| |
| |
| |
11
Die klootzak, zoals Gaston hem noemt, is niet zo erg vroeg op. Ze zijn, als Camiel zijn hoofd buiten de tent steekt, gekleed en klaar voor het vertrek, de fotograaf, de grondwerkers, keurige studenten, professor Elouard en zijn assistenten. Eén meisje is erbij, een dik propje in een lange mannebroek, treksluiting aan de gulp.
Camiel maakt Gaston wakker, steekt zijn hoofd in een emmer ijskoud beekwater, schiet in de kleren en drinkt lauwe koffie na de gebruikelijke handdrukken. Ze noemen hem maître, bonjour maître, ça va. Maître Pierre tout va bien chez nous, antwoordt hij, maar niemand lacht, zeker geen gevoel voor humor. Heren zou hij moeten roepen, heren, dit was uitermate geestig.
Ze gaan nu op stap. De fotograaf met statieven en camera's; Gaston is zo vriendelijk wat van hem over te nemen, want geen hond kijkt naar hem om. Verder de anderen, achteraan Elouard, die rustig begint te praten. Ik heb ongeveer dezelfde methode als u. Ik koos dit gebied op een zekere intuïtie. Toen ik de kaart bestudeerde liet ik luchtfoto's komen. Kijk, dacht ik, het dal, we krijgen het dadelijk te zien, is omringd door bergen. Vóór de erosie waren de hellingen dicht bebost, dat is nog te zien. In die vallei moet water genoeg zijn geweest. Water, de eerste levensbehoefte. Bossen, dus wild. Plantengroei, paddestoelen. Het is niet on- | |
| |
mogelijk dat hier primitieve mensen leven. Bij vluchtige onderzoekingen zijn hier stenen pijlpunten gevonden. We hebben niet veel verder gezocht, in de omgeving was niets. Hoe komen die punten hier? Daar is een roman over te schrijven. En wat kunnen we vinden? Romeinse vestigingen? Niet geloofwaardig omdat er niets romeins in de omgeving is te vinden. Ook de olijf niet. Nog niet. De meeste collega's zoeken om iets bepaalds te vinden. Ik zoek om n'importe wat te vinden. Een subtiel, maar heel belangrijk verschil.
Zeker, zeker zegt Camiel en, lachend: u zult hier stellig de homo Elouardensis en familie vinden. En deze vallei zal eens de Vallée Elouard heten.
Bravo, jullie Hollanders zijn hoogst complimenteus, maar jullie overdrijven.
Gaston heeft met het dikkertje nu de leiding genomen. Zij heeft een groot schetsboek onder de arm.
Ze blijven staan, bij de steen op de zakdoek, door Françoise geduldig gewassen en gestreken.
Het gezelschap blijft staan.
Dit is vroeger vulkanisch geweest, vertelt Elouard aan de omstanders die gedwee naar hem opzien en hij wijst in de rondte.
Camiel voelt zich vreemd. Die steen is verplaatst. Door wie? Het was daarginds, waar een soort jeneverbes in de zanderige grond staat. Hij weet het zeker. Deze plaats merken. Hij trekt een groot vierkant.
De studenten pakken alles uit. De fotograaf stelt
| |
| |
een statief op met een soort laddertje en fotografeert de plek op aanwijzing van Elouard.
Ik geloof niet dat we iets vinden, maître Kayser, maar ik neem altijd het zekere voor het onzekere. Ik laat de plaats nu schoonvegen en het veegsel onder de microscoop onderzoeken. Kan nooit kwaad.
Camiel knikt. Hij heeft al zoveel mensen moeten aanhoren, eindeloos en de een al opgetogener en al zelfverzekerder dan de ander. Er zijn oneindig veel soorten en manieren om gelijk te hebben.
De bodem blijkt hard en zeer oud te zijn. Na een dag werken komen er vijf ronde kuilen tevoorschijn van precies gelijke grootte. Ze worden gefotografeerd en alles wat is weggehaald met stoffers, een schepje en met de handen, wordt verzameld en op de tekening aangekruist, waar het gevonden is. En op lijsten aangetekend.
Elouard is niet teleurgesteld. De vondst is merkwaardig. De holen zijn door mensenhanden gemaakt. Er is as gevonden. Laboratoriumproef ook op radioactiviteit kan nader nieuws brengen. Voorlopig is alles nog onduidelijk.
Dan fluistert Camiel hem in het oor, dat de belangrijkste vindplaats dáár is. De plaats wordt nu degelijk gemarkeerd. Allen hebben honger, het is te warm om door te gaan. Maar hij kan gerust zijn, zegt Elouard, dit is zonder meer een interessant terrein. Het onderzochte stuk wordt met dun plastic overdekt en ze vertrekken.
De weg gaat terug veel sneller dan heen. En in
| |
| |
het kamp laten de Franse gastheren zich van hun beste kant zien. Er is een koele apéritief. Vlees wordt in het vuur geroosterd. Artisjokken komen gekookt en wel tevoorschijn, dikke plakken roze ham, brood dat in 't vuur knappend wordt gemaakt, olijven en waar halen ze 't vandaan, sla, borden, vorken, messen.
