Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
§. 94. De rymverachters zyn botterikkenDe rymverachters zyn botterikken. Want het rym heeft eenige verachters; magtlooze vyanden, Die uit de vaerzen ... och! ik kan myn drift niet stillen,
Het rym, het edel rym, voor eeuwig bannen willen.
(Nomsz, Mengeldichten, bl. 186)
Ga naar voetnoot616
Om uit veelen slechts één' te noemen; wie kent niet den bitteren Mercier, en zyne god-Apollo-vergeetene brochure aldus beginnende? ‘La rimaillerie ne passe point de mode,’ etc. etc. (Tableau de Paris, Tom. VIII, p. 167-171). -- En wie bloost niet van edele spyt, die zelfs in den Rhapsodist (Deel I, bl. 478) Ga naar voetnoot617 de woorden: ‘het verdrietige, onnutte, kunstlooze, kinderachtige rym’ aantreft? Ondanks dat alles in de natuur rymt (§. 78.), houden eenige gemelyke dwaazen het rym in vaerzen voor onnatuurlyk, voor ongerymd, en beweeren, dat het rym en een gezuiverde smaak niet rymen. Men begrypt, dat dit krankzinnigen zyn, die, wyl ze niet voor de edele kunst zyn geboren, en het gezonde verstand zo min als het rym hen ten dienste staat, alleenlyk voor hun spoorloos brein hun ongerymd gevoelen kunnen staaven. Andere zotten verachten het rym als een kinderachtig sieraad; maar waarlyk hun oordeel is nog beneden het kinderachtige, wyl zelfs de kinders het rym beminnen. Hoe zou iets kunnen | |
[pagina 202]
| |
kinderachtig zyn, 't welk een mannelyk verstand en mannelyke krachten vereischt? --- De uitspraak van deeze Momussen bewyst mede niets anders, dan hunne onbekwaamheid van te kunnen rymen. Men weet dat Swift en Holberg, by voorbeeld, alleen uit wangunst op het rym schimpten, wyl zy slechts prosaïsten waren en het rymen voor hunne oogen verborgen was. Mercier is in het zelfde geval. Nog andere narren dryven, dat het eeuwige dreunen van het rym, gelyk zy zich uitdrukken, by leezers van smaak walglust en eindelyk slaapzucht veroorzaake; en ik kan het Trublet niet vergeeven dat hy zegt: ‘Ce n'est pas le poëte qui ennuye et fait bailler dans la Henriade; c'est la poësie, ou plutôt les vers’ (Essais de litterature, etc., Tom. IV, pag. 203) Ga naar voetnoot618. Maar zeker, soortgelyke kritieken moeten een zeer kwaade maag en een ongemeen vadzig gestel bezitten. Juist het tegendeel van hun gevoelen is waar; en indien men by het leezen van vaerzen waarlyk geeuwt, is het steeds het onderwerp, nooit de kunst, steeds de dichter, nooit de vaerzenmaaker, die ons doet geeuwen. Behelst de inhoud van een gedicht in waarheid laffe of koude dingen: zo is het afwisselen der rymwoorden reeds een middel om het walgen en den slaap te verdryven, en den geest des leezers te vervrolyken en leevendig te houden. Eindelyk gaat het onbescheid van sommige basterdkritieken zo verre, dat zy het rym als | |
[pagina 203]
| |
barbaarsch schelden; maar trouwens ook deeze lastering wederlegt zichzelve. Hoe! wy, Europeaanen, wy, Christenen, grensbuuren der negentiende eeuw, wy zouden barbaaren zyn? en de rym-missende Grieken en Romeinen, heidenen en afgodendienaaren, waren dan beschaafder? --- Welk eene uitzinnigheid! Dus nietig zyn de gevoelens der rymverachters; en men heeft ze dus billyk met medelyden te beschouwen. Zo ook heeft men over die bittere en onverlichte oordeelkundigen, welke Antonides vaerzen Verleidende meermin, daer blinden naer verlangen,
Die gy behendig nu by d'oren hebt gevangen,
Wat toverzang maekt u behaeglyk in ons lant!
Wat ketens zyn 't, die gy zoo fyn en listig spant!
Vervloekte ketens, die wy eerst met vreugde zochten!
(Mengeldichten, bladz. 228)
Ga naar voetnoot619
op het rym t'huis brengen en parodiëeren, alleenlyk de schouders op te halen. Met één woord, het rym zal altoos op beschaafde stervelingen blyven triomfeeren, En maaken ze alle tot zyn' roof,
Geen uitgezondert, als die doof
Is van zich zelven, of heel ras
Zyn ooren beide stopt met wasch.
(Vondel, Poëzy, Deel I, bl.
638)
Ga naar voetnoot620
|
|