| |
| |
| |
2
Middenin de nacht wordt Camiel wakker met een gevoel dat hij meteen kan thuisbrengen: New York. Hij zweet, hij schudt zijn hoofd en knijpt zijn ogen samen om in godsnaam iets te zien. De kamer heeft zware gordijnen. Nu is het alsof hij weer staat voor de afgrond, zevenendertig verdiepingen hoog. Als hij in de diepte kijkt trekt hij wit weg en moet onmiddellijk een slokje whisky drinken, die daarvoor speciaal is neergezet.
In zijn bed zittend vraagt hij zich niet eens meer af waarom hij zich juist dit herinnert. Hij moet van een vrouw gedroomd hebben, misschien wel van Hermine. Terug naar New York. Heeft hij toen aan haar gedacht? Sarcastisch grijnst het Vrijheidsbeeld, de rotte kies, hem tegemoet. Zijn opdracht hield hem niet erg bezig. Iets met auto's, moeilijkheden met een revolutionair model. Negatieve publiciteit kon de doodklap betekenen voor de Europese markt. Om dat laatste te bevorderen had zijn toenmalige werkgever, een krant met headlines zelfs tot op de strippagina, hem, als jong en ambitieus verslaggever, daar naartoe gestuurd. Maar ook de andere kant liet zich niet onbetuigd. Zo kon het dus voorkomen, dat 's avonds aan zijn deur werd geklopt. Een lang meisje stond voor hem, met een koffertje. I'm your hostess, zei ze. Mag ik binnenkomen? Entrez, entrez! riep hij, van verbazing overstappend naar een voor hem
| |
| |
met opwinding gepaard gaand idioom. Het donkere meisje begon onmiddellijk haar koffer uit te pakken. Ze leek een handelsreizigster in lingerie. Exotische voornemens holden niet alleen door zijn hoofd. Daarna ging het meisje haar neus poederen. Conversatie bleef vreemd genoeg tot het uiterste beperkt. Hij kon al bijna niet meer wachten. Maar toen ze terugkwam wreef ze met haar hand over haar buik: let's go buster. I'm hungry.
In het restaurant bestelde zij zonder de spijskaart te raadplegen, cuisses de grenouilles en pernod. Een vreemde combinatie en toch al beduidend boven de prijsklasse van een boterham met kaas. Als een oprechte Hollandse journalist hield hij zich groot en keek intussen vanuit zijn ooghoeken rond naar een vriendelijke meneer die dit allemaal ging betalen: de cuisses, de champagne, kaviaar, mockturtle soup.
Toen zij genoeg had gegeten (zelf was hem de honger vergaan), glimlachte zij koeltjes naar hem en zei: the money is out of our problems, buster.
In zijn kamer, in het keurige hotel, waardeerde hij voor het eerst de Hollywoodfilm, die hij altijd verguisd had: de illusie daarvan kon uit niets anders zijn voortgekomen dan deze teleurstelling.
They just did it. Moon was shining. I do my job, zei het meisje. I can see you need this hell of a job.
Daarna ging hij wandelen in het Central Park. Er liepen wat paartjes en een man wilde hem vanachter een boom iets laten zien. Het was donker, op de achtergrond de lichtjes van Manhattan. Het
| |
| |
was winter en een jongen schaatste op een vijver. Een oud vrouwtje sukkelde hem voorbij met een stapeltje kranten onder haar arm. Boven zijn hoofd een meeuw, luid krijsend. Dit was dus New York. In de nacht werden de mensen toch geen negers. Deze zin moest hij gebruiken. Hij voelde zich verdrietig en wilde dat hij zich alleen kon voelen en verlaten. Heeft u een vuurtje? vroeg een jongen met een nylon windjack waarop tekens stonden. En weet u misschien de weg naar de dierentuin? Mij belazer je niet, wilde Camiel antwoorden, maar hij wist opeens het Amerikaanse woord voor belazeren niet. Hier heb je een vuurtje. Koud nachtje, zei de jongen. IJslucht, morgen sneeuw. Geen sneeuw, zei hij. In godsnaam. Hier lopen wij maar mister, zei de jongen. Anderen hebben een bed met een vrouw. Hij stond op het punt de jongen een ritje op zijn kermis aan te bieden, toen hij bedacht dat hij dan misschien nooit meer weg zou gaan. Bovendien was hij bang dat de jongen hem voor negatief zou uitmaken. Life is wonderful, zei de jongen. They told me. Yes, antwoordde Camiel. But I am a Dutchman. I apologize, zei de jongen. Forgive this remark. So long mister. So long boy, zei Camiel. Zijn geheugen fotografeerde alle woorden.
