbloot bovenlijf op een tafel liggen terwijl er een vrouw naar je toekomt met een dikke jas, maar mooie borsten die bewegen als ze jou masseert, terwijl ze over je heen staat. Kun je nagaan wat er dan gebeurt. Zo'n boerengehucht, ze sparen een heel jaar voor één zo'n kermis, en je wilt Hermine niet vergelijken met die boerenmeiden. Stadse fratsen, daar trappen ze heus nog wel in. Dus je begrijpt hoe die jongens die tent weer uitkwamen. Daar is geen fantasie voor nodig. Het was een koude winter, gevolgd door een mooie zomer. De zomer was zelfs heet. Toen zaten wij met z'n drieën aan het strand. Zoveel geld hadden we verdiend op die boerenkermissen, dat we er
| |
| |
drie maanden van konden leven. We hadden soms wel een paar honderd gulden op een avond, en als jij denkt: dat is 400 klanten, dan kun je dat getal beter door tien delen. Ze had een blauw badpak, dat stond haar heel goed. Geweldig hoe ze het droeg. Aan het eind van die zomer zijn wij uit elkaar gegaan. Wij hebben elkaar niet lang gekend. En het was een tijd dat we misschien toch alle twee een beetje zielig waren. Want neem van mij aan dat het geen pretje is om met puisten overdekte ruggen af te rossen, of om klaar te staan met een knuppel, die je elke avond toch wel drie, vier keer moest gebruiken. En dan daarna, die woonwagen, dat bed waarin we om beurten met z'n tweeën konden slapen. Dat was niks. Ook dat verdomde kermisvolk, naar de duivel ermee. Ook die lange tochten door dat bevroren weideland. Dan heb jij het beter getroffen. Wij hebben er hard voor moeten werken. Jij bent een van de weinigen aan wie ik dit verhaal vertel. Je praat niet graag over de perioden in je leven waarin alle dingen moeilijk gingen en een vies bijsmaakje hadden. Ik heb Hermine altijd bewonderd. Zij was het toch maar die het meest vuile karweitje opknapte. Maar zonder één kik! Ik hield van haar. Ook nu mag ik haar nog graag. Zij had in die tijd een prachtig lichaam. Nu nog. Gisteren zag ik haar in dat oranje badjasje. Jij moet je wel nooit bij haar vervelen. Ze zal je overigens wel niet gesproken hebben over die kermistijd. Dat is de waarheid over ons. Niet opzienbarend. Vind je van wel? Je moet
| |
| |
haar liever niet herinneren aan die tijd. Beloof me dat.
Het is ongelooflijk, zegt Gaston schor. Het is ongelooflijk.
Ze lopen de tuin in, die verdroogd lijkt.
|
|