Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Men is gewoon den dichter te noemen, om daardoor den vaerzenmaaker uit te drukken (§. 6.), en zulks door een rederykkunstige figuur, synecdoche membri genaamd; gelyk men kielen voor schepen, daken voor huizen zegt. De eigenlyke en waare verdienste des dichters is buiten kyf het vaerzenmaaken (§. 22.), en alleen dit verheft hem boven den prosaïst (§. 38.). ‘Le principal merite d'un poëte est d'être versificateur. De là, en grande partie, la préférence qu'on donne à Racine sur Corneille, la grande estime pour Despreaux, pour Rousseau’; &c. (Trublet, Essais, etc., Tom. IV, pag. 195) Ga naar voetnoot393. En gelyk nu wederom het rymen, ten aanzien van het vaerzenmaaken zelve, waarlyk de kunst der kunsten is (§. 65.): zo is een glad en vloeijend rymer eigenlykst een puiks-puikdichter: want Het is het rym alleen
dat thans den dichter maakt. --
(Nomsz, Mengelw., bl. 190)
Ga naar voetnoot394
(Verstaa den dichter by uitneemendheid.) En Pels beroept zich te recht op
Vondel,
Vollenhove, en die in deeze tyden
Het vloeijenst rymen ----
(Dichtk., bl. 6)
Ga naar voetnoot395
Ook heet het van Antonides: Ach! ach! waar en wanneer
Komt zulk een dichter weêr?
Die zo volmaakt en net
Al wat hy rymt op zulke onwrikbre voeten zet.
(J. van Geel)
Ga naar voetnoot396
| |
[pagina 137]
| |
Met één woord; juistheid in trant en rym, kieschheid in het vormen van zuivere klanken, en in het leveren van keurig taalsieraad, maaken den puikdichter uit. Derhalve zong A. de Haen, aan het kunstgenootschap Natura et arte: Begaafde dichters, die de kunstbeminnende ooren
Door zuivre klanken streelt, de kenners kunt bekooren;
En uwe zangeres bekleed met rein gewaad
Van kracht en vloeijendheid en keurig taalsieraad!
(Mengeldichten, bl. 83)
Ga naar voetnoot397
Gelukkig dan hy, die met Doktor Windmolen kan zeggen: Ik heb de muuzen altyd by men
Wanneer ik bezig ben met rymen.
Zy dienen my gelyk haar' heer;
Wat wil men van Apollo meer? --
Ik rym zo glad gelyk een water!
(Het Koffyhuis)
Ga naar voetnoot398
gelukkig die Ons weet aen zyne tong te lymen
Met puik van heerelyke rymen!
(Vondel, Poëzy, Deel I, bl. 435)
Ga naar voetnoot399
|
|