12
In een ouderwets boek zou staan: hij voelde zich vreemd leeg, de nacht omgaf hem als een pak vette watten; hij zweette en liep het kamp uit, waar de laatste resten van het kampvuur een lange bevende schaduw wierpen op zijn verdwijnende gestalte.
Het zou niet moeilijk zijn zo'n boek te schrijven, waarschijnlijk zou je er geld mee verdienen. Hoeveel in hun huwelijk te zelden bevredigde dames zouden in het sombere donker de held staan op te wachten als uiterlijk smeulende, maar van binnen door een afschuwelijk vuur verteerde hetaeren, want zo heette dat toen.
In het donker waarin Camiel wegloopt vind je geen vrouwen, evenmin vogels, waaraan de schrijver zou kunnen refereren als het enige gezelschap. Hij komt ook geen beekje tegen waarin de maan spiegelt, eigenlijk is het niet eens bijzonder donker. Camiel heeft ook geen wroeging of pijn in zijn ziel, eerder een smerige smaak in zijn mond, daar hoorde je vroeger die helden nooit over. Als er nu een jonge maagd de nacht uitkwam en zich aan zijn voeten vlijde, zou hij vragen of ze maagd was. Ja mijnheer. Loop dan maar door.
Krekels zingen dat het op je zenuwen slaat.
Het is een nacht om te wandelen en je voet te verzwikken; in dit halfdonker neem je op de honderd passen net één risico te veel.
Wanneer hij de geluiden van het kamp niet meer