Het is al bijna schemer als de maaltijd is afgelopen en ze wat soezig rondkijken. Koffie en een sterke likeur, Cordial, brengen wat nieuw leven. Heftige discussies over de jacht, de film en de politiek, pro en contra Marx, een klassiek onderwerp, dat beslist ter sprake komt om die twee vreemdelingen even te laten zien hoe hoog ze wel timmeren.
Camiel volgt het half. Ze redeneren goed, zuiver, zonder sentiment, redelijk, zeer redelijk met toch iets van retoriek. Het scanderend herhalen van argumenten, vol genot de juiste uitdrukkingen en motieven gebruikend. Maar ook zonder veel inzet, een heel klein beetje lijkt dit, op een verplicht debat. Zoals Franse kinderen wel de indruk maken, dat ze verplicht zitten te spelen als was het spel een van hogerhand bevolen deel van de dagtaak, die je zo en zo moet afwikkelen.
De volgende dag zal Camiel nog lang heugen. 's Nachts overviel hem, wellicht door het overvloedige diner champêtre een hevige diarree. Die de hele dag duurde. Gewapend met twee rollen van dat zo vervloekt dunne Franse papier moest hij zich ieder ogenblik van het gezelschap afzonderen.
| |
| |
Het hield verdomme niet op. Ook de successen van de archeologen oftewel de grondwerkers niet. Weer was het schot raak geweest. Als hij toevallig aanwezig was, werd zijn niet meer zo heel frisse hand geschud door Elouard. Kom, zei Gaston tenslotte, ze hebben hun kluif gevonden. Wij zijn overbodig geworden, laten we gaan, maître Gamiel. Ze noemen jou meester omdat ze vermoeden dat je iets met mijn vak te maken hebt.
Ondanks de beleefdheid en duidelijke dankbaarheid is het afscheid van Elouard toch een beetje afwezig. Hij geeft instructies aan de helpers, de fotograaf, die zich in het zweet werken. Het is duidelijk dat er een woonplaats en tenminste drie lichamen van man, vrouw en kind gevonden zijn, nog geen meter onder het zand en steenslag of grint. Waarschijnlijk uit de oertijd. De homo of liever de familia Elouardensis zou best een feit kunnen worden. Net als diarree - maar die was nu toch wel over - hielden ze niet op, de goede uitkomsten van zijn voorspelling.
Wat slap en gammel volgt hij Gaston naar het kamp. Ze pakken hun spullen in en rijden weg. Ook Gaston is moe en ze stoppen bij een hotel. Wie heeft ook alweer gezegd dat je scheren en een bad nemen stichtelijker is dan een dag bijbellezen? Als hij zijn scheerapparaat pakt, ziet hij met een tedere voldoening, dat Françoise er een pakje Capstan in heeft gestopt, met een kus erop, het rood van haar lippen op het cellofaan. Morgen is ze er weer. Het beangstigt me dat alles een happy
| |
| |
ending heeft, dat kan niet, niet in verhalen, niet in romans, zelfs niet in films en films kun je niet au sérieux nemen. Minnaars sturen rode rozen naar hun geliefde. Zal hij opbellen? Door het raam ziet hij een oude vrouw met lang brood in zwarte tas. Daarachter een jongen die van de broden die hij draagt stukjes afplukt. Dat zie je altijd in dit land vol stille drinkers en heftige discussies. Waar je klavecimbels verwacht en jachthoorns. Mooie meisjes, Françoise. Hij rookt een Capstan en haalt de rook diep in. De virginiageur herinnert hem aan de bevrijding. Aan Hermine en haar Sweet Caporal, de sigaretten waar de Canadezen zo gek en zo royaal, nou ja royaal, mee waren. Na het diner komt de patron bij hen zitten. Biedt een glaasje aan en luistert tevreden als ze zijn keuken uitvoerig prijzen. Als ze over - natuurlijk - de Gaulle komen te spreken raakt hij in een vreemde opwinding; loopt zelfs naar de keuken om een magneet te halen om te laten zien hoe de nieuwe munten zich door een magneet laten aantrekken en de oude niet. Nou ziet u zelf, heren, hoe alles achteruitgaat. Om van hem af te zijn, voorspelt Camiel hem maar een mooie zomer, alle kamers verhuurd en een rij gourmets, wachtend op hun maaltijd.
De patron weet niet wat hij er van denken moet en verlaat hen hoofdschuddend.
Gaston kan de grap waarderen, staat op het punt vertrouwelijk te worden als Camiel hem in de war brengt door te zeggen:
| |
| |
God kerel, wat draag jij een mooi jasje.