Die woorden komen pas nu tot ontwikkeling lijkt het, midden in Frankrijk. Lang denkt hij na over de rest van het verhaal. Hij verliet het park, werd bijna overreden, huilde bijna, vloekte op zichzelf vanwege zijn sentimentaliteit, begon te neuriën,
| |
| |
dronk een whisky op eigen kosten in de lounge van een vreemd hotel, vond zich moedig, omdat hij anders nog niet eens een boekhandel was binnen te krijgen, als hij niet precies wist wat hij zocht. Daarna vervolgde hij zijn weg door lange straten die geen van alle hetzelfde waren. Zo kwam hij terug in zijn kamer waar het meisje al in bed lag. Hij sloeg de dekens weg, nieuwsgierig zoals steeds en zag een flanellen pyjama met bloempjes. Caught a cold, zei het meisje slaperig. Sneezy evening yesterday. Yesterday, zei hij. Love was such an easy game to play.
Hij merkte dat de avondlucht zijn potentie in ieder geval wel had opgefrist. Ook het meisje veranderde direct weer in de gehoorzame Vrouw der Beloften. Daarop kreeg hij slaap, als enige uitwijkmogelijkheid. Teruggaan naar het Central Park had ook geen zin.
Zo was het geweest en misschien anders. De herinnering die als stopverf hard is geworden en niet vanzelf wil loslaten, moet onverwijld verwijderd worden. Hij denkt aan Françoise: nu ligt ze misschien met haar schouder bloot, of met schouder en borst. Hij hoeft haar alleen maar om te draaien, zo voor de liefde gereed. Hij weet niet eens waar zij slaapt, zal wel de zolder wezen. Hij staat op en zoekt pantoffels die er niet zijn. Traag trekt hij zijn kamerjas aan. In het volle lamplicht, in de spiegel ziet hij zijn gezicht en moet werkelijk lachen. Hij heeft dorst. Water helpt niet voldoende. Hij trekt zijn sokken aan, verlaat de kamer.
| |
| |
Beneden doet hij een schemerlamp aan. Hij rilt. De bar is zo gevonden; alléen drinken is niets gedaan. Plotseling hoort hij zachte voetstappen achter zich: Hermine, roept hij uit. Hij houdt zijn adem in, dat lukt hem niet lang. Je hijgt, lieveling, zegt Hermine. Hij heeft zin om te neuriën. Wat is er toch, vraagt Hermine, zich vooroverbuigend.
Hij begint inderdaad te neuriën. Trees heeft een Canadees, dat verschrikkelijke lied. Wel effectief.
Je weet, Camiel, zegt ze nog voor hij uitgeneuried is, zo ben ik niet meer.
Alsjeblieft, Hermine, smeekt hij. Help me eraf.
Is het dat alleen? vraagt ze.
Niet alleen. Hij neemt een grote slok. Maar wel het meest noodzakelijke.
Het spijt me, zegt Hermine.
Hij gaat een glas voor haar halen en zij drinken samen. Hij denkt: wat is er eigenlijk gebeurd sinds ik ben aangekomen? Niets. Toch is er al veel veranderd. Ik ben misschien bezig mijzelf alweer op weg naar Holland te begeven. Kun je zelf geen meisje vinden? Hij haalt zijn schouders op. Wat staat er in de toekomst? Ik kan mijn eigen toekomst niet lezen. Hij legt zijn hand tegen haar buik. Het lijkt trouwens ook of zij geen zin heeft hem naar boven te sturen. Hij bijt haar zacht in haar schouder. Ach Camiel, zegt ze. Ik voel me net als vroeger.
Gelukkig, zucht hij.
Maar niet helemaal, zegt zij. Ik kan het niet helpen. Ik voel wel dat ik je in een onmogelijk
| |
| |
parket breng. Was Françoise maar zo als ik. Dan zouden we een oplossing weten. Maar ze is heel anders. Daar kom je niet aan.
