| |
| |
| |
7
Wat blijft er over van geluk zonder verandering? Verveling is een fuik, het geluk een zwaarmoedige haring.
Camiel trekt met zijn potlood krullen over het papier. Hij denkt na over Bernard. Liever zou hij denken aan iets anders. Hoe meer men daaraan denkt, hoe zekerder het is dat Bernard blijft. Een spiritist zou blij met hem zijn, maar dan ook alleen een spiritist. Bernard is in staat je drinklust te bederven, tenzij je dorst hebt; ook zou hij in staat kunnen zijn je af te houden van de bijslaap, als je daarvan af te houden was. Het ontbreekt er nog maar aan dat hij een Duits accent heeft. Maar als je Bernard tegenkomt weet je nooit of hij ook dat gebrek niet naar zich heeft toegetrokken, zoals al het ongeluk. Nu weet je nog niets over Bernard.
Hij heeft een plaat gekocht van de Rolling Stones, maar ook een van Mahalia Jackson. Bij dit tentoonspreiden van smaak, is hij geneigd je te herinneren aan Ada, als je net met Françoise getrouwd bent. Hij is het onwettige broertje van de kiesheid.
Over Gerda hoef je nu niets meer te weten.
Zij is een opvallende verschijning, hoog op de benen, met strak aangespannen boezem, lippen als jasmijnbloesem (kun je nagaan), zwart, knisperend, elektriserend haar, een naveltje waar zelfs een Kongolese van zou blozen, billen als branden- | |
| |
de braambossen. Men kan ook overdrijven.
Op artiestenfeestjes (maar zelfs het 40-jarig huwelijksfeest van zijn schoonvader, die in kunstharsen doet, noemt Bernard een artiestenfeestje), waar de landwijn van ƒ 1,40, het statiegeld niet meegerekend, rijkelijk vloeit, wil Gerda altijd wel iets zingen.
Daar ben je natuurlijk vóór als heer.
Of je bent ertegen.
‘De bruid van Arnemuiden’, is waarschijnlijk een Oudhollands Eed. Niemand zingt dit zoals Gerda. Het zingen van Gerda brengt elke toehoorder onmiddellijk de uren in herinnering, gevuld en doorgebracht met mensen die alle gevoel missen voor deze prestaties. En zo levert ook Gerda haar bijdrage aan de herinnering aan Ada.
Geen geluiden in het huis. De stofzuiger opgeborgen, de radio afgedraaid. Als je goed luisterde hoorde je honden onder het raam aan de muur snuffelen.
Hoor de honden trekken voorbij, zei Camiel, terwijl hij opstond en zenuwachtig heen en weer ging lopen om de stilte van het snuffelen niet meer te hoeven horen.
Ga dan naar buiten, zei Ada. Ga maar wat wandelen. Het zal je goed doen. Een klein blokje om. Misschien wil je wel sigaretten voor me halen of truffels. Truffels lijken me heerlijk, of marsepein met chocola. Wil je even Hitweek voor me kopen en ook de Times van zaterdag. Heb ik tenminste wat te lezen.
| |
| |
Het is vervelend als je pas getrouwd bent, na te moeten denken over de frustraties die je vorige geliefde met zorg bezig was aan te leggen. Als afleiding zet hij een plaat van Bach op. Dat troost hem, terwijl hij helemaal geen troost zoekt. Er is onbewust een grote behoefte aan troost.
Maar zo gemakkelijk komt hij niet van Ada af. Hij kan niet werken bij indringende muziek. Beelden bewolken zijn opluchting. Te lang is hij bij haar blijven hangen om ze weg te vegen als krijtstrepen op een bord. Dat soort vergelijkingen slaan ook nergens op. Krijt op borden; de verjaardagsvlaggen op de kleuterschool, in het wit dat zwart was, zijn naam: Camiel. Lang zal hij leven en nu graag een versnapering rondgedeeld.
Neem voor de juffrouw maar een sigaar mee en voor de meesters een chocolaatje, zei z'n vader.
De juffrouw leek op Popeye vóór de spinazie. Overigens had hij al op jeugdige leeftijd een goed ontwikkeld gevoel voor verhoudingen, zodat hij zijn vaders woorden niet herhaalde.
Ada, zij kookte voortreffelijk. Zij belde zijn grootmoeder op wanneer die jarig was, zij wist dat hij een zieke vriend moest bezoeken, nog voor die zich beroerd voelde. Zij waste zijn overhemden zonder zijn ergernis op te wekken. Alles kon er gebeuren, zij waakte. En alles gebeurde.
Vooral was zij vriendelijk en intelligent. Terwijl zij het ene complex in zijn vitrine zette, ter aanschouwing voor de menigte, verloste zij hem langzaam maar zeker van dat andere gevoel: de beslui- | |
| |
teloosheid. Door alles te regelen. Dit kon hij op het laatst niet langer aanzien, waardoor zij zichzelf overbodig maakte. Dit was een verkeerde opvatting van liefde.