Vind je? Ja, ik heb het in Parijs gekocht bij die zaak van honderdduizend overhemden. Gent mille chemises. Het is een soort over-overhemd. Het zit lekker en staat toch netjes. Ze hebben er hier wel gevoel voor. Alles zit altijd net even beter. Alle kleren, mooier van kleur en fijner afgewerkt dan bij ons in Holland. Een oom van mij zei altijd: bij ons in Indië. Fortuin gemaakt in de tabak, die ouwe koeliedrijver. De inlander leefde daar als God in Frankrijk, voor drie centen kon hij daar eten. Toch hoef je met zulke praatjes bij niemand meer aan te komen. Ze geloven je niet meer, da's tenminste één voordeel. Misschien is er hoop. Misschien worden de mensen nog wel eens wijzer. Heb je gemerkt hoe Elouard en zijn schatgravers op jouw voorstel ingingen. Heb je gemerkt dat er geen spoor van twijfel of zelfs van humor was. Ze geloofden toch maar het ongelofelijke. Ik ben te veel jurist om aan die dingen te geloven. Daarom ben of was ik bang voor je. Maar ik weet nu, dat je het argeloos doet. Je doet er geen kwaad mee. Zuiver verstandelijk gesproken geloof ik dat ik met je klaar ben.
Dat maakt alles een stuk eenvoudiger. Jullie intellectuelen zijn zo bijgelovig. En jullie verontschuldigen je. Jij bent de enige welgestelde, die zich niet voor zijn welgesteldheid excuseerde. Maar nu blijk je in zwarte kunst te geloven, je bent er zelfs bang voor geweest. Was je Duitser geweest, twee eeuwen of korter nog geleden, had je heksen
| |
| |
ter dood kunnen veroordelen. Uit angst, niet uit geiligheid of hebzucht. Kerel, je moet oppassen.
Zeker Camiel, dat zal ik.
Gaan we morgen vroeg weg.
Zeven uur? Goed, ik zal ons laten wekken. Zeg, toch is er iets veranderd.
Hoe bedoel je?
Wel, ik ben je anders gaan zien. Als een soort broer. Ik heb altijd graag een broer willen hebben. Ik heb er een gehad, Michel, twee jaar jonger dan ik. Hij is doodgegaan toen hij vier jaar was. Ik kan me hem nog wel herinneren, een kwiek kereltje met wie ik uren en uren kon spelen. Hij kreeg een verkeerde injectie. Gek he, ik heb altijd foto's bij mij van hem. Vind je ook niet dat ons zoontje iets van hem heeft. Heel veel zelfs. Ik stelde me altijd voor hoe we het later zouden hebben. Je merkt soms bij broers zo'n verstandhouding, van respect en waardering. Zoals Vestdijk schrijft over Ter Braaks broer. Hij hoefde maar een paar woorden te zeggen en Ter Braak kreeg een onbedaarlijke lachbui. We hadden allebei een elektrische trein, Michel en ik. Bij vlagen speelden we er heel intens mee. Een keer trapte hij mijn locomotief in elkaar omdat-ie almaar uit de rails liep. Ik was zo perplex, dat ik niks kon zeggen. Toen gaf Michel de zijne aan mij, die nieuwer was en iets groter. Hier die mag je hebben zei-die. Dat ben ik nooit vergeten. Het was toch een groot gebaar.
En nu wil je dat ik van Hermine zeg, hier, je mag d'r hebben. Maar ik heb je anders niet in mekaar
| |
| |
getrapt en over Hermine heb ik nooit iets te zeggen gehad. Je wilt jouw lot aan het mijne verbinden, maar dat versodemieter ik. Als alles al van illusies aan elkaar hangt, hoef je er nog niet een paar bij te maken. Het lijkt me onfris. Het maakt me wat onbehaaglijk. Waarom doe je niet zo gewoon mogelijk. Laten we een keer in de beek gaan vissen en praten over het vrouwelijke in de poëzie of over auto's.
Hoe vind je de ds?
Heel bijzonder. Voor lange ritten. Niet voor in de stad. De draaicirkel is te groot, lastig parkeren en draaien en niet nerveus genoeg. Maar op de buitenweg niet te evenaren, net als de ouwe Citroen met die lange neus.
Hoe vind je de stuurbekrachtiging?
Heel comfortabel, maar het geeft het stuur iets doods, alsof-ie zelf niet meer werkt, het went wel, dat moet ik toegeven. Maar de hele auto is prachtig uitgekiend. Alles. Haast te mooi voor mij. Oom Zoef wilde er een kopen.
Wie is oom Zoef?
Een vriend van mij, architect, Rietveld, maar ik noem 'm oom Zoef. Hij wilde die wagen kopen. Autoverkopers doen vaak de motorkap open. Een psychologisch onjuiste handeling omdat ze denken er indruk mee te maken. Plichtsgetrouw keken we. Het leek wel een fabriek: buizen, slangen, draden, trommels, apparatuur en nog een reservewiel ook. Dat moet kapot gaan, zei Zoef, draaide zich om en ging een Peugeot kopen. Ik kan me dat wel vooral
| |
| |
stellen, we zijn er nog niet aan gewend, 't is te nieuw, het idee om met zo'n stuk vernuft om te gaan.
Je zou een goeie autoverkoper zijn, Camiel.
En jij een goeie missionaris.
Stik.
|
|