Hoe weet je dat, vraagt hij.
Zij lacht.
Camieltje, zie je haar soms in jouw toekomst?
Nee. Ik zie haar niet in de toekomst. Maar wacht eens. Hij glimlacht. Ik dacht even dat ik het bij mezelf kon. Ik zag haar. Maar het is inbeelding. Waarzeggers weten nooit de waarheid over zichzelf.
Zij drukt zich tegen hem aan.
Doe nog eens net als vroeger, vraagt ze vleiend. Vertel nog eens een mop. Ik heb zin, ik heb zin om moppen te horen. Hoewel hij de moed niet gauw verliest, voelt hij hem nu in de sokken zinken. Er zit niets anders op. De nacht is nog lang; als Gaston maar blijft slapen.
Wat voor moppen wil je horen, vraagt hij.
Bananemoppen, zegt ze, zoals die van die twee nonnetjes met die drie bananen, dan hebben we er nog eentje om op te eten; die heb ik gelezen in een verhaal, dat heette ‘Een zalige dood’. Bananemoppen vind ik nog leuker dan paardemoppen.
Hij moet bananemoppen eerst verzinnen, want persoonlijk houdt hij eigenlijk uitsluitend van schoonmoedermoppen. En onder-de-tram moppen. Hij denkt na over een bananemop. Nou ja, vertel maar. Er is een toneelstuk in bananenland. ‘Kijk mama, zonder tanden’.
Ik houd niet van die intellectuele moppen, zegt
| |
| |
Hermine.
Hij houdt niet van bananen. Zij zitten elkaar aan te kijken en hij betreurt het al dat hij zo'n grap gemaakt heeft.
Het is niets, zegt ze. Ik had je niets moeten vragen.
Hij weet dat zij elkaar nu voor vannacht niets meer te zeggen hebben. Direct ligt ze weer naast haar professor. Misschien wordt hij wel even wakker, net als Camiel. Maar dan hoeft hij niet naar pantoffels te zoeken. Hij hoeft zijn haar niet te kammen en zich geen reizen te herinneren. Hij kan gewoon op zijn zij gaan liggen en Hermine aanraken.
Hij staat op.
Ik ga nu maar, zegt hij. Zij steekt hem haar handen toe. Dag lieve Camiel. Als hij haar hand vast pakt, kan hij het niet laten er in te kijken. Maar niets dat er al niet was. De tweeling: nog duidelijker. Terwijl hij in haar hand staart, komt hem een beeld voor de geest. Een verandering, kleuren dwarrelen dooreen, een heidelandschap, daarna een zomer, ringen en wielen, een groot beloverd bos - er is geen touw aan vast te knopen.
Als hij de trap oploopt schiet hem de beginpassage van de eerste suite in ut majeur van Bach te binnen. Ook dat nog.
Het duurt een tijdje voor het woelen ophoudt. De verveling treedt in, hierna waarschijnlijk de slaap.
| |
| |
Hij wordt gewekt met sinaasappelsap en beschuit.
Goed geslapen, informeert Françoise. Ik niet, ik heb voortdurend liggen woelen.
O, antwoordt hij, terwijl hij zijn glas bijna over de dekens heen leeggiet.
Pas op!
Hij glimlacht. Heerlijk, zo'n woelwater.
Voorzichtig laat hij zich terugglijden onder de dekens.
Kan ik u nog ergens mee van dienst zijn?
Ja ja... Ga nu maar, zegt hij schor. En dank je wel voor het lekkere sinaasappelsap.
Graag gedaan, zegt Françoise.
Beneden zitten Gaston en Hermine aan de koffie. Rottroep, halfelf in de morgen kant en klaar. Zelf voelt hij zich allerminst klaar. De nacht heeft hem niet verkwikt. Het is goed dat nog eenmaal te bedenken. Hij zwaait op zijn benen. Zijn ogen zitten half dicht. De koffie druppelt langzaam binnen en begint daar alles uit elkaar te trekken.
Het frisse stel glimlacht naar hem. Gaston heeft zowaar een fles cognac naast zich op het terrastafeltje. Lekker opkikkertje, roept hij als Camiel met een van pijn vertrokken gezicht (z'n rug, pijnlijke morgen) gaat zitten.
Kerel, wat een dagje! Op zo'n dag gaan juffie in Holland altijd vissen! Jaja, die ouwe Larousse!