Maar nu zij althans lijfelijk uit zijn leven is verdwenen, is er direct een ander die haar plaats inneemt. Gaston. Zouden sterke persoonlijkheden zich laten beledigen door geld te accepteren van anderen die hen als tegenprestatie mogen vervelen met verhalen over godallemachtig hun potentie? Jongenspraat. Maar van wat voor soort jongen? Is Ada niet te prefereren? Laat hij dan Françoise niet vergeten. Toch zou hij één keer in zijn leven Hermine willen verleiden, al was het maar om de opschepperij van Gaston als waarheid te bewijzen en vast te leggen. Dat zou dan een zeldzaam geval zijn van werkelijkheid geworden illusie, ofwel de rubberkip uit de zak van de goochelaar die een echt ei legt.
Hij weet dat hij de dingen fraai kan zeggen, als hij wil. Hij kan zichzelf om de tuin leiden. Het is een goedkoop spelletje, de fictie van iemand die oud wordt. Het waandenkbeeld van een melancholicus. Laat hij daarvoor oppassen.
Er zal een moment komen dat de herinnering aan Ada wordt ingeruild voor het heden. Dat zal een vrolijke dag worden. Je kunt grapjes maken over een toestand die jaren geduurd heeft. Maar er helemaal vanaf komen doe je nooit. Gelukkig maar. Wat zou hij als jeugdbeweger moeten beginnen?
| |
| |
Ada is een stuk van zijn leven, en hoewel dat deel is afgesloten en geannoteerd, kun je het niet van je afschudden als een laagje sneeuw, want sneeuw maakt modder voor je voeten en hoe warmbloediger je herinneringen, hoe dieper je erin wegzakt.
Het was vlak voor hij naar New York ging. Al een tijdje was er een versnelde beweging in hem waar te nemen, die hem verder dreef en hem Ada liet vieren, zoals een vlieger. Dan raakt de vlieger op drift, de wind is weg. In een vreemde werveling valt de vlieger omlaag, midden tussen de huizen op de boulevard. Er was opeens geen beginnen meer aan haar te bereiken. Hij had haar losgelaten en pas in New York wist hij hoezeer. Hij had Monk willen horen spelen in de Five Spot of Charlie Mingus. Plotseling was hij verzeild geraakt bij een Dixielandorkestje met een oude man die zong ‘Romance in the dark with you’. Het was de derde avond. Zijn metgezellin was een reisleidster die hij had leren kennen in de lounge van zijn hotel. Twee hoeren vond de maatschappij waarschijnlijk meer dan voldoende voor een uit de klei getrokken jongen, dat kon hij op zijn klompen aan voelen. Of er waren klachten over hem geweest. Hij had die twee dagen wel bespaard op zijn onkostennota. Daarvan kon hij het aardige Amerikaanse meisje nu uitnodigen. Zij kwam uit Boston en wilde niet verder met hem mee dan tot de hal. Zij had een afkeer van hotels, een moeilijk punt in haar beroep. Een zweverig gevoel hing over hem na drie whisky's. Een oude barones zeker (een doodlopen- | |
| |
de weg), trok een hondje met een rood jasje met zich mee. Dat stemde hem tot nadenken. Het was druk op straat. Het meisje nam hem mee naar haar eigen kamer. Is hier nou Greenwich Village, vroeg hij. Nee hoor, zei het meisje. Hij was vergeten hoe het daar wel heette. Op haar kamer hingen kousen te drogen en een paar dingen die zij rustig opruimde. Boeken op een plankje, een uitzicht op een soort veldje zonder gewas tussen de huizen. Zij was nog heel opgewekt gebleven in deze bedoening. Misschien kwam dat omdat ze veel op reis was. Ze vroeg: heb je een vrouw in Holland. Nee, zei hij. Je hebt er een, zei ze. Ik zie het. Ik heb een vrouw, zei Camiel. Ik ben niet getrouwd. Maar zij houdt van je. Ja, zei
hij. Dat moet wel haast.
Zijn blik rustte op een presse-papier op het bureautje. Het was een watervogel met een ballpoint in zijn bek. Er zat kauwgom op zijn snavel. Hij vond dat dit hem aardig symboliseerde. Het meisje wuifde zich koelte toe, hoewel het venijnig koud was buiten. Hij had het niet warm. De kachel brandde en na een tijdje waren de ramen beslagen. Schiet op met je symbolen, zei het meisje toen hij het al vergeten was. Zo kom je er nooit, wat heb je aan vergelijkingen. De kamer werd rokerig. Zij had ook drank. Hij durfde eigenlijk van alles. Hij nam afscheid. De Chinese lampionlamp schommelde in de windvlaag door de geopende deur. Met die vrouw is het voorbij, zei het meisje. Haar soort helderziendheid, gebaseerd
| |
| |
op waarneming, overtrof de zijne. Met Ada was het afgelopen, doodgebloed.
