Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
dat het dag is. Genoeg, dat een dichter, zonder deeze kunst fiks te verstaan, een botterik is: Indien ge, ô dichter, dan zo hard en kwastig zyt,
In uwer vaerzen trant, als die van de eerste tyd,
Toont ge, als een bottrik in de Rymkunst, u te draagen.
(Pels, Dichtkunst, bladz. 26)
Ga naar voetnoot408
En Vondel dringt derhalve voor alle dingen zeer daarop aan, ‘om zich van de rymkunste meester te maken’ (Aenleid. ter Nederduits. dichtk.) Ga naar voetnoot409. --- Ook is het bekend, hoe Rabener over deeze kunst uitwyd; als onder anderen: Gy, die de rymkunst haat, erken uw dwaling; hoor,
enz.
(Nomsz, Mengelw., bladz. 189)
Ga naar voetnoot410
en: Verbid der muzen toorne, en leer de rymkunst eeren.
(Bladz. 190)
Deeze rymkunst nu is de kunst der kunsten: want zy overtreft alle andere vrye kunsten, naardien zy tot het bereik en ter verzadiging aller zinnen zich uitstrekt, 't welk van geene andere kunst kan worden gezegd. Het oog beschouwt de strookende rymwoorden met veel vermaak; het oor hoort hen met verrukking; het gevoel word daardoor krachtig getroffen; de kiesche genie vind 'er smaak in; en wie riekt het niet, als hy lagchen, vryheid, hemel, liefde, enz. ontmoet, welk rymwoord 'er op staat te volgen? En -- sans comparaison -- wie verzucht hier niet? ô Mann', zon, spel, bloem, troost! wanneer in 's hemels
stoelen
Zal elk u smaeken, zien, aanhooren, ruycken, voelen!
(Vondel, Helden Gods, bl. 4)
Ga naar voetnoot411
| |
[pagina 141]
| |
Ook noemen de poëeten deeze kunst der kunsten te recht een goddelyke kunst. By voorbeeld: Gy, nooitvolprezen kunst, uit godlyk zaad
geteelt!
Die met uw tovertaal de vlugge zinnen streelt, enz.
(J. Fortmans, Dichtlievende
Mengeling, bl. 134)
Ga naar voetnoot412
en: ô Goddelyke kunst, hoe streeld gy myn gemoed! ---
Geef dat myn rym altoos gepaard ga met de reden.
(Proeve van Dichtoeffening, door
A.L.F. en
A.P.S., bl. 126)
Ga naar voetnoot413
|
|