Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 59. Oefening en kunstliefde moeten den vaerzenmaaker vormenOefening en kunstliefde moeten den vaerzenmaaker vormen, voorondersteld dat hy daartoe geboren zy (§. 53.): want wie zulks niet is, dien zal het nooit gelukken het fyne der kunst te betrappen. Wanneer een jongeling genie vertoont (§. 52.) en van een goed geheugen voorzien is (§. 54.); dan moet kunstliefde geen vlyt spaaren, en oefening de kunst beschaaven. Oefent zich zulk een veelbeloovend jongeling in het doorbladeren onzer puikdichters (§. 63.); leert hy hunne kernvaerzen van buiten; bezoekt hy vlytig den schouwburg, privaattooneelen en poëetische gezelschappen; en slaat hy hiernevens de hand aan het vaerzenmaaken: zo zal hy zich ongemerkt in de kunst vormen: Dan wekt het leezen van eens anders puikgedachten,
Een' verschen yver in het dichterlyk gemoed. --
De ontvonkte dichtgeest drinkt den geest der dichtverstanden
Ook gretig in door 't geen in 't leezen hem bekoort;
Dit laaft zyn' dorst, gelyk een regen de akkerlanden;
Als hem de godsdrift sterkt brengt hy gedichten voort,
Die hooger dan 't vernuft der stervelingen zweven.
(P. Burman, Intreereden, bl. 44
en 45)
Ga naar voetnoot370
Het verkeeren in boekwinkels, bezit men slechts oppervlakkige kunstmin, is zeer vermogend om de poëetische genie aan te kweeken en te voltooijen. | |
[pagina 128]
| |
Van hier komt het dat boekverkoopers, derzelver winkelknechts en jongens, door hun Metier en door dagelykschen omgang met levende of doode, met gedrukte of manuscript dichters en rymers, in de natuurlykste gelegenheid zyn van poëeten of vaerzenmaakers zelven te worden: want het geene waarmede wy omgaan kleeft ons aan. De beroemde Aretyn, die gevreesde poëet en geessel der vorsten, was in zyn jeugd een boekbinders jongen; en hoe hoog klom hy niet, lang deeze nederige trap! ‘Door het zien en behandelen der boeken van geleerde lieden, kreeg hy smaak in 't leezen. Levendig van geest en gelukkig van geheugen zynde (§. 54.), maakte hy goeden voortgang daarin; en kort daarna gaf hy zyn handwerk de zak, begaf zich naar Rome, en geraakte in dienst van Paus Leo den X, en van zyn' neef Juliaan de Medicis, die beide hem met weldaaden ophoopten’ (Levensbeschryving van versch. vermaarde Italiaansche mannen, bl. 104) Ga naar voetnoot371. -- Het ontbreekt derhalve geenszins aan voorbeelden van boekhandelaars die poëeten waren; en, om onder nabuurige natiën geene te gedenken, zo behoef ik, onder onze landgenooten, alleenlyk eenen Kroon , den vader van ons Neêrduitsch Rymregister, een' Halma, Tirion, Willis, Van de Gaete, Meijer, Entrop, Van der Plaats Ga naar voetnoot372 te noemen: lieden, die allen geheel eigenaartig door hunne kostwinning zich tot poëeten vormden. Ook is het niet vreemd dat akteurs, die | |
[pagina 129]
| |
geduurig en volgens hunne professie dichters en vaerzen in den mond voeren, zelven al speelende poëeten en vaerzenmaakers worden. Aan voorbeelden hiervan mangelt het wederom niet; ik zal onder de Franschen slechts Moliere en Baron, onder de Engelschen alleenlyk Shakespear en Garrik, onder de Duitschers slechts Brandes en Stephani, bybrengen. En waren, onder ons, Adr. Bastiaansz de Leeuw, J. Sammers, W. van der Hoeven, A. Spatsier, J. Starrenburg Ga naar voetnoot373, niet even vermaarde vaerzenmaakers als tooneelspeelers? Niets is eindelyk ook natuurlyker, dan dat liefhebber-akteurs, welken by ons zo veel worden gevonden, zelven vaerzenmaakers worden. Men denke alleenlyk aan den poëet en akteur Gottlieb, die zo hartlyk zong: Geen vreemde kunstmin, vreemde vlyt,
Geen sluwe list, geen dreigend wapen,
Geen nut verpoozen, wyd noch zyd,
Moete ooit uit onze maag u raapen!
Blyf houw en trouw ons, dat je 't vat,
Al stond de galg 'er op, of 't rad!
(Al stond 'er de galg op, Bedr. IV, toon. 6)
Ga naar voetnoot374
|
|