Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 83. Het rym bezielt den dichterHet rym bezielt den dichter, en geeft hem verschiet van denkbeelden aan de hand: Hoe dikwyls stort ons 't rym, door zyn geheime kracht,
Den schoonsten inval in, waaraan men nimmer dacht!
Zie hier: ik roem een bruid: de regel sluit met leden:
Straks word myn dichtluim vlot; ik vlieg naar 't lusthof
Eden.
'k Doorloop het; ik beschryf gewas, en boom, en plant:
Het rymwoord roept my weêr te rug in 't
vaderland.
En straks verliest myn geest zich in den roem der
vryheid:
Dan komt in 't volgend vaers gewis tot rymwoord blyheid.
| |
[pagina 176]
| |
'k Maal 's bruigoms blyheid toen hy 't hart der bruid
verwon:
Verwon! ik zoek niet lang; die schoonheid is een
zon.
Gelukkig kon de zon my in de zinnen spelen:
All' wat haar licht beschynt versiert nu myn tafreelen!
(Nomsz, Mengelwerken, bl. 188
enz.)
Ga naar voetnoot526
Men vergelyke hiermede Boileaus tweede satire, vaers 37 tot 42 Ga naar voetnoot527. --- Menage zegt derhalve: ‘Je ne savois ce que j'allois faire quand je faisois des vers. J'assemblois premierement mes rimes: et j'étois quelquefois trois ou quatre mois à les remplir’ (Menagiana, Tom. I, p. 174 etc.) Ga naar voetnoot528. Indien men de vaerzen onzer poëeten ontleed, kan men zich alöm daarvan overtuigen, dat het rym den dichter bezielt; en ik zal, uit duizend voorbeelden, slechts weinig staaltjes te berde brengen. Vondel zong in zyn Lof der drukkunst, aan den heer Balthazar Moerentorf, aldus: Doorluchte en wyze Balthazar,
Die, als een blyde morgenstar,
De werelt toelicht door den druk,
En haer geheughnis met een kruk
Van zwarten stut op witte bladen,
En vrolyk zit met druk beladen.
(Poëzy, Deel I, bl. 413)
Ga naar voetnoot529
Wie ziet hier niet, dat het rym den poëet bezielde? Had de boekdrukker niet Balthazar geheeten, Vondel had hem vast niet by een morgenstar vergeleeken, en had zich het woord druk niet als een eigenaartig rym aangeboden, de dichter zou aan geene kruk gedacht hebben; en | |
[pagina 177]
| |
eindelyk, de kontrast, van zwarten druk op witte bladen bracht hem op dien, van het vrolyk zitten met druk beladen. Het eerste van Vondels afbeeldingen, op een marmeren beeld van koning David, luid als volgt: Zo klonk de kunstenaar den dappersten beschermer
En koning der Hebreen, gelukkigh uit in marmer.
Hy heft zyn oog en hart om hoogh, en luistert scharp
Naer 't geen de Geest zyn' mont leert zingen op de
harp;
En danssen voor den zoon, wiens beelt hy heeft
gedragen.
Nu triomfeert zyn harp voor Christus zegewagen.
(Poëzy, Deel I, bl. 543)
Ga naar voetnoot530
By de ontleeding van dit vaers vind men straks dat marmer, harp en zegewagen, de rymwoorden zyn, die den dichter bezielden, en dat, by gevolg, beschermer, scherp en gedragen, de gezochte rymklanken uitmaaken. Want marmer heeft de naaste betrekking op het marmeren beeld, harp op den koninglyken harpenaar; en om den laatsten regel is het gantsche vaers gemaakt. Even eens is het gelegen met de afbeelding op het marmer beelt van Doktor Nikolaas Tulp enz. De hollandsche Eskulaap, of Amstels Hippokraet,
Der weezen vader, en de dappere beschermer
Van 't recht en 't raethuis, en den burgerlyken staet,
Leeft voor zyne afkomst, nu Quillyn hem klinkt in 't
marmer.
Zoo komt beelthouwery gedachtenis te hulp.
Men ziet in 't beelt den geest en 't leven van ons
Tulp.
(Poëzy, Deel I, bl. 568)
Ga naar voetnoot531
Hier zyn Hippokraat, marmer en Tulp de rymwoorden, die den poëet bezielden: Hippokraat | |
[pagina 178]
| |
duid den geneesheer aan, marmer het beeld, en Tulp is de naam. In de afbeelding op Mr. Steven Kracht valt de rymöntleeding nog ligter. Dus luid het vaers: Dus hout de kunst d'eerwaerdigheid van Steven
Den Deken en den Priester, noch in 't leven.
Het lichaem is gesleten op zyn wacht:
De ziel aanschout de Godtheid in haer kracht.
(Poëzy, Deel I, bl. 580)
Ga naar voetnoot532
Men ziet straks, dat Steven en kracht de bezielende, in tegendeel leven en wacht de toevallige rymwoorden zyn. -- Ik herinner my hierby eene parodie op de afbeelding van Steven van der Klok: Dus houd de kunst 't gering verdienst van Steven
De takkebosschenmaaker, nog in 't leven.
Hy had met klokkenluiden 't altyd drok:
Dies gaf men hem den bynaam van der Klok.
(Anonimus, Mengelwerken, bl.
207)
Ga naar voetnoot533
Vondels lykdicht op Jacob Baek, aan Nikolaes van der Haes, begint aldus: Nu is, natuurgeleerde Haes
Dees eedle ziel van Baek (die aes
Van deught en wysheit uit den mont
Der wysheit zocht, en altyt stondt
Naer nutte en wyze wetenschap)
Gesteigert op een hooger trap.
(Poëzy, Deel II, bl. 34)
Ga naar voetnoot534
Wie bemerkt hier niet, hoe het rymwoord Haes den poëet bezielt en gedachten verleent; want 3 ¼ vaers, die hy tusschen haakjes plaatst, heeft hy | |
[pagina 179]
| |
door het rym gewoekerd en aan het zelve te danken. Terwyl ik hiervan spreek, dunkt my dat ik den dichter A.L.F., zo als hy in de kunstplaat, vóór zyne klinkdichten geplaatst, is afgebeeld, op zyn dichttabouret aan zynen dichtdisch zie zitten, met de wachtende dichtpen in zyne rustende rechtehand, terwyl zyne linke, als in verrukking opgeheven, den poëetischen toestand van zyn gemoed, door het rym bezield, schynt af te schetsen; en ik verbeeld my, dat het vaers Dus ziet gy hoe ik weet de zinnen op te hemelen
(Proeve van dichtoeffening, door A.L.F. en
A.P.S., bl. 242)
Ga naar voetnoot535
dit oogenblik hem uit de pen is gerold. Thans bezielen hem de hemelen; en wat zie ik? -- Rym en vaers zyn gevonden, en hy schryft: Al hangt het aan malkaêr als uitgedroogde
zemelen.
|
|