Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 75. Het rymen is een zeer moeijelyke arbeidHet rymen is een zeer moeijelyke arbeid. Om zich hiervan te overtuigen, heeft men alleenlyk Boileaus tweede satire te leezen. En waarlyk, geen arbeid is bezwaarlyker dan die van het hardnekkig rym met de reden te paaren: La raison dit Virgile, et la rime Quinault.
(Boileau, Satire II, v. 20)
Ga naar voetnoot469
Dit ervaaren alle rymers: Vondel schreef elders: | |
[pagina 159]
| |
En nu een havik jaeght de bloode duiven voor.
(Ovidius Herschep., bladz. 343)
Ga naar voetnoot470
‘Jaagt een havik de duiven voor of na?’ vraagt Huydecoper, by de beoordeeling van dit vaers (Proeve enz., bl. 482) Ga naar voetnoot471; en, vervolgt hy: ‘De reden zegt na, maar het rym eischte voor: 't verschil is wat groot.’ En over dit onderwerp is oneindig veel te zeggen. Men kan zich ondertusschen zeer ligt een begrip van de moeijelykheid der rymery vormen, als men slechts gadeslaat, met welken arbeid de poëeten zelven die kunst vergelyken. By voorbeeld, somtyds met het lastig werken van den weever (§. 91.): Ach! kende gy den angst, den onbeschryfbren last,
Die iemand, als hy mild op hombaars is vergast,
Op 't rymgetouw ervaart -- --
(A. de Haen, Mengeldichten, bl.
376)
Ga naar voetnoot472
somtyds met den blokkenden arbeid van den schoenmaaker, die op de leest werkt: Of moet ik Flakkus lier met ongeleerde vingeren
Misbruyken, en 't Latyn van zulk een' grooten geest
Onkundig schoeijen op een Nederduitsche leest;
(Proeve van Dichtoeffening, enz., bl. 171)
Ga naar voetnoot473
en elders: U die ons vaak de ziel ontrukt door uwe vaerzen,
En rustig voortreedt, op geen Sofoklesche laerzen,
Maar eigen maaksel en op eigen leest gestelt.
(F. Greenwood, Gedichten, Deel
II, bl. 34)
Ga naar voetnoot474
Somtyds met den vermoeijenden arbeid van het | |
[pagina 160]
| |
ploegen; en Apollo, in eigen persoon, zegt tot onze dichters en dichteressen:
Ploegt, onbezweeken, in myn vruchtbre lettervelden
Zo zal ik uwen lof de volgende eeuwen melden;
(Inwyding van den Amsteldamsche Schouwb.)
Ga naar voetnoot475
of: Laat zich uw zangeres tot eedler kunstwerk voegen,
Dan zulk een' misthoop, vol van walging, om te ploegen.
(A. de Haen, Mengeldicht., bl. 84)
Ga naar voetnoot476
Somtyds met den afsloovenden arbeid van het smeeden: Myn kracht bezwykt, en hyght voor yder deel,
terwyl ik smede een keten, een juweel
Van tienmaal tien en effen half zo veel
Vergulde schakelen.
(Vondel, Poëzy, Deel I, bl. 452)
Ga naar voetnoot477
Ook gewaagt Pels van het smeeden en hersmeeden der vaerzen: -- -- schrap het uit;
Of smeê het, en hersmeê 't zo lang, tot
dat het stuit.
(Dichtkunst, bl. 44)
Ga naar voetnoot478
Uit hoofde nu van den zwaaren arbeid der poëeten en rymeren, komen zy zo dikmaals zweetend voor. By voorbeeld: Ik, min begaeft, met moeite u vaerzen wy,
Vergaert als geur van een Matynsche by,
Gezogen uit den tym te Tiroly <Tivoly>,
Met moeite en zweeten.
(Vondel, Poëzy, Deel I, bl. 441)
Ga naar voetnoot479
| |
[pagina 161]
| |
En wien is het wel onbekend -- -- dat menig groot poëet
By zyn verheven werk van angst en wanhoop zweet,
Zyn handen wringt, zyn muts verzet, en honderd schachten
versnyd, of stukken kaauwt, eer hy in zyn gedachten
Een rymwoord vinden kan -- -- --
(Nomsz, Meng., bl. 188)
Ga naar voetnoot480
Op den moeijelyken arbeid van het rymen slaan sommige zinspreuken der poëeten; by voorbeeld: Nil volentibus arduum, Constantia et labore, Kunst wordt door arbeid verkregen Ga naar voetnoot481, vooral ook het motto van Mozes Ga naar voetnoot482 dichter: Door tyd en vlyt word veel verricht:
De kunst maakt zwaren arbeid ligt.
|
|