Vissen, vraagt Camiel, wat is dat?
Een karpertje verschalken! roept Gaston net even iets te luid voor Camiels nog aan de stem der dromen gekleefd gehoor.
| |
| |
Ze kijken hem aan, vol verwachting.
Ja, herinnert hij zich landerig. We waren ingebroken in het stadsaquarium.
Jij mallerd! roept Hermine.
Ik zal maar niet zeggen waar hij met je Canadezen inbrak, denkt hij. Heb jij wel eens liggen naaien op een mummiekist? Een sarkofaag, zou haar weldoener haastig verbeteren.
Camiel, zegt Gaston als Hermine eventjes weg is. Wij moeten eens praten. Jongens onder elkaar, geen geheimen.
Hij geeft hem een pijnlijke stomp tegen zijn arm. Hou je poten thuis, weet hij nog net in te houden. Hij laat zijn hoofd gelaten zakken.
Het lijkt mij een reuze idee, zegt hij mat.
Camiel. Mijn vriend.
Camiel kijkt verrast op.
Camiel, old daddy-o, zegt Gaston, jij hebt een moeilijke nacht gehad.
O nee hoor, oo nee, daarin vergis je je. Ik heb als een marmot geslapen, werkelijk verrukkelijk. De Provençaalse lucht verkwikt het hart.
Camiel, zegt Gaston ernstig. Ik geloof graag dat je hart is verkwikt. Maar daaronder.
Waaronder?
Kom kom Camiel, jongens onder elkaar.
Zijn mond hangt bijna open van openhartigheid. Hoe komt zo'n man aan een vrouw als Hermine? Hij is vast padvinder geweest, insignes, houthakken en oude vrouwtjes. Camiel heeft er zelf ook wel eens aan gedacht padvinder te worden, maar
| |
| |
hij is bang dat al die kleine jongetjes niet van hem af kunnen blijven. Hij bewondert de manier waarop een echte hopman dat weet op te vangen. Arme oudjes die hij de straat zou helpen oversteken - god wat moest hij rennen voor die auto. Ja, dat kon dat mensje niet bijsloffen.
Gaston schuift onrustig heen en weer op zijn stoel.
Camiel old boy (moet zeker altijd Engels praten om de jongens-onder-elkaar-gevoelens te verklanken). Een man alleen is niks gedaan.
Dat moet je niet zeggen, fluistert Camiel vol ontroering. Eenzaamheid kent geen tijd.
Camiel. Vannacht hebben wij beiden met mijn vrouw gesproken (wat klinkt dat duur). Jij eerst, toen ik. Camiel. De waarheid weegt zwaar. Ik weet alles.
Daar staat zijn gezicht nu niet naar.
Kortstondig maar hevig, jullie verhouding! roept Gaston in vervoering.
Och ja, we mochten elkaar best, zegt Camiel.
Toe maar, toe maar! Mochten elkaar best! En dan vijf keer op één dag, terwijl jouw moeder lag te sterven in de kamer ernaast. Mochten elkaar best.
Nu is Camiels moeder helemaal niet dood en hij herinnert zich Hermine slechts eenmaal zes keer genoten te hebben, in zijn droom. Nooit in het wild. Hij heeft met haar pak weg twee keer liggen vrijen. Verder kwam het nooit. Hij was toen nog veel jonger en erg onbedreven. Hij wist hoe het er- | |
| |
uit zag, maar eigenlijk niet van binnen. Bovendien bezat hij geen accent, noch ruilwaar. Zij mocht hem graag. Zij had aan hem geen behoefte. Het aanbod overtrof haar behoefte vele malen. Zij moest wel schiften. Ha, gaf zij hem nog maar eens een kans. O nee Gaston, ik heb haar nooit wat jij denkt, ouwe jongen.
Maar hij zegt het niet.
Het was nog voor jouw tijd, zegt hij. En ik had werkelijk al een hele middag aan het bed van mijn moeder gezeten.
Gaston geeft hem weer een klap op zijn schouder. Trek het je niet aan. Ik kan het soms ook niet inhouden, wil je wel geloven, als ik haar weer zie.
Camiel wil het geloven.
She was pretty rough, isn't it? vraagt Gaston.
Yes, he said. She did it. She just did it.