Toch had hij vakanties met haar doorgemaakt die hem nu nog, zittend aan zijn bureau, vervullen met tedere herinneringen. Waarin zij elkaar tegenkwamen in de vakantieplaats als zij winkelde en hij net was opgestaan van een terras. Die ontmoetingen, hoe belachelijk en overdreven ook, gaven hem altijd een prettig gevoel, verschaften veiligheid in een land dat hij niet kende. Muziek bracht de zee mee, vanzelf. Je stond uit te kijken en hoorde een valse viool, veel prettiger was het daarentegen bij de openluchtdancing.
Schimmen bewogen zich tussen de bomen, waarschijnlijk dansten ze of zochten op onduidelijke wijze naar loslopende anderen. Auto's vertrokken en arriveerden. Vaak was hij alleen. Hij liep net zo ver als hem verantwoord leek, tot dichtbij de rotsen waaronder geen schuimkoppen zichtbaar werden. Wel brandende sigaretten. Dat bleken soms vissersboten. Op zulke momenten was hij een beetje dronken. Hij was vlakbij de rotsrand of tussen de struiken, waar de hotels stonden en oude mensen op het terras deden alsof ze niet zouden sterven. Hij was verweg, op twee passen afstand van zichzelf, op één pas afstand (of op drie) van haar: zij praatten, hij antwoordde automatisch. Soms besteeg hij de hoogste heuvel, in gedachten, en hoorde het grommen van een bus of de misthoorn van een verdwaald schip. Het mistte niet, maar wel waren er altijd nevels in de morgen. De
| |
| |
nacht bloeide op en de hitte van de dag viel op de zwemmers. Alles kon omgekeerd zijn, zoals de parmantige hoed van een klein meisje, of de wandelstok van een aan denksport verslaafde leraar die voor hem uitliep met een fladderende broek en een rokende pijp. Zij vonden elkaar in hun kamer, toen wel, die drie keer dat een vakantie lukte. Als het warm was, of als het regende en de goot, het drabbige water vol stof, de schelle stemmen van kooksters, hem een zorgeloosheid verschaften die alles verfriste.
Daaraan dacht hij, toen hij in New York naar huis wandelde. Hij wandelde twee uur. New York was een horzel die hij niet gauw zou kwijtraken. De havens, de fraaie gebouwen en de krantenjongens. Hij dacht dat New York misschien ook een geweldige stad was waar je het heel plezierig kon hebben. Als je er maar lang genoeg woonde. Al lopend begon hij de vertrouwelijkheid te haten. Hij haatte ook zijn humeur. In het hotel praatte hij nog een tijd met een andere journalist. Hij kwam terug in Amsterdam en zag Ada weer. Daarna Hermine. Hij had Ada voorgelogen. Daarna nooit meer gezien. Een vreemd soort afscheid, ogenschijnlijk van een man zonder bedenkingen. Françoise wist eigenlijk niets over Ada, het was hem nu al een vreemde gewoonte geworden om haar te verzwijgen. Zo leidde hij een bedrieglijk leven, terwijl het toch eenvoudig moest zijn dat zo onzinnige bedrog opzij te schuiven. Zijn verhouding met Ada was op de gewone manier aan zijn
| |
| |
eind geraakt: niemand had ingegrepen.
En nogmaals New York: vlak voor hij wegging was een meisje van het hotel zijn kamer binnengekomen met schone lakens. Zij wilde ze alleen maar neerleggen. Het was een vergissing. Behalve de derde was er nu elke dag een andere vrouw zijn kamer binnengekomen. Het laatste meisje sprak niet. Zij schonk ook geen aandacht aan hem, ook geen professionele. Toen hij naar buiten keek was het gaan sneeuwen. Dit overdadig eenzame gedoe in deze ten hemel nijgende stad, maakte hem zo aan het lachen dat hij een glas omstootte. Het meisje sloeg de deur dicht. Hij deed zijn jas aan en wandelde voor de laatste keer door Central Park waar de sneeuw op het ijs wegwaaide. Er waren nogal wat mensen. De omtrekken van wat er om dit park was, kon hij nu veel duidelijker zien. De lucht was egaal grijs, de bewolking leek vlak boven de gebouwen te hangen. Het benauwde hem even. Krijsend - en ook dat leek hem te veel - een meeuw. In het donker geklede mannen passeerden hem, ook een vrouw in een witte bontjas, en natuurlijk een meisje waaraan alles rood was behalve haar gezicht.
Hij duwde zijn handen diep in zijn zakken. Weldadig voelde hij dit alles aan als kitsch, bedrog, waarvan hij hield.
|
|