Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
§. 91. De rymkunst is alzins met de weefkunst te vergelykenDe rymkunst is alzins met de weefkunst te vergelyken, en men vind by de poëeten zelven veeltyds dit parallel. De Hollandsche Spectator (Deel II, bl. 421) Ga naar voetnoot597 noemt de dichtfabriek eene Rymweevery; en F. van Hoogstraten, in Antonides leven, zegt van deezen dichter (bl. V) Ga naar voetnoot598: ‘De beroerten en staatwisselingen in Sina voorgevallen, verschaften hem stof om een treurspel hiervan te dichten. Hy zette dit werk op, en weefde 't af, en gaf het den naam van Trazil, of overrompeld Sina.’ -- Ook weet men uit het leven van deezen poëet dat hy een heldendicht, het leven van de apostel Paulus, heeft op het weefgetouw gehad; maar hy weefde zulks niet af, en stierf onder dien arbeid. Oudaan zingt hiervan in zyn lykdicht op Antonides: Maar had het u gelukt dit kunstweb afteweven,
Voorzeker zou men zich verbeelden te beleven
't Geluk, het geen de wensch van Heilig Augustyn,
Dat 's Paulus prekende te hooren, plagh te zyn.
Ga naar voetnoot599
Antonides zelf, in de voorrede voor zynen Ystroom, vergelykt derhalve de stoffe der vaerzen met de scheering, en de byverdichtselen met den inslag eener webbe. En dus getuigt hy van de poëetische Bybelstoffe van Laurens Bake: | |
[pagina 195]
| |
Verheerelykt met dichtsieraaden,
Niet in den zoom en buitenkant,
Maar in den inslag zelfs geweven.
(Lofdichten, bl. 212)
Ga naar voetnoot600
En Hoogvliet zingt, aan het einde van zyn werk: Nu is myn taak volwrocht; myn dichtwebbe afgeweven.
(Abraham de Aartsvader, bl. 286)
Ga naar voetnoot601
‘Verscheidene stukken,’ zegt het kunstgenootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen, ‘zyn op het getouw, die de één voor, en de ander na, afgeweven en behoorlyk opgemaakt zynde, de waereld zullen medegedeeld worden’ (Voorreden voor Theonoé) Ga naar voetnoot602. -- En wie weet niet, dat de meester in het rymen de les geeft: Wilt op 't getouw uw werk tot twintigmaal herzetten.
(Göbel, Dichtkunde, bl. 9)
Ga naar voetnoot603
Als ik my derhalve een' vaerzenmaaker op het rymgetouw verbeelde, denk ik altyd aan Vondels vaerzen: Men zet het werk op, schiet den inslagh door de breede
Gespanne scheeringe, op den boom gerolt en vast.
De kam gaet op en neêr, getrokken van den last
Der treden, en het werk, geslagen met de lade,
Kryght zyn beslagh -- --
(Ovidius, Herschepp., bl. 161)
Ga naar voetnoot604
In een' ruimer' zin zou men het geheele vaerzenmaaken met het weeven kunnen vergelyken; en Vondel maakt derhalve geen zwaarigheid, om Apollo zelve het vaerzenweeven toe te schryven: | |
[pagina 196]
| |
Hy zong wat Febus eer in vaerzen had geweven.
(Virgilius, werken, bl. 23)
Ga naar voetnoot605
En gelyk wederom het weven en braaijen onderling zeer naauw verwand zyn, zo getuigt Focquenbroch van Apollo, Dat hy voortaan niet hebben wou
Dat iemand ooit meer spreeken zou
Van 't rymen van een vaers, maar van een vaers te
braaijen.
(Dichtwerk, Deel II, bl. 330)
Ga naar voetnoot606
Meester Focq zelf braaide zyne vaerzen; want zyn dubbeld rondeel op Saartje Jans, koussenbraaister, enz. enz., begint en sluit met de woorden: Aldus braaide ik myn vers.
(Bl. 330 en 331)
|
|