Ach Camiel. Ik heb zoveel van haar geleerd. Ik was tenslotte alleen maar een studiebol.
Vergeet het, zegt hij. Het is over.
Ik vergeet het, zegt Gaston lachend. Maar die ene keer op de kermis, in het Turkse rad en elke keer wanneer het ding beneden kwam je jas erover, dat vind ik wel een stunt hoor!
Hoe komen ze aan de leugens. Het Turkse rad, hij duizelt.
Het was een stunt, zegt hij. Je doet wat als je jong bent.
Haha, dat wil ik wel geloven, roept Gaston.
Camiel kijkt de wetenschapsman recht in het gezicht. Ik zie jouw toekomst plotseling, zegt hij.
| |
| |
Zullen we ruilen?
Gaston lacht.
Hermine?
Camiel kan niets zeggen.
De toekomst van Gaston interesseert hem geen zier.
Vertel mij eens iets over die Françoise, vraagt hij.
Jongen, daar kom jij niet aan. Daar komt niemand zelfs maar in de buurt.
Heb je dat geprobeerd, Gaston?
De geleerde komt met zijn hoofd vlakbij dat van Camiel.
Heb je gehoord van de film?
Heb ik gehoord, zegt Camiel. Met Madeleine Renaud.
Ik ken de regisseur, zegt Gaston. Er speelt nog een oud kennisje van me mee. Hij knipoogt. Bijrolletje. Nog een knipoog. Dat moet een hele bijrol wezen.
Ga je mee, Camiel? Na de lunch, in de auto?
Die Gaston zit kennelijk goed in zijn kennisjes. En wat heeft hij bij Françoise geprobeerd? Misschien is hij wel te chanteren.
En waarom wordt er zo gelogen in dit huis? Waarom wordt hem zo'n potentie toegemeten? Aardig, daar niet van.
Dan denkt hij aan Françoise. Een lief meisje, zoals zij daar stond met sinaasappelsap. Hij houdt toevallig niet van sinaasappelsap. Dat woord alleen al. Maar het vlees is zwak.
| |
| |
Het Provençaalse landschap. Geen koeien. Vriendelijke huizen. Aarde die rood zou zijn als hier alles verdord was zoals in Zuid-Spanje. Hij vindt het hier aangenaam, de zon schijnt; zij rijden onder de platanen, een meisje wuift zich koelte toe op het erf van een landhuis, of wenkt zij hen? Hij keert zich om, het opgekropt venijn laat hem niet los. Naast hem zit Gaston zacht voor zich uit te zingen. Dat geeft een geluid alsof de ventilator vastloopt. Een auto passeert hen; die heeft haast, mompelt Gaston geheel overbodig. En dat terwijl er zoveel bomen zijn.
Opeens komen zij bij een kleine vlakte, waarboven een paar vogels vliegen. In de verte is het groen, blauwe lucht met geribbelde wolken raakt daar de bomen. Midden in de vlakte zijn veel mensen bezig met spiegels en camera's. Dichterbij gekomen blijkt het nogal mee te vallen: stoeltjes, rustenden, een man met een belichtingsmeter, een paar losse hulpen; een gewichtig man, de regisseur, met een boek onder zijn arm, een enkele acteur, kortom alles zoals je het op de film ziet. Hij herinnert zich ‘Two weeks in another town’ met Kirk Douglas, misschien wel een meesterwerk van Minelli. Mensen die officieel dat soort dingen beoordelen blijken het nooit in te zien. Hij voelt zichzelf een beetje gewichtig als hij met de professor de regisseur nadert die opspringt en zijn vriend Gaston zeer hartelijk begroet. En wie is dit? Mesdames, messieurs, de pers. Krijg de pers. Hij glimlacht met zijn tanden bloot. Het is maar voor de televisie
| |
| |
heren, dat is jammer, zoveel talent overboord voor één vertoning.
Kom, kom, zegt Gaston, dat zal verdomme wel meevallen, zo'n groot talent ben je nou ook weer niet.
U hoort het, zegt de man tegen Camiel. Meneer hoef je niets te vertellen.
Ja, zegt Gaston, het peil van die Engelse films zul jij nooit halen.
Haha, roept de regisseur. De Engelse film, laat me niet lachen.
