Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
gevolg een puiks-puikdichter (§. 63.): want het meeste sluit het mindere in zich. Dat hy waarlyk een groot rymer was, is waereldkundig. De Drossaardt Hooft plagh tot Vondel te zeggen: ‘Dat gy een rymer zyt, hebt gy van uwen grootvader Kranen’ (Vondels leven, bl. 7) Ga naar voetnoot449. -- En elders heet het van hem: ‘Om dit met meerder bevalligheid te doen hebben wy geen kosten, en de Rymer’ (J. van den Vondel) ‘geen arbeyt aan de rymen gespaart’ (Bericht voor Vondels Tooneel des mensch. levens) Ga naar voetnoot450. --- Pels beriep zich met nadruk op Vondel,
Vollenhove, en die in deeze tyden
Het vloeijenst rymen.
(Dichtk., bl. 6)
Ga naar voetnoot451
Ook spreekt Vondel zelf, in zyne werken, alöm van zich als rymer; by voorbeeld, tot Hooft: Beveelt men my dan 't rym, 'k beveel u 't rymeloos;
(Poëzy, Deel II, bl. 123)
Ga naar voetnoot452
en tot denzelfden: Of rym ik, dat een boer dit Duitsch niet kan verstaan?
(bl. 204)
Ga naar voetnoot453
en tot zynen genoeglyken Tymen: Wil je zingen, ik wil rymen;
(bl. 472)
Ga naar voetnoot454
en in zyn' Lof der zeevaart: Maar ziet, terwyl ick rym, zo staet daer 't
wonderwerck;
(Poëzy, Deel I, bladz. 149)
Ga naar voetnoot455
en in zyne Bespiegelingen: | |
[pagina 156]
| |
Och! of ze mynen geest met haren gloet in 't rymen
Ontstak -- --
(Bespiegelingen, bl. 53)
Ga naar voetnoot456
en op zeer veel andere plaatsen meer. welkers naam, van de eene aan de andere as,
De werrelt omzweeft, in zyn lof noyt te agterhaalen,
Hoe wyd men hem vervolg, daar andre zonnen stralen,
Of vremder starren de aard ons ligten boven 't hooft;
(J. van Hoogstraten,
Mengelpoëzy, Deel II, bl. 181)
Ga naar voetnoot457
de te recht vergode Vondel, van wien het heet: Zo zult ge in Febus koor God Vondels zy bekleeden,
(Lofbazuin voor le chef d'oeuvre d'un inconnu
)
Ga naar voetnoot458
moet buiten kyf een groot rymer zyn; en wie erkent hem niet voor een' puiks-puikdichter? |
|