Dit soort ervaringen uitgewisseld tussen insiders kunnen Camiel niet boeien. Ha, daar zit die Madeleine Renaud. Hij loopt een eindje in haar richting als hij opeens veel lawaai en gekus hoort. Als hij zich omdraait staat Gaston daar met een mooi wijf in zijn armen, dat hij knuffelt alsof het een teddybeer is. Kom hier, Camiel, wordt er geroepen en hij gaat, een trouwe hond als steeds.
Als hij bij de twee is gekomen, maakt zij zich los en vlijt zich tegen Camiels borst. Haar lippen raken zijn wang aan. Oh, mon copain Camille, zegt zij met een stem die recht uit haar boezem omhoogkomt. Les copains de Gaston sont mes copains. En u bent de beroemde telepaat. Ah - en zij knuffelt ook hem een beetje, maar niet zo als Gaston. Zij is blond, heeft een regelmatig gezicht en draagt jeans met een geruite, openstaande blouse. Zodoende kan hij zien dat zij een halve, zwarte beha draagt. Wat moet ik doen, denkt hij. Hij rekent uit: drie vrouwen gezien en ontmoet,
| |
| |
niemand aangeraakt. Drie maal drie emoties doorstaan, geen enkele tot een bevredigend einde gebracht. Zo gaat het meestal. Het is beter door te gaan zonder veel opwinding. Een rustig vrouwtje en een goed glas wijn, dat is het ideaal. Maar hij heeft geen ideaal. Hij neemt dat niet somber op, hij is niet gek. Hij is op een aantal plaatsen van de wereld geweest en heeft niet veel meegemaakt, geen noodlandingen in de woestijn, geen neergestoken vriend in de sloppen van Bombay. Hij had altijd al genoeg te stellen met zichzelf. Hij heeft geen ervaringen waarover hij een boek zou kunnen of zelfs zou willen schrijven, zoals gepensioneerde oud-indiëgangers. Als hij zou schrijven, schreef hij over de bloemenwinkel op de hoek, waar een postbode passeerde die hem deed denken aan een brief met zomerpostzegels waarop een hyacint. De inhoud is hij allang vergeten, maar brieven herinneren hem weer aan de belastinginspecteur. Zo grijpt alles in elkaar. Nu staat hij hier met een vrouw, hij weet dat hij vlot met vrouwen is, als hij eenmaal zijn schuchterheid heeft overwonnen. Dat gaat niet zo snel. Hij laat haar los, zij glimlachen tegen elkaar. Wie weet hoeveel kerels die heeft gehad. Hij heeft het nu al een tijd moeten ophouden. Ach ach, vroeger wist hij als enige bijzonderheid van Frankrijk dat er veel mooie kastelen aan de Loire stonden; daar komt hij nu niet ver meer mee.
Dat is afgesproken, hoort hij Gaston zeggen. Morgenavond kom je eten. Hij knipoogt naar Camiel.
| |
| |
Dag mijn lieve Camille, zegt de filmster.
Bonjour eh - hij weet haar naam niet.
Liselotte zegt ze. Liselotte.
Bonjour, zegt hij snel. A demain.
De avond gaat voorbij zoals gisteren. Er wordt gepraat. Cognac in overvloed, gezelligheid, de voornacht die nog zwoel is en langzaam afkoelt. Binnen branden kaarsen. Gastons pijp pruttelt. Hermine leest een damesblad en lacht af en toe voor zich uit.
In zijn slaap vecht hij op een blauwe maandag met een roodharig dier. Het heeft een mond zonder tanden waar hij niet van afkan blijven. Losjes zwemmen zijn vingers over de huid van het monster. Het is eigenlijk een vriendelijk beest. Dan is er een grote beweging, waardoor hij wakker wordt. Waarom zit zijn hoofd tussen zijn knieën?
Eh toi! roept een stem.
Plotseling zit hij rechtop. Als hij het ficht aanknipt ziet hij een meisje naast zich, het laken tot haar kin.
Ik droom, zegt hij (zoals dat gezegd wordt).
Kom onder de dekens, zegt de droom. Duik jongetje.
Hij kan eerst niets zeggen, dan: ik dacht dat niemand...
Françoise lacht. Ze is trouwens naakt. Hij doet het licht uit. En voelt niet de minste behoefte zijn haar te gaan kammen.
|
|